Een code om de kerk te kraken

Een code om de kerk te kraken

 

(Ophef 2005/3)

 

Deze zomer is het er dan toch van gekomen. Het boek was al een jaar in huis. Mijn vrouw en beide dochters hadden het al gelezen en waren enthousiast. Maar het stond me tegen; hoe meer ophef over het boek in de media, hoe minder zin ik had om het te lezen. U begrijpt, het gaat over de Da Vinci code van Dan Brown. Inmiddels het meest verkochte boek na de bijbel. Uiteindelijk heb ik het in de afgelopen vakantie gelezen. En tot mijn verrassing met groot plezier. Voor een liefhebber van detectives – en dat ben ik – is het een waar genot: een goede, verrassende plot, een setting die enigermate geloofwaardig is, psychologisch invoelbare hoofdpersonen, de romance die je het hele boek door aan voelt komen, komt er niet (dat soort grapjes weet ik te waarderen). Kortom, prima boek! En een kleine steekproef op het Griekse strand, vertelde me dat naar mijn schatting één op de drie lezers er ook mee bezig was. Ik heb Duitse, Franse, Nederlandse en Griekse vertalingen gesignaleerd, maar in aantal was naast het origineel de Italiaanse uitgave het best vertegenwoordigd (dat moet iets met de verschillende links naar het Vaticaan te maken hebben).

Maar dat  het een spannend boek is, heeft de schrijver geen honderd miljoen dollar opgeleverd. Die hoofdprijs heeft hij te danken aan de nauwelijks bedekte suggestie dat diverse gegevens in het boek niet alleen maar op fictie zouden berusten. Die gegevens berusten overigens in ieder geval niet op zijn fictie of fantasie, maar op een uitvoerige studie van de hierover bestaande literatuur, waarvan hij volop gebruik maakt. En daar gaat de auteur bepaald niet netjes mee om. In de dankbetuiging aan het eind van zijn boek bedankt hij uitvoerig iedereen die hem heeft geholpen met informatie voor de zijlijn van het boek, maar de auteurs waar hij de belangrijkste veronderstellingen van heeft overgenomen, worden niet alleen niet bedankt, maar in het geheel niet genoemd. Zo wekt Brown de indruk, dat hij dit allemaal zelf ontdekt heeft. Hij gaat zelfs nog een stapje verder: de namen van  twee schrijvers, die hij het meest heeft geplagieerd, Leigh en Baigent, worden zelfs geparodieerd tot Sir Leigh Teabing, die jawel, de grote schurk in het verhaal blijkt te zijn. De heren hebben Brown voor de vorm wel een proces aangedaan, maar de waarheid is dat hun boek over de heilige graal en het heilige bloed voor het verschijnen van Browns code nauwelijks verkocht werd en dat er sindsdien een slordige miljoen van zijn verkocht door Da Vinci Code-fanaten, die alles willen weten over achterliggende gedachtes. Deze gekte kent geen grenzen, er worden zelfs studiereizen belegd naar de plaatsen die in het boek worden genoemd.

Volgens goede traditie bij het bespreken van thrillers zal ik de plot niet verraden, althans niet voor zo ver het de plot van het boek als detective betreft. Het boek begint met een moord, er volgen nog drie moorden en aan het eind van het boek zijn die opgelost. Maar deze moorden worden gekoppeld aan een oud geheim, dat de slachtoffers zelfs ten koste van hun leven wilden bewaren: het geheim van de heilige graal. De verhalen over de graal (de beker, die Jezus gebruikt zou hebben bij het Laatste Avondmaal en waarvan hij gezegd zou hebben: deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed…) zijn legio (persoonlijk prefereer ik de film, die het team van Monty Python hierover gemaakt heeft), maar de eerder genoemde heren Leigh en Baigent kwamen als eerste met de suggestie dat het met die heilige graal (san graal) zou gaan over het heilige en koninklijke bloed (sang real). Maria Magdalena zou niet alleen de trouwste volgelinge van Jezus zijn geweest, maar ook zijn vrouw of (volgens anderen) zijn geliefde en hem kinderen hebben geschonken, met wie zij na de dood van Jezus naar Frankrijk zou zijn gevlucht.

Met dit gegeven als uitgangspunt plundert Brown de hele gnostische en hermetische boekenkast om er een schijnbaar logisch geheel van te maken. Sleutelfiguur is daarbij Leonardo Da Vinci, die deze waarheid gekend zou hebben en zelfs de eerste leider zou zijn geweest van een geheim genootschap  (de priorij van Sion) dat deze kennis bewaarde. Het gaat daarbij om de verheerlijking van het androgyne dat we in zijn werk terug zouden kunnen vinden: de Mona Lisa zou een zelfportret zijn, waarbij de schilder zichzelf als vrouw heeft geschilderd en op het beroemde schilderij van het Laatste Avondmaal, zou niet een zachte Johannes-figuur (een baardloze Johannes, zoals die op diverse zeer oude orthodoxe afbeeldingen te vinden is en in die traditie wordt aangeduid als Ioannes ho Theologos) als de leerling dien Jezus liefhad, naast hem staan, maar Maria Magdalena. De waarheid hiervan is simpele suggestie: als het je wordt ingefluisterd en je bekijkt de schilderijen met die voorkennis, dan denk je na verloop van tijd: het zou best kunnen! Een vleugje gnostiek, een beetje misbruik maken van feministische uitgangspunten en daar hebben we “de waarheid”: het goddelijke is vrouwelijk  en mannelijk en de vereniging van die twee (inderdaad: het heilige huwelijk) vormt dan ook het hoogtepunt van hun eredienst.

Zoals bekend heeft met name de katholieke kerk grote bezwaren tegen deze opvattingen en zou het boek het liefst verboden zien. Ook van protestantse zijde zijn al reacties gekomen, die het ongelijk van Dan Browns veronderstellingen en het gelijk van de evangelisten willen aantonen. Persoonlijk heb ik daar geen enkele behoefte aan. Een reconstructie van gebeurtenissen van tweeduizend jaar geleden is niet realiseerbaar en aan historische gegevens ontbreekt ons heel veel en we zullen het dus moeten doen met de theologische composities, die ons zijn overgeleverd.

Enigszins bevreemdend is de opstelling van serieuze wetenschappers, die veronderstellen dat er in de eerste eeuwen geen ruimte geweest zou zijn voor alternatieve opvattingen omdat de vertegenwoordigers van de kerk vasthielden aan een orthodoxe en letterlijke interpretatie, maar tegelijkertijd heel ver gaan in het verdedigen van het waarheidsgehalte van apocriefe geschriften als het evangelie van Thomas of dat van Maria Magdalena. Dat lijkt me niet consequent: we beschouwen alles als symbolisch of alles als letterlijk. Wie zegt, het canonieke evangelieverhaal is niet waar maar het alternatieve wel, staat evenzeer voor een letterlijke interpretatie.

Natuurlijk vallen er hier en daar wel vraagtekens te plaatsen bij de wijze waarop de belangrijkste beslissingen op het dogmatische vlak in de eerste eeuwen werden genomen. En natuurlijk kunnen we zelf ook bedenken, dat er iets raars gebeurt, wanneer een dogmatische opvatting niet wordt begrepen als een manier om iets te denken, maar als een onomstreden feit. Het conflict tussen Arius en Athanasius over de goddelijkheid van Jezus en de manier waarop het concilie van Nicea onder leiding van keizer Constantijn daarover besliste, lijkt heel erg op de tegenstelling tussen Remonstranten en Contra-remonstranten en de manier waarop Maurits daar een doorslaggevende rol in speelde. Zelf vertel ik als grapje in mijn lessen theologische vorming graag, dat Constantijn gezien zijn eigen ambities op dat vlak moeilijk de mogelijkheid van een goddelijk mens kon ontkennen. En zoals eigenlijk een groot deel van de kerk in de daarop volgende eeuwen feitelijk Remonstrants was en niemand (een klein clubje Calvinistische scherpslijpers daargelaten) vandaag aan de dag nog begrijpt, wat er toch in godsnaam mis was met de opvattingen van de Remonstranten, zo ging destijds al snel het verhaal, dat de hele wereld binnen enkele decennia na Nicea in de praktijk Ariaans was.

Dat in veel van die gnostische geschriften, voorzover hij daar in de christelijke varianten in voorkomt, Jezus een soort lichtgestalte is, die niet geboren of gestorven is en dus zeker ook niet gehuwd is geweest, past niet binnen het schema van de schrijver en wordt dus genegeerd.

Ik zal u eerlijk zeggen, dat de vraag in hoeverre de historische Jezus sexuele betrekkingen heeft onderhouden, wel de laatste is die me werkelijk interesseert. Het wordt noch bevestigd noch ontkend in de canonieke geschriften en is dus simpelweg geen thema. En juist door de Da Vinci Code begrijp ik een stuk beter, waarom dat ook geen thema moet zijn. Was dat wel het geval, dan ging het niet meer om het verhaal over en de leer van Jezus als zijn erfenis, maar om zijn erfgenamen.

Blijft de grote vraag, waarom dit verhaal, dat zo ver afwijkt van het canonieke verhaal, door zo veel mensen als veel geloofwaardiger wordt gezien? Dat moet haast te maken hebben met een soort consensus in neo-religieuze kring, dat de kerk in ieder geval niet gelijk heeft. De kerk wordt in hun optiek een soort omgekeerde priorij van Sion die op leven en dood haar leugens als de enige echte waarheid wil proberen in stand te houden. De suggestie, dat het een fanatieke katholiek is, die de grote boosdoener is, wordt bijna het hele boek door volgehouden en dat het dan uiteindelijk net iets anders ligt, doet niets af van het feit, dat er dan al een beeld neer is gezet van een liegende kerk, die alleen uit is op geldelijk gewin en de gelovigen met geestelijke en soms zelfs lichamelijke dwang wil disciplineren. De verkoopcijfers leren dat dit erin gaat als gods woord in een ouderling.

Mijn eerste conclusie zou dan ook zijn, dat het grote succes van de Da Vinci Code in ieder geval duidelijk maakt, dat de kerk een gigantisch imago-probleem heeft. Ben je op zoek naar zingeving en spiritualiteit, wil je nadenken over het wezen van mens en wereld, dan heb je als modern mens in deze wereld talloze opties, maar de kerk hoort daar in de regel niet bij. En laten we ons niet wijs maken, dat dit alleen voor de katholieke kerk geldt. Dan Burstein, een geestverwant van Brown die geld verdient met het ontsluieren van de codes van Brown, schrijft zonder enige aanleiding: “Zoals de geschiedenis aantoont, was er beslist een sterke en bepaald niet ondergrondse reactie op de kerk van Rome – de hele protestantse beweging. Maar als Leonardo nu geleefd had, zou hij ook in dat soort kerk niet ter kerke zijn gegaan.” Het is een volstrekt onzinnige opmerking, omdat Leonardo niet nu leeft en hij nooit welke uitspraak dan ook over het protestantisme heeft gedaan (hoe zou dat ook kunnen, hij stierf in 1519 en kende natuurlijk wel als ketters beschouwde bewegingen als de Waldenzen en misschien heeft hij nog gehoord van Luthers activiteiten in Wittenberg, maar een protestantse kerk of beweging heeft hij niet gekend) is het zonneklaar dat deze uitspraak veel meer over Burstein (en waarschijnlijk ook over Brown) zegt dan over Leonardo. De schrijvers vinden katholiek en protestant een pot nat. Dat is hun goed recht, maar dat heeft met Leonardo niets van doen.

Mijn inschatting: zoals de New Age beweging een christelijke variant (de blauwe iris, als ik me goed herinner) kreeg, zien we nu dat het razend populaire genre van de fantasy ook een soort christelijke variant voortbrengt. Maar het blijft ‘fantasy’, dus alles is mogelijk en wat meer is: we kunnen er ons dus ook van alles bij voorstellen. Dat is de kracht van een code: dat we een geweldig genoegen kunnen scheppen in het ontsluieren of ontrafelen van die code en dat bij die “Entdeckerfreude” dan gemakkelijk het idee ontstaat: dat zou ook best waar kunnen zijn. In het laatste Harry Potter-boek, waarvan de originele Engelse uitgave deze zomer verscheen, zit een onduidelijke, code-achtige afkorting. Mijn jongste dochter verheugt zich nu al op de Nederlandse vertaling, die half november verschijnt, want dan kan ze misschien met behulp van de Nederlandse afkorting de gecodeerde Engelse kraken. Codes vragen erom gekraakt te worden, hoe intelligenter en complexer de code is, hoe leuker het is om ermee bezig te zijn. Als met deze code de kerk gekraakt zou worden, wordt daar alleen maar mee duidelijk, dat de kerk “kraakbaar” is. De waarheid van de Da Vinci Code of van Harry Potter (die overigens door de schrijfster nergens geclaimd wordt) is niet relevant (wie ze bestrijdt staat al snel zelf voor paal), wel de verlangens en gevoelens van vaak jonge mensen, die niets liever willen dan wegdromen in deze “fantasies”. Dat de tijd van de grote verhalen voorbij is, betekent nog niet zo maar, dat alle mensen ook zonder die verhalen kunnen leven. Staan we open voor zoekers, of roepen we met Bas Plaisier (tijdens de kerkendag in Zwolle), dat als het niet over Jezus gaat, het voor hem niet hoeft?

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.