500 jaar Calvijn

Inleiding Calvijn cursistendag TVG 28 maart 2009

 

Beste mensen,

 

Het kan vrijwel niemand ontgaan, dat het dit jaar 500 jaar geleden is dat Johannes Calvijn werd geboren in Noyon (dat ligt in het noorden van Frankrijk, aan het Canal du Nord, 20 km ten noorden van  Compiegne en voor de zomerse Frankrijkgangers, 10 km ten oosten van  de Autoroute du Nord). Op mijn studeerkamer hangt ter herinnering daaraan dit tegeltje, dat tegelijk dient als een beknopte verjaardagskalender, want Calvijns geboortedag is tevens die van mijn jongste broer en zijn sterfdag is de verjaardag van mijn oudste dochter. Vorige jubilea (zijn 450e geboortedag of zijn 400e sterfdag) heb ik niet bewust meegemaakt, dus ik weet niet of het gebruik was in Nederland om zoveel aandacht te schenken aan een dergelijk feit. Anders dan bijvoorbeeld in Duitsland, waar je de klok gelijk kunt zetten op alle Lutherfeiers (die van 1983, vijfhonderdste geboortedag had zelfs zo’n impact, dat de kerkvijandige DDR-regering besloot het jubileum van deze wellicht beroemdste Duitser ook maar te vieren), was dit vrij verrassend, te meer daar Johannes Calvijn geen Nederlander was. Dat laatste is overigens opmerkelijk, want de naam Calvijn, is een vernederlandste vorm en ik denk dat de meeste Calvinisten in de wereld, en dat zijn er in vergelijking met Rooms-Katholieken of Lutheranen maar vrij weinig, Nederlandstalig zijn. De Church of Scotland (de Schotse staatskerk) is calvinistisch, het werk van Calvijns leerling John Knox, er is een relatief kleine Eglise Reformée in Frankrijk en er zijn Reformierte Kirchen in Duitsland, al ben ik er niet zeker van of die zichzelf als calvinistisch beschouwen, omdat – in ieder geval in de Hessische en wellicht ook in die van de Palts – daar de invloed van Zwingli en zijn opvolger Bullinger minstens even sterk was. Dan is er nog een Calvinistische kerk in Hongarije en Zevenburgen, het Hongaars sprekende gedeelte van Roemenië, maar de grootste Calvinistische kerken zijn waarschijnlijk toch de PKN en de Reformed Church of America, gesticht door Nederlandse emigranten in de V.S. Ook in Canada, Zuid-Afrika en Australië zijn calvinistische kerken van Nederlandse oorsprong.

Er is nog een opvallend gegeven: als men het heeft over iemand die Luthers is, dan bedoeld men daarmee per definitie te zeggen, dat hij een aanhanger van Maarten Luther of een lid van de Lutherse kerk is, zegt men evenwel, dat iemand een Calvinist is, dan bedoeld men misschien wel te zeggen, dat iemand een volgeling van Johannes Calvijn of een lid van een Calvinistische kerk is, maar veel waarschijnlijk is, dat men daarmee een bepaald type mens bedoelt. “Een calvinistisch trekje” bijvoorbeeld is niet een aangeboren voorkeur voor de leer der predestinatie of een presbyteriaanse kerkstructuur, maar is een aanduiding voor strengheid, soberheid, overdreven werklust of zuinigheid. Het zal niet toevallig zijn, dat
er in de wereld over twee volken grapjes worden gemaakt over hun zuinigheid, Schotten en Nederlanders, de twee meest uitgesproken Calvinistische volkeren.

Het is heel erg de vraag dus of alles wat begrepen wordt als Calvinistisch ook werkelijk terug te voeren is op Calvijn. Wat Nederland betreft, vermoed ik, dat de Gereformeerde Kerk van de Republiek der Verenigde Nederlanden zich op grond van de synode van Dordrecht wel op Calvijn baseerde, maar toch ook veel andere invloeden had ondergaan. Het is vooral Abraham Kuyper geweest, die met zijn grote nadruk op bv. de drie formulieren van enigheid bepalend is geweest voor het Calvinistische stempel. Het strenge Gereformeerdendom in de Bond en de Gereformeerde Gemeenten, dat voort was gekomen uit de Nadere Reformatie had behalve van Calvijn ook veel invloed ondergaan van Engelse puriteinen en methodisten.

We willen daarom proberen vanmorgen met elkaar een beetje inzicht te krijgen in dat wat met recht Calvinistisch genoemd mag worden en ook iets meer te weten te komen van Calvijn. Materiaal daarvoor is overvloedig voorhanden; het jubileumjaar heeft vele nieuwe publicaties over Calvijn opgeleverd en echte Calvijn-kenners, niet alleen de zware jongens, maar ook progressievere specialisten als Rinse Reeling Brouwer en de VU-kerkhistorica Mirjam van Veen houden vrijwel wekelijks door het hele land inleidingen over Calvijn.

Toch is er mijns inziens niet echt sprake van een Calvijn-revival in de zin dat Calvijn opnieuw wordt bestudeerd met het oog op de theologie of de kerkorganisatie van nu. De Calvijn-herdenking valt wel net in een tijd, waarin ook afgezien daarvan al sprake was van een hernieuwde aandacht voor geschiedenis. Geert Mak, de man van De eeuw van mijn vader en In Europa, heeft bij deze popularisering van de geschiedenis een grote rol gespeeld. De poging te komen tot een canon, de verkiezing van de grootste Nederlander  – wat mij betreft overigens een flop, want als Fortuyn het kan winnen van b.v. Erasmus en Spinoza dan pleit dat niet voor het historisch besef van de Nederlander -, in dat kader viel ook het Calvijn-jubileum. Professioneel georganiseerd inclusief Calvijn-glossy; half  Nederland heeft het over de C-factor en vraagt zich af hoe Calvinistisch hij of zij helemaal is.

Tegelijkertijd blijft er ook het gegeven dat er –terecht of niet terecht – bij veel Nederlanders ook grote bezwaren leven tegen Calvijn en zijn opvattingen. De pogingen om die te weerleggen, zijn in de huidige hausse vaak weinig overtuigend en in hoge mate apologetisch. Maaike Lok stuurde mij – bedankt trouwens – als treffend voorbeeld een kopie uit het “Historisch Nieuwsblad” met als titel “De echte Johannes”. Alle bezwaren worden daarin vrolijk van tafel geweest. Servet zou het enige slachtoffer zijn geweest en dat was nog de verantwoordelijkheid van de overheid en daar had Calvijn dus geen schuld aan. Hij dronk ook wel eens een glas wijn, dus met die soberheid viel het wel mee. En als absoluut hoogtepunt het volgende citaat: “Calvijns leer is streng, vraagt een onvoorwaardelijk geloof, en is daarom niet geschikt voor mensen die alles ter discussie willen stellen, zich nergens op wensen vast te leggen en graag alle opties open houden.” U begrijpt, met Calvijn is niks mis, maar die kritikasters van hem: watjes zijn het, mensen die niet kunnen beslissen, draaikonten en slappelingen. Wie de echte Calvijn wil leren kennen dient, zo wordt ons voorgehouden, “ de propaganda van zijn theologische tegenstanders door te prikken.”  Dat is trouwens niet het uitgangspunt – zoals u wellicht al had begrepen – van wat ik vanmorgen ter sprake wilde brengen.

Ik denk dat we de verschillende problematieken maar eens op een rijtje moeten zetten:

Als we Calvijn zeggen dan denken we aan een streng biblicisme, een dubbele predestinatieleer en godsdienstige intolerantie. Dat valt mijns inziens niet weg te poetsen met de opmerking, dat Calvijn van oorsprong een humanistische geschoold geleerde was, want in zijn beslissende Geneefse jaren neemt hij nadrukkelijk afstand van het humanisme, bestreed de opvattingen van Erasmus en kreeg een onverzoenlijke ruzie met de grootste humanistische geleerde uit Geneve van zijn tijd, Sebastian Castellio.

 

1. Het biblicisme

 

Wezenlijk voor de hele reformatie is een terugkeer naar de bijbel. De bijbelse geschriften waren tot dan toe exclusief voor de geestelijkheid en voor een enkele geletterde die Grieks en Latijn las. Als er uit de bijbel werd gelezen dan was het in het kader van de liturgie, waarin niet lezing of uitleg maar de eucharistie centraal stond en dan de door het rooster bepaalde perikopen in het latijn. Tot op de dag van vandaag is het evangelieboek, dat zo plechtig in een katholieke viering wordt binnengedragen niet een bijbel, een Nieuwe Testament of de tekst van een evangelie, maar een verzameling van die perikopen die volgens het kerkelijk jaar op de zon- en feestdagen worden gelezen. De grote verdienste van de reformatie is geweest, dat ze de bijbel hebben teruggegeven aan het volk. Luther vertaalde de bijbel in het Duits, Calvijn schreef commentaren op vrijwel de gehele Schrift. Dat zij die Schrift letterlijk namen staat buiten kijf, maar dat gold eigenlijk voor alle middeleeuwse theologen, ook de katholieke, maar het leven en de moraal werden niet bepaald door die Schrift, maar door de kerkelijke wetboeken, waarin vast werd gelegd wat wel en niet mocht. Het sola scriptura van Luther breekt daarmee, maar het is Calvijn, die de Schrift, inclusief het Oude Testament, werkelijk tot leefregel maakte. De letterlijke tekst van de Schrift was voor hem de hoogste waarheid en ging zelfs boven empirische waarnemingen. Zo mocht iemand die het Heilige Land had bezocht niet zeggen, dat het daar dor en doods was, want in de Schrift stond dat het een land was “overvloeiende van melk en honing” en als dat in de Schrift zo gezegd werd, dan was dat dus waar. Op de vraag of mensen die tot het ware geloof komen, maar als kind gedoopt waren door een katholieke priester eigenlijk niet overgedoopt moesten worden, antwoordde Calvijn, dat de Judese koningen Hizkia en Josia, zeer ingrijpende hervormingen in het maatschappelijke en geestelijke leven van het volk Israël tot stand hadden gebracht, maar de Israëlieten op grond daarvan ook niet opnieuw had laten besnijden. In het Genève van Calvijn werd de katholieke gewoonte van een perikopenrooster afgeschaft en vervangen door een lectio continua, een doorgaande lezing van complete Bijbelboeken. Gemiddeld preekte Calvijn zo’n drie keer per week, dat betekende in de achtentwintig jaar dat hij predikant was in Genève en Straatsburg zo’n kleine vijfduizend keer. Elke preek duurde ongeveer een uur en werd ijverig meegeschreven door een secretaris. Zo legde hij vrijwel de hele bijbel uit (want een preek was voor Calvijn primair tekstuitleg)  en schreef er commentaren op.  Hiermee is een belangrijk stuk Calvinisme getekend. Calvinisme staat voor bijbelvastheid. Mijn goed gereformeerde schoonvader placht zijn kinderen wanneer die te laat thuis kwamen te vragen: “Vanwaar Gehazi” en als ze het juiste bijbelse antwoord wisten te geven (“uw knecht is herwaarts noch derwaarts geweest”) dan maakten ze een goede kans er ongestraft vanaf te komen.

Je kunt dit biblicisme geen fundamentalisme noemen, dat is anachronistisch. De gedachte dat wat in de bijbel stond zowel historisch als theologisch juist was, is in Calvijns tijd niet omstreden. Verschillen van opvattingen gingen over de vraag, hoe je dat wat in de bijbel stond moest begrijpen of interpreteren, niet over de vraag, of dat wat er in de bijbel staat in alle opzichten maatgevend zou moeten zijn voor ons handelen. De veronderstelling, dat deze streng bijbelse opvatting een geweldige belemmering zou vormen voor de ontwikkeling van kunsten en wetenschappen, blijkt ook niet correct. Nog maar kort geleden, om precies te zijn in 2004, promoveerde de Groningse historicus Eric Jorink cum laude op een studie getiteld: Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715. Hij zet daarin uiteen, dat de letterlijke interpretatie van de bijbel gecombineerd met de gedachte dat de schepping als een soort tweede bijbel, het boek der natuur, gelezen zou kunnen worden, leidde tot uitvoerig en nauwgezet onderzoek, waarmee de werkelijkheid werd geanalyseerd en beschreven en tegelijkertijd de eer van God als de schepper van dit alles hoog gehouden werd. Zo worden, om een ander voorbeeld te noemen, de banen der kometen uitvoerig bestudeerd in het kader van een onderzoek naar de in de bijbel genoemde “wondertekenen aan de hemel”. Kortom: het biblicisme van Calvijn heeft heel veel positiefs opgeleverd, problemen ontstaan alleen daar waar Calvijn rücksichtslos onbarmhartige maatregelen doorvoert of verdedigt met als argument, dat ook als hij het zelf betreurt, het nu eenmaal zo in de bijbel staat. Ik heb het dan vooral over het strafrecht, dat net als in de hele christelijke wereld destijds ongehoord streng was, gevangenisstraffen kende men niet, er was altijd sprake van enigerlei vorm van lijfstraf en diverse variaties doodstraffen voor soms naar ons begrip kleine vergrijpen. Dat Calvijn hierin niet verschilde van de meesten van zijn tijdgenoten is als excuus betrekkelijk, hij kende immers ook het werk van grote humanisten als Erasmus, Coornhert en Castellio, waarvoor hij in zijn vroege Parijse periode veel respect had, maar die hij vanuit Genève bestreed en als onbijbelse slappelingen veroordeelde .

 

 

2. De dubbele predestinatieleer

 

Wie Calvijn zegt, zegt predestinatie, wie predestinatie zegt, zegt Calvijn. Toch komt het hele leerstuk van de predestinatie in de eerste uitgave van Calvijns Institutie uit 1536 in het geheel niet voor. Maar in de laatste door Calvijn uitgegeven versie van de Institutie uit 1559, die overigens sowieso al drie keer zo groot was als de eerste, worden er drie hele hoofdstukken, een kleine honderd pagina’s aan gewijd. Het is heel moeilijk na te gaan, wat Calvijn er precies toe heeft gebracht uiteindelijk zo grote nadruk te leggen op een leerstuk (dat niet eens door hem bedacht is, maar grotendeels gebaseerd op de opvattingen van Augustinus) dat hij oorspronkelijk als nauwelijks wezenlijk beschouwde.

Mijn vermoeden, maar zulks is nu eenmaal niet te bewijzen, is dat de grote pestepidemie die in de jaren veertig van de zestiende eeuw in Genève woedde, daarbij van invloed is geweest. Het feit, dat sommigen – ook als ze jong en sterk waren – zo maar opeens dodelijk ziek konden worden en anderen, hoe vaak ze ook in aanraking kwamen met zieken, niet, leidde tot een breed verbreid fatalisme. Het noodlot beschikte en daar kon een mens niets aan doen. Hij kon wellicht de sterren bestuderen om daarin de onnavolgbare wegen van het lot te traceren, maar bestrijden kon men die niet. Het spreekt voor zich, dat de vaststelling, dat de pest een ziekte is, die in eerste instantie bij ratten ontstond en die door rattevlooien werden overgebracht en dat hygiene dus het primaire middel is om uitbraken van de pest te voorkomen, was toen natuurlijk nog niet bekend. Calvijn zelf was ervan overtuigd, dat er kwaadwillende satanische machten aan het werk waren en was er dan ook een overtuigd voorstander van dat een groot aantal vrouwen uit een naburig dorp, die verantwoordelijk werden gehouden voor het verbreiden van de pest, als heksen werden verbrand. Als het geen noodlot was, wat dan wel. Als reactie hierop is Calvijn wellicht zijn predestinatieleer gaan ontwikkelen. En in eerste instantie moet natuurlijk gezegd worden, dat het voor de mens beter is, dat hij zich veilig voelt bij de gedachte dat God alles regeert dan dat hij uitgeleverd is aan het blinde noodlot. Zo begon Calvijn, voor het eerst in de Institutie van 1541 een leer van de goddelijke voorzienigheid te ontwikkelen. Deze opvatting liep reacties en vragen op: hoe zat het dan met de vrije wil van de mens, kon hij uiteindelijk zelf beslissen wat hij wel of niet deed, wat hij wel of niet geloofde, of niet? En hoe zat het met het kwaad, was dat ook door God voorzien en als hij dat voorzien had, waarom had hij het dan niet verhinderd? In de eerste jaren hield Calvijn deze vragen nog af, met de opmerking dat de mens niet rond moest willen snuffelen in de schatkamer van Gods eeuwig raadsbesluit. Maar geleidelijk aan, probeerde hij toch ook zelf steeds dieper door te dringen in dat eeuwige raadsbesluit en ontwikkelde zijn dubbele predestinatieleer. Door zijn tegenstanders werd deze leer wel aangeduid als het decretum horribile (het verschrikkelijke besluit) en wellicht (we zullen dat niet weten) vond Johannes Calvijn het ook zelf een verschrikkelijk besluit van God, maar – zo was zijn vaste overtuiging – God leerde het nu eenmaal zo in zijn woord en dus moest het wel zo zijn.

Deze predestinatieleer wordt gevonden in het derde boek van de Institutie in de hoofdstukken 21, 22 en 23. Wat predestinatie is, wordt exact gedefinieerd in de titel van het eenentwintigste hoofdstuk die – in de vertaling van Sizoo – luidt:

Over de eeuwige verkiezing, door welke God sommigen tot de zaligheid, anderen tot het verderf heeft voorbeschikt.

Over het feit, dat Calvijn oorspronkelijk de opvatting was toegedaan, dat er wel sprake was van dat eeuwige besluit God, maar dat het niet aan de mens was om daarin rond te snuffelen, zegt Calvijn nu, dat het eeuwig raadsbesluit weliswaar in haar geheel verborgen is, maar dat alles wat God daarvan gewild heeft, dat geopenbaard zou worden aan de mensen, dat heeft hij in zijn Woord geopenbaard. Oftewel, wat we vanuit de Schrift ten aanzien van de uitverkiezing kunnen leren, dat mogen we ook leren en weten, maar verdere speculaties zijn niet gepast.

Over verkiezing en verwerping gaat het in de bijbel – vooral in het eerste testament – heel vaak. Ismaël wordt verworpen, Izaak uitverkoren, Ezau niet, Jakob wel, Saul niet, David wel. Nu lijkt het weliswaar zo dat de verwerping het resultaat is van de verworpene zelf heeft misdaan en dat is ook wel zo, maar God heeft ook de misstappen van de verworpenen vooruit geweten, nee meer nog vooruit gezien, want hem staat alles wat was, wat is en wat wezen zal helder zichtbaar voor ogen, ja ten diepste tevoren beschikt. De wijze waarop de meeste van zijn tijdgenoten deze door Augustinus ontworpen leer begrijpen, namelijk als een leer der voorzienigheid, waarmee gezegd wordt, dat Gods oordeel zich baseert op zijn vooruit weten wat welke mens zal doen, wordt door Calvijn van de hand gewezen, want dit laat volgens hem de ruimte dat de mens invloed zou kunnen uitoefen op het eeuwig raadsbesluit Gods. Liever accepteert hij, dat God mede-veroorzaker is van bepaalde verschrikkelijkheden, dan dat gedacht wordt, dat des mensen doen ook maar van enig gewicht zou kunnen zijn. Bij Calvijn hangt deze opvatting, voorzover ik dat kan overzien, vooral samen met de centrale plaats die hij in zijn theologie toekent aan de eer Gods. Wat aan de mens wordt toegeschreven, doet de eer Gods tekort, daarom moet het alles vanaf het allereerste begin tot het allerlaatste eind geheel en al in de hand van God zijn.

De kritiek op deze leer is zeker niet alleen van latere generaties, integendeel: geen leerstuk van Calvijn was zo omstreden als zijn dubbele predestinatieleer (overigens voor zover dat nog niet duidelijk was geworden: met dubbel bedoelen we dat dit eeuwig raadsbesluit zowel verkiezing als verwerping inhoudt). Luther en Zwingli leerden dit niet zo, Bucer en Bullinger ook niet, maar ten aanzien van dit leerstuk was Calvijn, bijna nog meer dan in andere aangelegenheden, onwrikbaar. In de laatste versie van de Institutie schrijft hij zelfs, dat eigenlijk alleen diegene die door tekenen weten dat ze door God zijn geroepen en uitverkoren dit leerstuk van de predestinatie ten volle kan begrijpen. Daarmee wordt dus – maar misschien psychologiseer ik dan net te veel – ook iets over Calvijn zelf gezegd. Hij voelt zich geroepen en uitverkoren om datgene te doen waartoe hij geroepen is, namelijk de stad Genève te hervormen ter ere Gods. En omdat dit werk niet door hem zelf is bedacht, maar door God van te voren beschikt, duldt hij daarbij ook geen tegenspraak. En daarmee zijn we aangeland bij het derde en laatste punt van vanmorgen:

 

3. Calvijns intolerantie

 

Calvijns werkzame leven is er één van voortdurende strijd en conflicten geweest. Dat lag eigenlijk – zelfs als we afzien van het karakter van Calvijn – ook wel voor de hand, want op het moment dat Calvijn in 1536 door Farel wordt overgehaald om in Geneve te blijven is het nog geen twee jaar geleden, dat Genève formeel overgegaan is naar de reformatie. Het ligt voor de hand, dat dit – in ieder geval voor de elite van de Geneefse burgerij – niet in de eerste plaats een geloofsbesluit was, maar vooral een politiek besluit. Overgang naar de reformatie betekende ook een goede grond hebben om de natuurlijk rooms-katholieke vorst van dienst, de hertog van Savoye, buiten de deur te zetten. Deze revolutionaire stap werd mede vorm gegeven door de rauw-dauw-dominee Farel, die als het moest met een knokploeg zijn argumenten kracht bijzette. Maar Guillaume Farel was wel een ruwe gast, maar niet een domme en hij besefte heel goed, dat hij een voortreffelijk geleerde nodig had om de reformatie ook op een andere manier te bekrachtigen, namelijk door de bevolking van Genève te onderrichten in de rechte leer van de reformatie. Toen hij in gesprek raakte met Jean Cauvin, net als hij een fransman die zich recent tot de reformatie had bekeerd, toen die zich op de terugreis van Ferrara naar Bazel in Genève bevond, besefte hij dat Calvijn precies de man was die hij nodig had. Al heel snel is Calvijn dan niet meer de tweede man van Farel, maar Farel de tweede man van Calvijn. Calvijn pakt het voortvarend aan – zoals hij alles altijd voortvarend aanpakte – en binnen een jaar heeft hij een kerkorde, een geloofsbelijdenis en een catechismus klaar, die door de Geneefse raad aanvaard moet worden. Een strenge kerkorde en een strenge catechismus, die grote invloed geeft aan predikanten en ouderlingen, die het recht hebben om mensen, die zich naar hun inzicht niet gedragen zoals het gelovige christenen past, de toelating tot het avondmaal te weigeren en ze daarmee eigenlijk voor the time being sociaal isoleren, want als de slager niet toegelaten wordt tot het avondmaal, zullen de gelovigen ook geen worst meer bij hem kopen. En – dat pleit misschien zelfs wel voor hem – Calvijn handelde zonder aanziens des persoons, ook de magistraten van de stad, moesten wanneer ze zich bijvoorbeeld hadden schuldig gemaakt aan dronkenschap een boetetocht in nachtkleed door Genève maken. Daar maak je geen vrienden mee en dat deel van de burgerij, dat zichzelf wat meer vrijheid had toegedacht, in de regel aangeduid als de partij van de libertijnen, willen maar wat graag van Calvijn af en in 1538, Calvijn is dan nog maar twee jaar aan het werk, verwerven ze de meerderheid in de raad van Genève en verbannen Calvijn en Farel. In 1541 zal Calvijn na een driejarig verblijf in Straatsburg, waar hij predikant voor de Franstalige vluchtelingen was, zal Calvijn weer terugkeren als zijn aanhang het weer voor het zeggen heeft en dan is hij machtiger als tevoren en heeft als predikant van de St Pierre en hoofd van het consistorie van de Geneefse kerk een positie als bijna geen ander in de stad, Zijn wil is wet, want hij weet wat van God wel en niet mag. En de leer die hij vanaf die tijd begint te ontvouwen – een theologie die niet alleen de kerkelijke, maar ook de burgerlijke gang van zaken vast wil leggen, is binnen de kortste keren de enig acceptabele in Genève. Zo krijgt hij bijvoorbeeld een conflict met de grote humanistische geleerde Sebastian Castellio, die bezwaar had tegen het Hooglied, omdat hij er niets anders in kon lezen dan een liefdesgedicht, terwijl het volgens Calvijn handelde over de liefde van God voor zijn volk en van Jezus voor zijn gemeente. Een minor point, zouden wij zeggen, maar die bestonden voor Calvijn niet, dus als Castellio wordt voorgedragen als één van de predikanten van Genève, stelt Calvijn, dat er weliswaar op de levenswandel van Castellio niets aan valt te merken, maar dat hij er bepaalde opvattingen over de Heilige Schrift op nahoudt, die hem ongeschikt maken voor het ambt van dienaar des Woords. Daarmee is Castellio die tot op dat moment rector van het gymnasium is eigenlijk onmogelijk geworden in het Genève van Calvijn, hij neemt ontslag en vertrekt eerst naar Lausanne en vervolgens naar Bazel, waar hij aan de Academie aldaar hoogleraar Grieks zal worden.

Een volgend conflict ontstaat met de plaatselijke arts dokter Hiernoymus Bolsec, die bezwaren heeft tegen de predestinatieleer van Calvijn. Calvijn laat hem oppakken en bereidt een proces tegen hem voor. Zoals te doen gebruikelijk, vormen de verschillende zelfstandige Zwitserse stadstaten Genève, Bazel, Bern en Zurich nog wel niet een eedgenootschap, maar in belangrijke zaken horen ze wel elkaars opvattingen. Zo worden er brieven uitgestuurd naar de andere steden met de vraag wat te doen met iemand die de predestinatieleer afwijst. Tot groot ongenoegen van Calvijn reageren de andere vertegenwoordigers zeer terughoudend. Bullinger, de opvolger van Zwingli in Zürich, is zelf ook geen voorstander van Calvijns predestinatieleer en kan dus niet anders dan zeggen, dat het afwijzen van deze opvatting volgens hem geen ketterij is. De predikanten hadden in een gezamenlijk schrijven, maar ongetwijfeld op last van Calvijn, geschreven dat de kerk “gereinigd moest worden van deze pest”en dus indirect om een doodvonnis gevraagd, maar de raad gaat daar niet mee akkoord en besluit na het advies van de andere steden, Bolsec slechts te verbannen, wat natuurlijk een minder strenge straf is, wanneer hij hartelijk welkom is in de andere Zwitserse steden.

Het volgende conflict is het meest bekende en beruchte. Het betreft Michel Servet, een Spanjaard van origine, die in het Zuiden van Spanje heeft gewoond tussen Joden en Moslims en op de vlucht is geslagen, nadat de allerkatholiekste vorsten van Aragon en Castilie een waar schrikbewind instelden tegen alles wat niet even vroom was als zij zelf. Of het onder invloed van die Joden en Moslims is ontstaan, zoals bijvoorbeeld Guus Kuijer in zijn boek over servet suggereert, is niet meer vast te stellen, maar Servet, ontwikkelt bezwaren tegen het geloof in de drie-enigheid. En dat was nu juist een van de leerstukken waarover katholieken, Lutheranen, Zwinglianen en Calvinisten het wel eens waren. Servet, een paar jaar jonger dan Calvijn, heeft theologie en geneeskunde gestudeerd in de zelfde tijd als Calvijn en vanuit die tijd moet hij hem minstens van naam hebben gekend. Het is ook niet uit te sluiten dat ze in die tijd beide beïnvloed door de humanisten zich zelfs aan elkaar verwant voelden. Daarom begint Servet, die vanwege de publicatie van zijn opvattingen over de dwaalleer der drie-enigheid, gezocht wordt door de inquisitie en onder een valse naam, Villeneuve of Villanovenus in het Latijn, in Vienne een dokterspraktijk uitoefent en onder andere lijfarts van de plaatselijke bisschop is, een correspondentie met Calvijn om hem te winnen voor zijn opvattingen. Dit loopt uit op een forse polemiek en ergens schrijft Servet dan aan Calvijn of het niet beter zou zijn om elkaar van aangezicht tot aangezicht te spreken over deze aangelegenheden. Calvijn schrijft hem daarop terug, dat als hij de moed zou hebben voet te zetten binnen de stadsmuren van Genève, hij daar voorzover Calvijn ook maar enig gezag had, niet levend meer vandaan zou komen. Servet beëindigt daarop begrijpelijkerwijs de correspondentie omdat ze het toch niet eens zouden worden en Calvijn wel heel erg slecht van hem denkt en vraagt hem zijn brieven en toegestuurde manuscripten terug te sturen. De brieven stuurt Calvijn terug, maar de uiterst belastende manuscripten houdt hij achter. Hoe het vervolgens precies is gegaan, is moeilijk meer vast te stellen en zeker is niet te achterhalen, hoe groot of klein de rol van Calvijn is geweest, maar een gemeentelid van Calvijn, heeft toevallig een neef in Lyon en die vraagt per brief aan zijn neef of hij wel weet dat de geziene dokter Villeneuve eigenlijk de aartsketter Servet is. De goed katholieke neef schrijft terug of zijn Geneefse neef daar misschien bewijzen voor heeft. Deze gaat naar Calvijn en vraagt en krijgt van hem de belastende manuscripten die hij als bewijsmateriaal naar zijn neef stuurt. Servet wordt opgepakt en door de inquisitie ter dood veroordeeld. In afwachting van de brandstapel, wordt hij gevangen gezet onder verantwoordelijkheid van de bisschop, van wie hij jarenlang de lijfarts was. Ook hier is de preciese gang van zaken niet meer te achterhalen, maar het lijkt voor de hand liggend dat de bisschop zijn dokter liever niet zag branden en een zeer mild gevangenisregiem instelde. Als Servet beleeft vraagt of hij zijn behoefte mag doen in de tuin, wordt hem dat zonder bewaking toegestaan en natuurlijk is de vogel dan gevlogen. Servet weet dat in Napels inmiddels een grote gemeenschap van Spaanse vluchtelingen verblijft en hij daar – hoe dicht ook bij Rome – behoorlijk veilig zou zijn. Maar de weg van Lyon naar Napels gaat via Genève en op doorreis besluit Servet – uit nieuwsgierigheid, hoogmoed, vertrouwen in Calvijn, vult u maar in – zondags in de St. Pierre bij Calvijn ter kerke te gaan.

Calvijn zelf of volgens anderen zijn secretaris, herkent Servet en laat hem onmiddellijk na de dienst oppakken. Waarschijnlijk  – al zullen we nooit weten of hij het anders wel zou hebben overleefd – heeft Servet op het verkeerde paard gewed. Hij gokte op de Libertijnse fractie in de raad en blies hoog van de toren en meldde, dat men er beter aan zou doen Calvijn te arresteren, daar deze met zijn algemeen bekritiseerde predestinatieleer de kerk veel meer schade toebracht dan hij. Nu stond Calvijn inderdaad in die periode behoorlijk onder druk en een nieuwe overwinning van de Libertijnen en dus een nieuwe verbanning was lang niet uitgesloten. Maar deze vreemdeling met zijn gehate opvattingen, die in de hele christelijke wereld van toen als een gevaarlijke ketter werd beschouwd was nu precies wat Calvijn nodig had om de Geneefse rijen te laten sluiten: wat dacht deze Spanjaard wel hun Calvijn aan te vallen. Zoals te doen gebruikelijk werden opnieuw brieven uitgestuurd naar de andere steden. Maar waar ze inzake Bolsec aandrongen op mildheid, waren ze het er nu allemaal over eens dat ze met een gevaarlijke ketter van doen hadden, die streng moest worden aangepakt. En dat gebeurde. Calvijn, zoals we weten door zijn opleiding in Orleans een geschoold jurist, trad zelf op als aanklager en Servet werd veroordeeld tot de dood op de brandstapel. In veel handboeken wordt gezegd, dat Calvijn weliswaar in had gestemd met de doodstraf maar zelf voorstander zou zijn geweest van een mildere doodstraf door onthoofding. Stefan Zweig, die in de jaren dertig een boek over Calvijn en Castellio schreef doet een volgens mij veel geloofwaardiger veronderstelling, dat Calvijn of namens hem Farel, want Calvijn was persoonlijk niet aanwezig bij de terechtstelling, Servet een minder pijnlijke dood zouden hebben aangeboden op voorwaarde dat hij zou herroepen, op die manier zou immers het gelijk van Calvijn nog duidelijk over het voetlicht worden gebracht. In de tijd van de christenvervolgingen konden mensen het vege lijf nog redden door hun geloof af te zweren, toen de christenen zelf begonnen te vervolgen boden ze die mogelijkheid niet meer, wie zijn woorden terugnam en schuld bekende, had daarmee zijn ziel mogelijk gered van het eeuwige verderf, zijn aardse lichaam werd evengoed verdronken, onthoofd, gevierendeeld of verbrand. En zo werd Servet op 27 oktober 1553 in Champel, net buiten de stad verbrand. Hij leed verschrikkelijke pijnen, werd opzettelijk, zoals het vonnis luidde, op laag vuur geroosterd, maar nam niets terug. Zijn laatste woorden luidden: Jezus, Zoon van de eeuwige god, ontferm u over mij. Wij zouden dat wellicht een vroom laatste woord vinden, maar voor Calvijn en de zijnen was dit het definitieve bewijs van zijn onverbeterlijkheid. Hij had immers moeten zeggen: Jezus, eeuwige zoon van God en op die manier de goddelijkheid van Christus belijden.

Uiteindelijk heeft de dood van Servet Calvijn en de zijnen meer kwaad gedaan dan een levende Servet ooit had kunnen doen. Castellio begon vanuit Bazel een actie voor meer tolerantie. De arte dubitandi, heette zijn belangrijkste geschrift, over het recht om te twijfelen. En dat vind ik een rake typering, want dat is ook wat mij betreft de kern van de kritiek op Calvijn en het calvinisme, dat je niet mag twijfelen, dat ze zelf nooit twijfelen, maar alles zo zeker weten alsof ze bij onze Lieve Heer in de keuken hebben gekeken. Calvijn reageert met een geschrift: de Verdediging van het ware geloof en van de drie-enigheid tegen de afschuwelijke dwalingen van Servet. Enerzijds probeert hij de verantwoordelijkheid voor Servets dood bij de burgerlijke overheid te leggen, anderzijds verdedigt hij het gelijk van die overheid, want aan haar is het zwaard gegeven om het ware geloof te verdedigen en de eere Gods. “Men bewijst God geenszins de eer die men hem verschuldigd is, als men niet zijn dienst verkiest boven elk menselijk gevoel, bloedverwanten, noch bloed noch welk leven ook ontziet en elke humaniteit vergeet, wanneer her er om gaat, voor zijn eer te strijden. Daartegenin, in het boek Contra libellum Calvini (tegen het boekje van Calvijn) schrijft Castellio een van de mooiste zinnen uit de reformatietijd en daarmee zou ik dit verhaal willen besluiten:

Het doden van een mens, is niet het verdedigen van een leer, maar is: het doden van een mens!

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.