Lof der secularisatie

Lof der secularisatie

 

Een overpeinzing naar aanleiding van Openbaring 21 : 22 – 27

 

(Ophef 2007/3)

 

22        En een tempel zag ik in haar niet,

want de Heer God, de albeheerser,

is haar tempel

en het lam.

23        En de stad heeft de zon of de maan niet nodig

om haar te beschijnen,

want de glorie van God

heeft haar in het licht gezet.

24        En de volken zullen wandelen in haar licht

en de koningen van de aarde

brengen in haar hun glorie.

25        En haar poorten zullen

nooit op een dag gesloten worden,

want nacht zal daar niet zijn.

26        En zij zullen de glorie en de eer

van de volken

in haar brengen.

27        En geenszins zal in haar

ook maar iets ongewijds binnenkomen,

evenmin wie gruwel en leugen doet, –

alleen zij die geschreven staan

In het boek des levens van het lam.

 

(Vertaling: Naardense Bijbel1)

 

U snapt dat ik deze tekst voor mijn exegetische overpeinzing – en daarin vooral vers 22 – heb gekozen vanwege het debat dat ook in dit blad (en vooral in dit en het vorige nummer) gevoerd wordt over de vraag of God, dan wel de religie al of niet terug is in onze samenleving en hoe wij daarover denken. Tegelijkertijd neem ik de waarschuwing ter harte, die Tom Naastepad in een preek over dit bijbelgedeelte op 7 mei 1989 zo scherpzinnig en geestig formuleerde:

 

“Daarom moeten wij een beetje oppassen met vers 22: en een tempel zag ik niet in haar, want de Heer, de God die alles beheerst, is haar tempel, èn de Hamel. Geen tempel, maar het is wat gedachteloos om dan te zeggen: er is geen godsdienst daar. Het is waar, er is daar geen ritueel meer, geen aparte sacraliteit. Er is daar zelfs geen synagoge met onderricht meer, want de Tora is in onze harten geschreven. Maar God wordt er wel gediend, precies hierin: dat er wordt gehoorzaamd aan het feest! Maar dan is ook het hele leven puur seculier. Het seculiere, het niet-sacrale, komt dan pas volop tot zijn recht. Er zijn dan geen religieuze duidingen meer, die altijd toch nog op een verborgen angst wijzen, maar het staccato van de alledaagse dingen zegeviert. De mensen doen op een buitengewone wijze… gewoon. Maar dat is dan ook hun godsdienst. En de Geest des Heren verheugt zich over het lichtspel van rood en groen van de seinpalen. Ja, dat is het: in plaats van de magie van het sacrale komt er de zwier van het alledaagse. En daarin wordt God gediend en gedankt en verheerlijkt.”2

 

Geen tempel

 

Het Griekse Nieuwe testament kent twee woorden voor ‘tempel’, het woord ‘hieron’ en het woord ‘naos’. Het eerste komt van een stam die ‘heilig’ betekent en het tweede van een stam, die ‘wonen, bewonen’ betekent. Hoewel het eerste woord in het Nieuwe Testament het meest voorkomt (67x) treffen we in de Openbaring van Johannes uitsluitend het woord ‘naos’ aan en wel 16x van de in totaal 47x dat het woord voorkomt. Het gaat in deze tekst dus om de plaats waar God woont. Of misschien is dat al “te religieus” gedacht, want het Jodendom heeft natuurlijk altijd geleefd met het besef dat de Eeuwige “niet woont in een huis met handen gemaakt”. In zijn Hoofdsom der Historie besteedt Miskotte zegge en schrijve zes woorden aan de uitleg van dat zinnetje over de afwezige tempel: “Er is geen godsdienst meer apart.”Hier is ieder woord raak. Het gaat om de tweedeling in sacraal en seculier, goddelijk en wereldlijk, die Johannes opgeheven ziet. Het einde van de tempel is niet het einde van de godsdienst, maar het einde van een bepaalde vorm van godsdienst. Die tempel is er trouwens al niet meer, wanneer Johannes deze woorden opschrijft aan het einde van de eerste eeuw van onze jaartelling en de vraag in hoeverre die tempel te vuur en te zwaard verdedigd had moeten worden, had in hoge mate bijgedragen aan het vanaf dan vrijwel onherstelbare schisma tussen Jodendom en Christendom. Dat neemt niet weg, dat de opmerking van Johannes binnen de apocalyptische literatuur uniek is. Ezechiël en Tritojesaja dromen in hun visioenen van een herstel van de tempel. Van de laatste neemt Johannes bijna letterlijk (zie Jes. 60:19) het beeld over van God die het licht is, maar dat in datzelfde hoofdstuk (vers 7) wordt gesproken over de offerdienst en de luister van het huis van God, negeert hij bewust. Dat kan bijna niet anders begrepen worden als het gevolg van het feit, dat de tempel al niet meer bestaat. Zijn opmerking is geen polemiek met de Joodse tempeldienst, maar eerder bedoeld als troost voor allen die wenen om die tempel; dat hij niet meer nodig zal zijn, omdat God zelf in het midden van zijn mensen zal wonen (zoals ook al gezegd aan het begin van dit hoofdstuk).

 

Secularisatie

 

Je kunt dat secularisatie noemen, dat de godsdienst als apart verschijnsel verdwijnt en op deze wijze “verwereldlijkt”. Het lijkt alsof Dietrich Bonhoeffer iets dergelijks bedoelde toen hij op 30 april 1944 in zijn gevangeniscel schreef: “… Christus is dan niet meer voorwerp van de religie, maar iets heel anders: werkelijk de Heer der wereld.”4. Maar over secularisatie heeft Bonhoeffer het niet, die term komt in heel zijn oeuvre niet voor. Waarschijnlijk omdat deze klank in een heel slecht daglicht stond en misschien ook wel omdat juist in zijn dagen een heel andere secularisatie plaatsvindt, waarbij het Duizendjarig rijk, waarover in de Openbaring wordt gesproken radicaal wordt geseculariseerd tot Duitse wereldheerschappij. Bonhoeffer heeft het liever over mondigheid. Een term die bij mij – en dat zal Bonhoeffer vast bedacht hebben – altijd onmiddellijk de associatie oproept met de Verlichting als de bevrijding uit de onmondigheid, waarin de mens door eigen schuld was opgesloten.

Dat is de secularisatie/mondigheid waarmee we alleen maar gelukkig zijn en ik ben er dan ook graag volstrekt duidelijk over: als de terugkerende religie van onze tijd terug wil achter de Verlichting en ons weer klein en onbeduidend wil maken met een verwijzing naar een metafysisch beheerst universum waarin wij slechts radertjes zijn, dan kan ik daar alleen maar diep ongelukkig over zijn. En diep ongelukkig wordt ik in ieder geval van de populaire enquêtes waarbij men meent de “religiositeit” van de Nederlanders in te kunnen schalen aan de hand van vragen, in hoeverre ze geloven in het bestaan van een hiernamaals, een hemel of een hel en of ze geloven dat “er meer is” dan het menselijk oog kan zien. Ik begrijp, dat het aantal “religieuzen” in onze samenleving daardoor drastisch groeit, maar ook dat ik zelf niet bij dat groeiende aantal behoor. Mij lijkt dat de hele discussie over God die wel of niet terug is ernstig te lijden heeft onder het gegeven, dat we het niet eens zijn over wat nu precies religie is. Als Bonhoeffer schrijft dat we een volstrekt religieloos tijdperk tegemoet gaan en dat hij dat zich in zijn tijd al duidelijk af ziet tekenen, dan zegt hij daarmee dus impliciet dat hij de politieke religie van zijn tijd niet als religie beschouwt. Hij bedoelde ongetwijfeld te zeggen, dat de betekenis van de “geinstitutionaliseerde godsdienstigheid” al in zijn tijd ernstig in het gedrang was gekomen en ik denk dat niemand kan ontkennen, dat dit proces zich alleen maar heeft voortgezet. Er is kennelijk een periode geweest, waarin God geleidelijk aan werd teruggedrongen uit de wereld naar de biechtstoel (deze periode zou je ook secularisatie kunnen noemen, maar dan gaat het om de ontreligionisering van de wereld en het steeds verder doordringen van de religie als privé-verschijnsel) en die periode wordt gevolgd door – zoals Toine van den Hoogen zo schitterend formuleerde – “God die verdwijnt uit de biechtstoel en terugkeert tussen de meubeltjes van  Ikea”. Dat kun je desecularisatie (dat de meest fervente verdediger van deze theorie, de socioloog Peter Berger, in de jaren zeventig juist de belangrijkste verdediger van de secularisatiethese was, maakt hem niet geloofwaardiger) noemen, want religie komt weer overal voor, maar je kunt het wellicht ook zien als een volgende fase van de secularisatie, want de godsdienst blijft binnen het privé-bereik, maar heeft zich in deze tijd van individualisering verplaatst van de kerk naar de cocoonende sfeer van de intimiteit. Betekent dit dat we alleen maar met afkeer de “terugkeer van de religie” kunnen bekijken? Er is wellicht ook nog iets anders gaande: een hernieuwd zoeken naar zin en betekenis in een wereld waarin mensen leven tussen de Scylla en Charibdis van globalisering enerzijds en individualisering anderzijds. Maar misschien is dat, wat ik graag zou willen zien…. Een mosterdzaadje?

 

 

1 De Naardense Bijbel. De volledige tekst van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament vertaald door Piet Oussoren, Skandalon Vught 2004).

2 Th.J.M. Naastepad, Geen vrede met het bestaande. Uitleg van het boek Openbaring. Ten Have Baarn 1999, pag. 237.

3 K.H. Miskotte, Hoofdsom der Historie, Callenbach Nijkerk 1945, pag. 457.

4 Dietrich Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung (Dietrich Bonhoeffer Werke 8), München 1998, pag. 405 (vertaling van mij, w.v.).

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.