De geschiedenis van de oecumene

(voordracht over de geschiedenis van de oecumene voor het Oecumenisch Leerhuis Noord op donderdag 15 april 2010 in de Ark)

 

Beste mensen,

 

Toen wij het voorstel om samen met de Raad van Kerken een leerhuis over oecumene te houden bespraken in onze commissie, werd er niet ten onrechte geopperd, dat de belangstelling voor dit onderwerp niet groot zou zijn. En daarmee werd niet eens in de eerste plaats bedoeld, dat het niet veel bezoekers zou trekken, maar vooral, dat het niet erg leeft bij het kerkvolk. Dat laatste kan onmogelijk ontkend worden: de gouden jaren van de oecumene lijken voorbij en het zijn de – meestal oudere – diehards die gepokt en gemazeld zijn in het oecumenische werk, die trouw volharden in de spaarzaam georganiseerde oecumenische diensten. Hoe ga je om met dit gebrek aan belangstelling? Je kunt zeggen, er is geen interesse voor, dus we doen het niet. Een beetje zoals Kerk in Mokum, dat een bijdrage over ons initiatief van de hand wees met de mededeling, dat voor dit onderwerp bij haar lezers geen belangstelling bestond. Zouden we dan maar niet met alle kerkenwerk stoppen, gezien het feit, dat de belangstelling daarvoor door de jaren heen alleen maar terug is gelopen? Of zijn er ook taken die er voor een kerk gewoon bijhoren, zoals pastoraat en diaconaat, zoals de evangelieverkondiging en de bediening van de sacramenten, zo hoort ook de oecumene in de zin van het onderhouden van goede contacten met de andere kerken bij de basis-taken van een kerkelijke gemeenschap. Wij doen dat, omdat we menen daarmee een opdracht van Jezus te vervullen, die ons op heeft gedragen eenheid te betrachten. Als de belangstelling daarvoor terugloopt, dan is het onze didactische taak om de kerkleden te onderrichten over het belang en de noodzaak van de oecumene. Een kerk is een dienende en een vierende gemeenschap, maar ook een lerende gemeenschap, een permanent lerende organisatie. Daaraan leveren we als oecumenisch leerhuis als steeds in nauwe verbondenheid met de Raad van Kerken hier in Noord, dat ons – o.a. door de verslagen van onze activiteiten op te nemen in haar jaarverslag – steeds heeft bemoedigd en bevestigd als het leerhuis voor de oecumene, voor alle kerken van Noord, onze bijdrage.

Vanavond zullen we het hebben over de geschiedenis van de Oecumene. Het woord oecumene, dat uit het Grieks komt, oikoumene, en bewoonde wereld betekent,  heeft in de praktijk van de kerk een dubbele betekenis gekregen. In de eerste plaats is het de aanduiding voor de wereldkerk, zoals die bestaan heeft tot aan het schisma tussen de kerken van het oosten en van het westen. We hebben het in dit verband over de ongedeelde oecumenische traditie. Soms wordt er gesproken over oecumenisch-katholiek maar dat is een vreemd pleonasme omdat het woord katholiek, ook uit het Grieks afkomstig en “voor het geheel” betekenend feitelijk een synoniem van oecumenisch is. Het gaat om de kerk van de oecumenische concilies, van – om de twee beroemdste te noemen – van Constantinopel-Nicea en Chalcedon, waar een apostolische geloofsbelijdenis werd vastgesteld, die tot op de dag van vandaag door katholieken, protestanten en oosters-orthodoxen gezamenlijk gezegd kan worden. Alleen daarom al zou die behouden moeten blijven, zelfs als we over bepaalde onderdelen intussen misschien wel iets anders denken. Over de geschiedenis van die oecumene, dat zou de kerkgeschiedenis van de eerste elf eeuwen zijn, wil ik het vanavond niet hebben. Na dat eerder genoemde schisma en meer nog na het nog sterker ingrijpende schisma, dat door de Reformatie teweeg werd gebracht, dat tussen katholieken en protestanten, raakte de term oecumene in onbruik. Volgens de ene groep bestond er geen wereldkerk meer en volgens de andere bestond die nog steeds, maar waren daaruit helaas bepaalde delen afgedwaald. Er bestond in die jaren natuurlijk ook geen enkele noodzaak om als kerken een eenheid te vormen ten opzichte van de buitenwacht, want ongelovigen waren er niet meer in het christelijke Avondland.

Het andere begrip oecumene, waarvan we nadrukkelijk de geschiedenis vanavond aan de orde willen stellen is de aanduiding voor een beweging, die voor het eerst aan het eind van de negentiende eeuw van zich doet spreken en die uit is op een betere verstandhouding tussen de verschillende kerken. Als we in dit verband één naam zouden moeten noemen (zou ik er veel meer noemen, dan zou u die toch niet allemaal onthouden), dan zou dat die van de Amerikaan John R. Mott zijn. Hij is de grootste voorvechter van de oecumene uit de beginjaren. Geboren in 1865 werd hij begin jaren negentig secretaris van de YMCA (Young Man Christian Association). Met vertegenwoordigers van de Amerikaanse en Zweedse kerken richtte hij in 1895 de WSCF (World Christian Student Federation) op en werd daarvan de eerste algemeen secretaris. In de daarop volgende jaren werden in vrijwel alle westerse landen SCM’s (Student Christian Movements) opgericht. In Nederland was dat in 1898 de NCSV (Nederlandse Christen-Studenten Vereniging). Hij was betrokken bij de oprichting van alle grote voorlopers van de Wereldraad van Kerken: de internationale zendingsraad, Faith and Order en Life and Work. Toen uiteindelijk zijn grote droom werd verwezenlijkt en de Wereldraad van Kerken werd opgericht in 1948 was hij inmiddels op een leeftijd, dat hij alleen nog maar benoemd kon worden tot ere-voorzitter. De WSCF is door de jaren heen steeds een springplank voor oecumenisch kader gebleven. Ook de eerste algemeen secretaris van de Wereldraad Willem Visser ’t Hooft was eerst algemeen secretaris van de WSCF. De hoofdkantoren van WCSF en Wereldraad bevonden zich beide in Genève. En vanaf de jaren vijftig zetten de beide organisaties samen een programma op om oecumenisch kader te kweken. Het programma heette: Frontier Internship in Mission. Ik kan dat moeilijk vertalen maar u hoort er de woorden frontier (grens), intern en mission (zending) in. Het principe is dat jonge mensen, studenten of net afgestudeerden, buiten de grenzen van hun eigen land werken aan een oecumenisch project. Zelf was ik van 1977 tot 1980 frontier intern en werkte in Stuttgart en Berlijn als studie-secretaris voor de zogenaamde Darmstadt-coördinatie, een samenwerking van europese vredes- en basisgroepen. Mijn allerbeste herinnering is een weekend op het centrum Bossey van de Wereldraad, een kasteeltje net buiten Genève, waar alle Frontier Interns van dat moment (dat waren er toen zestien) werd uitgenodigd om ervaringen uit te wisselen. Zelf was ik, net als de meeste van mijn collega’s, uiterst sceptisch over dit initiatief. Stelt u zich voor, we moesten allemaal dubbeltjes en kwartjes omdraaien om voldoende budget te hebben voor ons project en onze eigen reis- en verblijfkosten en dan werden zestien mensen letterlijk van over de hele wereld ingevlogen om zegge en schrijven één weekend samen door te brengen. Ik had ongelijk! Het woord “netwerken” bestond toen nog niet, maar om de inmiddels wereldberoemde feministisch theologe Mary Hunt te leren kennen, toen ze als net afgestudeerd theologe uit de V.S. een vrouwengroep in Buenos Aires begeleidde of de militante Janine Roberts, een Britse die werkte met Aboriginals in Australië en onder hen levend de uit hun monden opgetekende geschiedenis van dit schriftloze volk op schrift stelde. Het was uniek. Mensen uit de eerste wereld die projecten in de derde wereld begeleidden en omgekeerd mensen uit de derde wereld, die projecten deden in de westerse metropolen en met die kennis vervolgens weer terug gingen naar hun landen van oorsprong. En natuurlijk: ook dat is oecumene: kennis nemen van waarmee christenen elders in de wereld bezig zijn en daaruit het besef ontwikkelen, dat er zoiets bestaat als een gemeenschappelijke opdracht. U moet mij maar op mijn woord geloven, als ik zeg, dat dit toch iets heel anders is als de hedendaagse mogelijkheden om via internet met de hele wereld in contact te staan. Voor zover ik weet, bestaat dit Frontier Intern programma nog steeds, maar de Wereldraad doet veel minder van zich spreken dan in de jaren zestig en zeventig en ook met de WSCF gaat het weinig florissant. Het is alweer bijna twintig jaar geleden dat de Nederlandse afdeling (de NCSV) werd opgeheven en aansprekende grote bijeenkomsten worden niet meer gehouden, terwijl ik in de periode van 1974 tot 1981 vrijwel ieder jaar één van de grote internationale conferenties van de WSCF bezocht.

WSCF, dat is de eerste voorloper van de Wereldraad. De tweede is de Internationale Zendingsraad , de International Missionary Council,. Deze werd in 1921 opgericht onder voorzitterschap van dezelfde John Mott, die ook algemeen secretaris van de WSCF was . In de Internationale Zendingsraad stonden de Zendingsraden van westerse landen in contact met de kerkleidingen van de zendingskerken in Afrika, Azië en Latijns Amerika. De conferenties van deze internationale zendingsraad (Jeruzalem 1928, Tambaram 1938 en Whitby 1947) waren tevens voorbereidingen voor de totstandkoming van de Wereldraad van Kerken.

Een volgende voorloper is de beweging Life and Work, in het Nederlands meestal aangeduid als de commissie voor Praktisch Christendom. De oorsprong van deze organisatie moet vooral gezocht worden in de ervaring van de Eerste Wereldoorlog en het besef dat de kerken in de verschillende landen wel heel erg weinig (misschien moet je zelfs wel zeggen, niets) hebben gedaan om deze immense menselijke en sociale catastrofe te voorkomen. Deze ervaring werd natuurlijk niet alleen binnen de kerken beleefd. Om vergelijkbare redenen was al in 1920 de Volkerenbond opgericht.  Ook de kerken wilden zich inzetten voor een beter begrip tussen de volkeren – en tussen de  verschillende kerken – en proberen een bijdrage te leveren aan meer gerechtigheid en een blijvende vrede. De grote initiatiefnemer was – en dan noem ik de tweede naam van één van de belangrijkste grondleggers van de moderne oecumenische beweging – Nathan Söderblom, de aartsbisschop van de Lutherse (staats)kerk van Zweden. Na een aantal voorbereidende bijeenkomsten werd de beweging Life and Work opgericht op een wereldwijde conferentie in Stockholm 1925. Onder het motto “doctrine divides while service unites” (de leer verdeelt terwijl de dienst verenigt) maakt haar kracht en zwakte uit. Het samenwerken aan de vrede was haar kracht, dat de verschillen in theologische opvattingen werden gebagatelliseerd was haar zwakte. De hoop op een snelle progressie in internationaal begrip en samenwerking raakte in de dertiger jaren gefrustreerd door de diepe sociale en economische crisis en de opkomst van het nationaal-socialisme, waartegen geen eensgezind standpunt bepaald kon worden. De onmogelijkheid om een nieuwe wereldoorlog te voorkomen was een zware klap voor de beweging. In 1948 gaat de beweging op in de dan opgerichte Wereldraad van Kerken.

De laatste voorloper, die ik wil noemen, is de beweging Faith and Order, het is als het ware het complement van Life and Work. Waar die beweging zich richtte op de praktijk en de leer zoveel mogelijk buiten beschouwing liet, is Faith and Order (te vertalen als: Geloof en Ordening) juist gericht op het tot stand brengen van theologische dialogen om bestaande theologische obstakels uit de weg te ruimen en zodoende nieuwe paden te banen naar een grotere eenheid. De beweging Faith and Order werd opgericht op een internationale conferentie in Lausanne in 1927. Orthodoxe, Anglicaanse, Reformatorische en Vrije kerken maken er deel van uit. Zij beginnen met het inventariseren van alle zaken, waar de kerken het dan al over eens zijn en die punten waarover nog onenigheid bestaat. Op de tweede grote conferentie van Faith and Order in 1937 besluiten ze samen te gaan met de eerder genoemde beweging Life and Work met het doel “een Raad van Kerken” te vormen. Vanaf 1938 is er een Raad van Kerken in oprichting. Een voorlopig comité wordt dan ingesteld op een bijeenkomst in Utrecht. William Temple, op dat moment de Anglicaanse bisschop van York, later de aartsbisschop van Canterbury, wordt voorzitter van het comité, de Nederlander Willem Visser ’t Hooft algemeen secretaris. In oktober en november 1938 worden al uitnodigingen rond gestuurd aan 196 kerken. De voorzitter stuurt een persoonlijk brief naar het Vaticaan. In 1939 wordt de oprichtingsvergadering van de Wereldraad gepland voor augustus 1941, maar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zorgt ervoor dat dit plan pas zeven jaar later dan bedoeld gerealiseerd kan worden. Het officiële werk van het comité ligt dan stil, maar doordat Visser ’t Hooft – die ook secretaris-generaal van de WSCF bleef – zijn kantoor had in Genève, kon de Raad van Kerken in oprichting toch al voorzichtig beginnen te fungeren. Zo kon er hulp geboden worden voor krijgsgevangenen en bijstand gegeven aan Joden en andere vluchtelingen uit het derde rijk en ontstond er informatie van de kerken aan elkaar over de tegenstellingen heen. Zo reisde ook Bonhoeffer vanuit Nazi-Duitsland naar Zwitserland om informatie te geven over de hachelijke situatie in Duitsland.  Zo kon de Wereldraad in oprichting zich voorbereiden op een bijdrage aan de verzoening tussen de volkeren na de oorlog. In 1948 werd in Amsterdam de oprichtingsvergadering van de Wereldraad van Kerken gehouden. Er komen 351 afgevaardigden van 147 lidkerken. Grote afwezigen zijn behalve de katholieke kerk (die ook al niet betrokken was bij de voorlopers F&O en L&W) nu ook de orthodoxe kerken uit de Oost-Europese landen als gevolg van de opkomende koude oorlog. Toen in 1998 de vijftigste verjaardag van de Wereldraad werd gevierd had ik daarover voor Horizon een uitvoerig interview met de toen al hoogbejaarde Constantijn Patijn, de vader van onze vroegere burgemeester, die in 1948 op uitnodiging van Visser ’t Hooft voorzitter was van de sectie die in Amsterdam sprak over “De kerk en de maatschappelijke wanorde”. De in 2007 op negenennegentigjarige overleden vroegere kamerheer van de koningin en Tweede Kamerlid voor de PvdA vertelde toen over de uitvoerige voorbereidingen, die er toe leidde dat in deze sectie eigenlijk het motto werd gevonden voor de maatschappelijke opstelling van de kerken. Het concept werd dat van de “responsible society” (de verantwoordelijke maatschappij) warmee kritiek werd geuit op een laissez-faire kapitalisme, dat alles aan de markt en het eigen initiatief over wil laten en het totalitaire communisme, dat het hele leven van de mensen wil regelen.

Willem Visser ’t Hooft wordt de algemeen secretaris en zal dat tot 1966 blijven. Hoewel hij altijd trouw is gebleven aan het uitgangspunt van de wereldraad als een fellowship of churches, een gemeenschap van kerken, was hijzelf een radicaler oecumenicus, het uiteindelijke doel was voor hem niet dialoog maar eenheid. Zoals hij dat zelf prachtig placht uit te drukken: Onze Here Jezus, heeft niet gebeden dat ze allemaal met elkaar in gesprek zouden raken, maar dat zij allen één zouden zijn!

De wereldraad wordt gedragen door de Assemblees. Ongeveer elke zes à zeven jaar wordt er zo’n vergadering gehouden, waarbij vertegenwoordigers van alle lid-kerken aanwezig zijn. Officieel is dit het democratisch orgaan van de wereldraad, de belangrijkste beslissingen worden door deze vergadering genomen en verder gedelegeerd aan het Centraal Comité, een wat kleiner gezelschap, dat vaker bij elkaar komt. De Assemblees zijn er vooral om uitdrukking te geven aan de eenheid en verbondenheid der kerken en met een motto draagt men het gezamenlijk geloof van de kerk uit.

De eerste Assemblee was de al genoemde oprichtingsbijeenkomst in Amsterdam, die als motto had: Man’s Disorder and God’s Design. De wanorde der mensen en het plan van God. Hiermee drukten zij hun geloof uit dat de onvoorstelbare chaos, waarin de wereld na de Tweede Wereldoorlog terecht was gekomen overwonnen zou kunnen worden en dat de gezamenlijke kerken geroepen waren daaraan een bijdrage te leveren. Beroemd werd de confrontatie tijdens deze bijeenkomst tussen Josef Hromadka, die het socialisme van zijn vaderland Tsjecho-Slowakije verdedigde en John Foster Dulles, de vroegere minister van buitenlandse zaken van de V.S., die de Koude Oorlogsstrategie van Amerika verdedigde. De tweede Assemblee werd in 1954 gehouden in Evanston in de V.S.  Het motto van deze bijeenkomst is Christ, the hope of the World (Christus, de hoop der wereld) en spreekt ook over het kernprobleem van de oecumene: onze eenheid in Christus en onze verdeeldheid als kerken. Ook pakt deze Assemblee het thema van de werkgroep van Patijn (die ook in Evanston weer van de partij was) weer op: Responsible society (een verantwoordelijke samenleving) wil niet zeggen een eigen derde weg tussen kapitalisme en socialisme, maar het stellen van een criterium, waarop alle bestaande sociale systemen beoordeeld worden  en dat tegelijk een norm stelt, die ons de weg kan wijzen in de specifieke keuzes, die we hebben te maken.

De derde Assemblee werd eind 1961 gehouden in New Delhi. Voor het eerst in een land uit de Derde Wereld en ook voor het eerst in een land, waar het christendom niet de belangrijkste godsdienst is. Het thema van de Assemblee is “Jesus Christ, the light of the World, Jezus Christus, het licht van de wereld en daarmee werd ook de vraag aan de orde gesteld, hoe de kerken om moeten gaan met het begrijpen van andere godsdiensten in het licht van Christus. Voor het eerst doen ook alle kerken van het Oostblok mee en dat betekent dat de oosters-orthodoxe kerken met 140 van de 400 miljoen aangesloten kerkleden de grootste denominatie zijn.

De vierde Assemblee wordt in de zomer van 1968 in Uppsala in Zweden gehouden. Het thema is: “Zie, ik maak alle dingen nieuw”, en het was dan ook de meest politieke en activistische assemblee uit de geschiedenis van de wereldraad. Wat wilt u, het is 1968. Er is ook een groot aantal jeugdige afgevaardigden en die zijn niet zomaar tevreden met de beperkte rol, die hen was toegedacht. Er is een nieuwe en grotere aandacht voor de wereld. Men ziet in dat in die grote seculiere wereld soms meer en beter aan verzoening wordt gewerkt dan in de kerk en dat men veel radicalere stappen op weg naar vernieuwing durft te zetten. Er worden twee politieke en belangrijke besluiten genomen. Er wordt een programma ter bestrijding van het racisme ingesteld en er wordt besloten als kerken mee te gaan werken aan ontwikkelingshulp (ook hier was Nederland een voorloper, het programma X-Y bestond toen al).

De vijfde Assemblee werd in 1975 gehouden in Kenya. In het thema “Jesus Christ Frees and Unites, klinkt de bevrijdingstheologie al door en de beroemde bevrijdingstheoloog José Miguez Bonino maakt dan ook deel uit van het presidium van de Assemblee,

De zesde Assemblee wordt in 1983 in Vancouver,  Canada gehouden en heeft als thema: Jesus Christ – the life of the World. Een nieuw verschijnsel is, dat parallel aan de Assemblee massa-vieringen met duizenden deelnemers uit de hele wereld worden gehouden. Daar werd de z.g. Lima-liturgie geïntroduceerd.

De zevende Assemblee was in 1991 in Canberra, Australië. Het thema heeft voor het eerst niet Jezus als centrum, maar luidt: Come, Holy Spirit – Renew the World Creation. Drie weken voor deze Assemblee was de eerste Golf-oorlog uitgebroken. De discussie over de vraag of de Assemblee hier een uitspraak over moest doen, maakte pijnlijk duidelijk, hoe groot de verdeeldheid nog was.

De achtste Assemblee werd in Harare, Zimbabwe gehouden en had als thema: Abundant life in Jesus Christ, maar in de praktijk werd vooral gesproken over de situatie van de orthodoxe kerken, die door alles wat er in Oost-Europa is gebeurd (niet alleen het einde van het sovjet-communisme, maar ook de oorlog op de Balkan) in een diepe crisis verkeren.

De negende en meest recente Assemblee werd in 2006 in Porto Alegre in Brazilië gehouden. Thema: God in your grace, transform the World. Nog meer dan op eerdere Assemblees wordt duidelijk dat het zwaartepunt van de wereldkerk niet meer in de eerste, maar in de derde wereld ligt. Er wordt gesproken over economische rechtvaardigheid en er verschijnt ook voor het eerst een nota over de menselijke seksualiteit (Love, lust and life). Er wordt op deze bijeenkomst ook geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van beslissen, en wel op basis van consensus. Onze Amsterdamse collega Wies Houweling, werd hier nog herkozen als lid van het Centraal Comité, maar stapte korte tijd daarna op. Dat is in grote lijnen de geschiedenis van de wereldraad, we zullen nu nog heel kort stil staan bij de geschiedenis van de oecumene in Nederland.

 

De ontwikkeling van de oecumene in Nederland hangt wel samen met de zojuist geschilderde internationale ontwikkeling, maar heeft toch ook haar eigen accenten. De geschiedenis van de oecumene in Nederland kent drie fases. Die van de eerste oecumenische raad (1935-1946), die van de tweede oecumenische raad (1946-1968) en die van de Raad van Kerken (vanaf 1968). Waarbij aangetekend moet worden dat in de oorlogsjaren er naast de oecumenische raad een interkerkelijk overleg plaatsvond, waarvan ook de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Rooms-Katholieke kerk deel uitmaakten.

De eerste oecumenische raad werd in ons land ook op aandringen van het buitenland opgericht op 10 mei 1935.

Deze Raad was het resultaat van de samenvoeging van drie organisaties: De in 1915 opgerichte Nederlandse afdeling van de Wereldbond van Kerken ter bevordering van de vriendschap onder de volkeren, de in 1931 opgerichte Raad van de Nederlandse Kerken voor Practisch Christendom (de Nederlandse afdeling van Life and Work) en het pas juist opgerichte  Nederlandse Lausanne-comité (de Nederlandse afdeling van Faith and Order). Lid zijn naast de Hervormde Kerk, de Remonstrantse broederschap, de Doopsgezinde broederschap, de Nederlandse Anglicanen en de Oud-Katholieken.

Zo werd de Nederlandse Raad van Kerken een soort voorbeeld voor de internationale gang van zaken, waaraan vertegenwoordigers van de Nederlandse Raad dan ook een behoorlijke bijdrage hebben geleverd. De betrekkelijkheid van de mogelijkheden van de Raad worden vooral duidelijk in de tijd van de bezetting. De Raad is in die zin onevenwichtig, dat de Nederlandse Hervormde Kerk vele malen groter is dan alle andere lid-kerken bij elkaar. In het contact met de overheid lijkt het simpeler om dat rechtstreeks door de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk te laten regelen, maar de twee grootste kerken na de Hervormde, de Katholieke en Gereformeerde zijn niet vertegenwoordigd en dat zijn juist in het verzet zeer actieve kerken. Het is niet aan mij om waarde-oordelen over katholieke hoogwaardigheidsbekleders te geven, maar het staat buiten kijf, dat kardinaal de Jong een buitengewoon dapper man was en het feit, dat de katholieken meededen binnen het toen gevormde Interkerkelijk Overleg maakte dat overleg slagvaardiger. Überhaupt was het heel bijzonder dat er toonaangevende vertegenwoordigers van de kerken deel uit bleven maken van dit overleg, ook toen keer op keer actieve leden van dit overleg door de bezetters werden opgepakt en gegijzeld in St Michielsgestel.

Het gevoelen na de oorlog was heel sterk dat er verder zou moeten worden gegaan in de lijn van dit Interkerkelijke overleg en niet in de lijn van de veel beperktere Oecumenische Raad. Waarom dat toen niet gelukt is en er toch een tweede Oecumenische Raad ontstond is mij niet geheel duidelijk. Gelukkig werden de contacten wel gehandhaafd en dat heeft uiteindelijk in 1968 geleid tot een Nederlandse Raad van Kerken , waarvan zowel de Gereformeerde Kerken als de Rooms-Katholieke kerk deel uitmaakte. In dit verband moet ik de naam noemen van de belangrijkste Rooms-Katholieke oecumenicus uit de twintigste eeuw: Herman Fiolet. In 1953 promoveerde hij in Nijmegen op de Hervormde Kerkorde. Van 1959 tot 1973 was hij hoogleraar aan de KTHA, de Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam. Als vele andere progressieve katholieken was hij enthousiast geworden voor de oecumene door het Tweede Vaticaans concilie en de oecumenische inzet van dat concilie, zoals die vooral in de eerste zittingsperiode onder Johannes XXIII tot uitdrukking was gekomen, wilde hij verwerkelijken in de Nederlandse situatie. Hij had een groot aandeel in de totstandkoming van de Nederlandse Raad van Kerken en werd daarvan de eerste secretaris. Hij zou dat tot 1985 blijven. De Raad heeft een grote bijdrage geleverd aan de wederzijdse erkenning van de doop, het bevorderen van intercommunie en het tot stand brengen van een gemeenschappelijk leesrooster. De invloed van de Raad lijdt in de laatste tien jaar sterk onder het gebrek aan belangstelling voor de Oecumene, wat ook heeft geleid tot een verlaging van de bijdrage van de kerken aan de Raad.

Hoe gaan we verder? U zult van mij niet anders verwachten dan dat ik zeg, dat we door moeten gaan, omdat oecumene, het zoeken van de eenheid van alle christenen in de hele wereld, bij onze primaire opdracht hoort, en dat vind ik ook. Toch wil ik daar nog wel iets aan toevoegen. Hoe belangrijk het ook is, dat er op locaal, nationaal en internationaal niveau een platform is, waar de vertegenwoordigers van de verschillende kerken met elkaar kunnen spreken, het gaat – zoals Visser ’t Hooft al eerder zei: uiteindelijk niet om het gesprek, maar om de eenheid, daarom zou ik ervoor zijn, dat oecumenische raden en verenigingen vooral bestaan uit enthousiaste oecumenici en van hun kerken de ruimte krijgen om eigen vernieuwende initiatieven te nemen met het oog op een grotere eenheid. Samen vieren is daarbij misschien niet het allerbelangrijkste, maar samen vieren is misschien ook wel een opstapje om het gezamenlijke gesprek op een hoger, geestelijker niveau voort te zetten, omdat we dan niet alleen weten, maar ook hebben gevoeld, dat we ten diepste één zijn in Christus.

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.