Gods Graffiti

GODS GRAFFITI

 

een uitleg van Daniël 5

 

(gepubliceerd in Ophef, 13e jaargang 2006/3)

 

 

1.         Koning Belsazar hield een groot maal voor zijn duizend grootsten

en hij dronk wijn ten overstaan van die duizend.

2.         Onder invloed van de wijn zei Belsazar,

dat men het gouden en zilveren vaatwerk moest brengen

dat zijn vader Nebukadnezar had meegenomen uit de tempel in Jeru­zalem,

opdat de koning en zijn grootsten, zijn vrouwen en bijvrouwen daaruit

zouden drinken.

3.         Toen bracht men het gouden vaatwerk, dat was meegenomen uit de

tem­pel van het godshuis in Jeruza­lem.

en de koning en zijn grootsten, zijn vrouwen en bijvrouwen dron­ken

daar­uit.

4.         Zij dronken wijn en loofden de goden,

de gouden en de zilveren, de koperen en ijzeren, de houten en de ste­nen.

5.         Op datzelfde uur

kwamen vingers van een mensenhand te voorschijn:

die schreven tegenover de luchter

op de kalk van de wand van het koninklijk paleis.

De koning zag de rug van de hand die daar schreef.

6.         Toen verschoot het koninklijk gelaat van kleur

en zijn gedachten ontzetten hem,

hij werd slap in zijn heupen

en zijn knieën knikten tegen elkaar.

7.         De koning riep met kracht

dat men de bezweerders, de Chaldeeën en de lotslezers binnen

zou brengen.

De koning nam het woord en zei tot de wijzen van Babel:

Ieder mens die dit schrift lezen kan

en mij de uitleg ervan meedeelt,

die zal met purper worden bekleed,

met een gouden keten om zijn hals

en als derde man zal hij heersen in dit koninkrijk.

8.         Toen traden alle wijzen van de koning aan,

maar zij konden dit schrift niet lezen

en aan de koning de uitleg meedelen.

9.         Toen was de koning geweldig ontzet

en zijn gelaat verschoot van kleur

en zijn grootsten waren in verwarring.

 

10.       Vanwege deze woorden van de koning en zijn grootsten

trad de koningin het huis van het feest binnen.

De koningin nam het woord en zei:

O koning, leef in eeuwigheid!

Laten uw gedachten u niet ontzetten

en uw gelaat niet verschieten.

11.         Er is een man in uw koninkrijk

in wie de geest van de heilige godheid woont.

In de dagen van uw vader

vond men bij hem verheldering, inzicht en wijsheid

zoals wijsheid van de godheid is.

Daarom stelde koning Nebukadnezar, uw vader, hem aan

tot overste van de magiërs, bezweerders, Chal­deeën en lotslezers –

uw vader, o koning,

12.         omdat een voortreffelijke geest

en kennis en inzicht in droomuit­leg,

het duiden van raadsels en ontknopingen in hem gevonden werden,

in Daniël, aan wie de koning de naam Beltsazar gaf.

Laat dan Daniël geroepen worden;

hij zal de uitleg bekend maken.

13.       Toen werd Daniël voor de koning gebracht.

De koning nam het woord en zei tot Daniël:

Ben jij die Daniël,

een uit Juda’s weggevoerden,

die de koning, mijn vader, uit Juda heeft weggevoerd?

14.         Wel, ik heb over jou gehoord

dat de geest van de godheid in je is

en dat er verheldering en inzicht en voortreffelijke wijsheid

in jou gevonden wordt.

15.         Nu zijn de wijzen en de bezweerders voor mij gebracht

om dit schrift te lezen

en de uitleg ervan aan mij bekend te maken,

maar zij kunnen de uitleg van deze woorden niet bekend maken.

16.         Maar over jou heb ik gehoord

dat jij uitleg kunt geven en knopen kunt ontbinden.

Welnu, als jij dit schrift kunt lezen

en mij de uitleg ervan bekend maakt,

zul jij met purper worden bekleed,

met een gouden keten om je hals

en jij zult als derde man heersen in dit koninkrijk.

17.       Toen nam Daniël het woord en zei tot de koning:

Houd uw gaven zelf

en geef uw eer aan een ander!

Toch zal ik het schrift voor de koning lezen

en de uitleg ervan zal ik hem bekend maken:

18.         Aangaande u, koning:

de allerhoogste God heeft aan uw vader Nebukadnezar

het koningschap gegeven,

en grootheid, eer en heerlijkheid.

19.         En vanwege de grootheid, die hij hem gegeven had,

beefden en sidderden alle volken, stammen en talen.

Hij doodde wie hij wilde,

hij liet leven wie hij wilde;

hij verhoogde wie hij wilde,

hij vernederde wie hij wilde.

20.         Maar toen zijn hart zich verhief

en zijn geest zich verhardde in hoogmoed

werd hij van de troon van zijn koningschap gestoten

en ontnam men hem zijn eer.

21.         Hij werd uit de mensenkinderen verstoten

en zijn hart werd als dat van dieren

en zijn woning was bij de wilde ezels.

Gras gaf men hem te eten als bij koeien

en zijn lichaam werd door de dauw van de hemel bevochtigd,

totdat hij erkende dat God de Allerhoogste

heerst over het koningschap van mensen

en over hen stelt, wie Hij wil.

22.         En gij, Belsazar, zijn zoon,

ge hebt uw hart niet verootmoedigd,

hoewel ge dit alles wist.

23.         Maar ge hebt u verheven tegen de Heer van de hemel!

Men heeft het vaatwerk uit zijn huis bij u gebracht,

en gij, en uw grootsten, uw vrouwen en bijvrouwen

hebben daaruit wijn gedronken

en gij loofde de goden van zilver, goud, koper, ijzer,

hout en steen,

die niet zien en niet horen en niet weten.

Maar de God, in wiens hand

uw adem is en al uw wegen zijn

hebt ge niet verheerlijkt.

24.    Daarom werd door hem de rug van een hand gezonden

en dit schrift neergetekend.

25.         Dit nu is het schrift dat neergetekend is:

mene, mene, tekel, ufarsin.

26.         Dit is de uitleg van deze woorden:

mene: geteld heeft God uw koningschap en beëindigd,

27.         tekel: gewogen zijt ge op een weegschaal en te licht bevonden.

28.         peres: verdeeld is uw koningschap en gegeven aan de Meden

en Perzen.

29.         Toen beval Belsazar

dat zij Daniël met purper zouden bekleden

met een gouden keten om zijn hals

en dat zij over hem zouden uitroepen

dat hij als derde man in het koninklijk zou heersen.

30.       In diezelfde nacht

werd Belsazar, koning van de Chaldeeën, gedood.

 

Vier hoofdstukken lang werden er in het boek Daniël verhalen verteld over koning Nebukadnezar. Verhalen van macht en onmacht, van grootheidswaan­zin en diepe vernedering. Maar ook van een koning die leerde van de woorden van Daniël. Een koning, die gedwongen werd in te zien, dat er machten zijn, groter dan hij zelf, waarover hij geen zeggenschap had.

Opeens is het voorbij. Nebukadnezar, de grootste en beroemdste koning van het Babylonische rijk is verdwenen en opgevolgd door Belsazar. Of die Belsazar echt koning is geweest, dat weten we niet eens. Buiten het boek Daniël wordt hij nergens vermeld als koning van Babel. Misschien was hij alleen maar kroonprins, die zichzelf de titel van koning had gegeven. Dat is ook niet van belang. Het boek Daniël wil ons in zegge en schrijve één hoofdstuk vertellen, hoe het giganti­sche wereldrijk van Nebukadnezar na zijn dood binnen één generatie te gronde gaat. Misschien heeft de schrijver, die zoals we weten leefde in de tweede eeuw voor Christus, het wereldrijk van Alexander de Grote in gedachten gehad, dat na diens dood werd verdeeld onder zijn generaals, of misschien heeft hij gedacht aan Antiochus IV, bijgenaamd Epifanes, die zo gek was als een deur, maar wel levensgevaarlijk. Over Belsazars regeerperiode geen woord, alleen dit ene, dat hij een groot feest gaf voor de duizend grootsten van het rijk. Belsazar wordt ons geschilderd als potverteerder, de gigantische rijkdommen van zijn vader worden er in hoog tempo doorgejaagd. Een domme dronkelap op de troon. Iedereen ziet “dit kan nooit goed gaan”, maar niemand doet er iets aan. Wie Fahrenheit 9/11 van Michael Moore heeft gezien, denkt onwillekeurig aan Bush jr., te dom om voor de duvel te dansen, gek op een borrel en op stoere taal, en toch: hij zit daar als de machtigste man ter wereld en het is levensgevaarlijk, maar niemand doet er iets aan en als president Chavez van Venezuela zegt wat niemand durft te zeggen, dan wordt hij en niet Bush in de pers als de domoor neergezet.

Eén klein detail wordt eruit gelicht om iets te laten zien van de mentaliteit van Belsazar en het verschil tussen hem en zijn vader. Over koning Nebukadnezar werd in het eerste hoofdstuk verteld, dat hij het gouden en zilveren vaatwerk uit de tempel van Jeruzalem heeft meegeno­men. Hij brengt dat vaatwerk met de nodige eerbied in het schathuis van zijn god. Het moet de joden pijn hebben gedaan, zowel de ballingen als degene die achtergeble­ven waren, dat de tempeldienst hiermee definitief voorbij is. Maar Belsazar heeft overal lak aan. Hij drinkt uit het gewijde vaatwerk, ja hij gebruikt het om eruit te plengen aan zijn eigen afgoden. Waar het beleid van koning Nebukadnezar, die de elite van alle veroverde volken aan zijn hof haalde, erop gericht was een stabiele heerschappij op te bouwen, stoot Belsazar de overwon­nen volkeren bewust voor het hoofd. Ach, we hoeven er niet al te lang bij stil te staan, het is volstrekt herkenbaar. De zoontjes van de oprichter van de firma, die het bedrijf in no time naar de knoppen helpen. En iedereen verzucht, toen de oude nog leefde….

Stelt u het zich voor, de dronken koning die drinkt uit het gewijde vaatwerk en alle afgoden looft, de gouden, de zilveren… Hoe zou zo’n verhaal af moeten lopen. God zelf zou in moeten grijpen. Hier moet een einde aan komen. En God grijpt ook in (tenminste als we bereid zien om ook menselijk handelen als ingrijpen van God te zien), maar niet met donder en bliksem, Belsazar blijft niet ter plekke dood. Er verschijnen vingers van een mensenhand, die woorden schrijven op de wand. Alleen, niemand kan die woorden lezen. Wat de koning ook aan beloning uitlooft, zijn raadsel wordt niet opgelost. Wat er staat, daar op de muur…. De schrijver houdt de spanning erin, zolang niemand het kan lezen, krijgen wij ook niet te horen wat er staat. God spreekt, God schrijft woorden op de muur, maar zolang er niemand is, die het lezen kan, zolang er niemand is, die het uit kan leggen, blijft het stil.

Wat staat er op onze muur? Dat het zo niet eindeloos door kan gaan? Dat het niet goed kan blijven gaan, met een wereld, waarin een tiende van de wereldbe­vol­king meer dan de helft van alle natuurlijke grond­stoffen consumeert en de anderen aan alles te kort hebben. Dat genoeg genoeg is en dat we niet kunnen blijven leven op kosten van het milieu en op kosten van ons nageslacht. We weten waarschijnlijk wel, wat er op de muur staat, maar we lezen de taal van de economie, de taal van de economische groei, de taal van de oneindige mogelijkheden. We zien de letters, maar het lijkt geschreven in een taal, die we al lang niet meer verstaan. En… al zouden we het kunnen lezen – mij dunkt, er zal toch ergens wel een Chaldeeër zijn geweest, die een paar hebreeuwse letters kon ontcijferen – dan zouden we misschien toch terugschrikken voor de conse­quenties en zeggen dat we het niet kunnen lezen.

Hoe komen we uit deze impasse? Gelukkig is er nog iemand die niet alles vergeten is. De koningin – waarschijnlijk wordt de vrouw van Nebukadnezar, de koningin-moeder dus eigenlijk, bedoeld, want zij was niet bij “al zijn vrouwen en bijvrouwen” – herinnert zich Daniël. Heel fijntjes laat ze de koning tussen de regels door merken, wat ze van hem vindt, ze heeft het namelijk voortdurend over “uw vader”.

De koning heeft het allemaal gehoord, over de wijsheid, de kennis en het inzicht van Daniël, maar daar gaat het hem niet om. Hij wil alleen maar weten wat er op de muur staat. En vat daarom kort samen: ik heb gehoord, dat jij uitleg kunt geven.

Daniël geeft uitleg! Maar niet onmiddellijk. Hij houdt eerst een hele preek tegen Belsazar. Een preek waarin hij het thema van de koningin overneemt. Uw vader, o koning…. Om dan aan het slot vernietigend uit te halen: Maar jij, zijn zoon, je hebt je niet verootmoedigd. Je hebt niets geleerd van de geschiedenis. Integen­deel, jij looft de goden van goud en zilver, hout en steen. Goden die niet horen, niet zien en niet weten! Goden met handen gemaakt, goden, die ons maken wat zij zijn: doof, blind en onwetend.

Jazeker, Daniël kan lezen wat er op de muur staat. Maar hij wist het al, voordat hij het gelezen had. De preek gaat aan de uitleg vooraf. Daniël plaatst de woorden in de werkelijkheid, die hij kent. Hij leest het schrift, niet omdat hij een groot magiër is, maar hij leest het als schriftgeleerde. Als iemand die het gelezene betrekt op de wereld waarin hij leeft. Nergens in dit verhaal, wordt gesuggereerd, dat het schrift onleesbaar is. Daniël leest het als de bijbel. Hij is de vertolker van het woord van God. God grijpt in, maar er zijn mensen nodig, om zijn woord te vertolken. Het is niet eens verras­send, wat er op de muur staat. Een ieder die ogen in zijn hoofd had, had het kunnen weten, had het aan kunnen zien komen. Zo ging het niet langer! Maar wie durft het te zeggen. Geteld, gewogen en verdeeld. God schrijft het met een paar woorden op de muur, maar de boodschap is die, waar de hele schrift vol van staat. Je kunt niet eindeloos op andermans kosten leven. Opmakers hebben één groot probleem, dat ze de zaak inderdaad op maken! Op een gegeven moment is het over, is de koek op. Waar­schijnlijk lagen de Perzen al voor de poort. Ook Herodotus beschrijft de ondergang van het Babylonische rijk als dat van een koninkrijk dat aan zijn eigen decadentie te gronde ging.

Dit verhaal is van alle tijden en alle plaatsen. Er gebeuren ook nu verschrikkelijke dingen en hoe vaak gebeurt het niet, dat wij in ons hart en in ons gebed ons afvragen: waarom grijpt God niet in, waarom gebeurt er niets. Als God in dit verhaal had ingegrepen door Belsazar ter plekke dood te laten vallen, toen hij het gewijde vaatwerk ontheiligde, dan zouden we zeggen: ja, dat was vroeger, dat komt alleen in bijbelverhalen voor, maar nu is het veel dichter­bij. God grijpt uiteindelijk in door Daniël, die de woorden verklaart. De tekenen staan op de muur, God spreekt in de tijd. De woorden staan gebeiteld in de steen. We kennen ze allemaal, de woorden ten leven, maar horen we ze ook, kunnen wij de taal van die oude bijbelwoorden ook lezen en begrijpen. En denk nu alsjeblieft niet, dat ik wil betogen, dat er dominees nodig zijn om de woorden uit te leggen, dan hebben we het verhaal helemaal verkeerd begrepen. Daniël staat in dit verhaal eerder voor de verbluffende eenvoud, het nuchtere verstand, degene die zegt, wat iedereen eigenlijk al had kunnen weten, maar niet wilde weten, of niet durfde te weten. Hij is hier het kind uit het sprookje, dat zegt, wat allen mensen wisten en zagen, maar niet durfden te zeggen: de keizer heeft geen kleren aan! Zoals Jezus zegt tegen de farizeeër die wil weten, wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven: “Heb God lief met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en heel uw verstand en uw naaste als uzelf”. De woorden zijn niet nieuw en niet verrassend. Het zijn de oude woorden, maar opeens staan ze op onze muur, op ons netvlies. En dan moeten we kiezen! Willen we ze ook lezen, willen we ze leven, die woorden, of houden we het er liever op, dat het woorden zijn uit een ver verleden, geschreven in een taal, die we al lang niet meer kunnen lezen!

In de ballingschap heeft Israël leren lezen en schrijven. De tempel was er niet meer, ze waren los van hun wortels. Het enige wat ze nog hadden waren de verhalen, die toen zijn opgeschreven, alsof God de vingers van een mensenhand had gestuurd. Ze zijn voor hun geworden tot een teken in de tijd, hun enige kans om vast te blijven houden aan hun eigen identiteit. Als ze allemaal Chal­dees hadden geleerd en hun eigen taal waren verloren, dan was het afgelopen geweest.

Wij leven in een postchristelijke tijd. De tijd, dat alle mensen vanzelf­sprekend gelovig waren – als dat al ooit zo is geweest – is al lang voorbij, maar we hebben de verhalen nog. We kunnen ze nog lezen, we kunnen ze nog doorgeven. De woorden van vrede en gerechtigheid, van naasten­liefde en zorg voor elkaar. Het woord van het brood, dat we met elkaar delen, van de wijn die rondgaat en genoeg is voor allen. Al zijn er paleizen vol met mensen voor wie het allemaal abracadabra is, we weten het nog en we delen die kennis met elkaar. Misschien is dat wel de belangrijkste opdracht van de kerk in deze tijd: deze kennis bewaren, doorgeven, uitdelen in een tijd van chips en bits en bytes.

 

In dankbare herinnering aan Tom Naastepad (1921-1996), die in 1988 een prachtig boekje over Daniël liet verschijnen: Daniël, verklaring van een bijbelgedeelte (Kok).

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.