Preek in het Grote Bos op 26/9/2010

Preek in RCN Het Grote Bos (Doorn) op zondag 26 september 2010

Gelezen werd Amos 6, 1-10 en Lucas 16, 19-31

Gemeente van Christus

Het zestiende hoofdstuk van het evangelie van Lucas, dat dit jaar in twee gedeeltes gelezen wordt aan het begin en aan het eind van de vredesweek, vormt een duidelijke eenheid. Ze wordt omlijst door twee gelijkenissen en daartussenin krijgen we te horen waarover het in beide gelijkenissen gaat, over de dienst aan God of de Mammon, over hoe er omgegaan moet worden met wat wel het slijk der aarde wordt genoemd, maar nooit zo behandeld: het geld. Het is een moeilijk onderwerp in de kerk, iets waar we in de regel maar liever niet over praten. Het is bijna even erg taboe als politiek. Twee gelijkenissen, twee parabels, die bijna gelijk beginnen: Er was eens een rijk man, zomaar een rijke man. Een man die in beide gelijkenissen geen naam krijgt, want het gaat om zijn plaats in het verhaal en die wordt bepaald doordat hij rijk is. Nu denkt u misschien al wel te weten hoe het afloopt. De bijbel zal het wel niet zo hebben op rijke mensen en daar lijkt het ook wel op als we ons verhaal van vanmorgen horen, maar met de rijke man uit de eerste gelijkenis is niets mis, integendeel, je krijgt zelfs de indruk dat die rijke man, die man met de z.g. onrechtvaardige rentmeester, model staat voor God zelf. Die rentmeester zondigt tegen alle regels van de economie. Hij sjoemelt, hij maakt zich vrienden met de onrechtvaardige Mammon, want, denkt hij, die kan ik nog eens nodig hebben. En dan komt als volslagen verrassing de climax van die gelijkenis: De Heer prees de onrechtvaardige rentmeester. De rijke man in de eerste gelijkenis begrijpt waar geld voor bedoeld is om het leven van jezelf en van anderen te veraangenamen zodat er goed geleefd kan worden op de aarde. Hij gebruikt de Mammon, maar hij dient God. Zo kan het en als het zo gaat, is het ook niet zo rampzalig dat de een om wat voor reden dan ook rijker is dan de ander. Maar er moet wel een keuze gemaakt worden. Je kunt niet God dienen en de Mammon. Want in de praktijk zal het altijd zo uitpakken, dat je de één lief hebt en de ander haat of omgekeerd. Als het erop aankomt, waar kies je dan voor, de economie of de rechtvaardige samenleving. Nergens in de hele bijbel wordt dat zo scherp aan de orde gesteld als in de profetie van Amos, de grote aanklacht tegen de bovenlaag in Samaria, die danst op de vulkaan en zich volvreet terwijl de koning van Assyrië al klaar staat om het tienstammenrijk te veroveren en dat ook doen zal.

Lucas kiest ervoor om ook hier Jezus een gelijkenis te laten spreken. Een gelijkenis is een vooral bij Lucas geliefde stijlfiguur. De gelijkenis – in het hebreeuws masjal – kent twee vormen. Er is de korte spreuk, waarin op puntige wijze een waarheid wordt uitgedrukt en er is het wat langere verhaal dat iets duidelijk wil maken. Een gelijkenis heeft een dubbele betekenis, het onthult iets en verhult ook iets. Het maakt iets duidelijk dat op een andere manier niet gezegd kan worden. Je kunt niet zomaar zeggen: het koninkrijk van God dat is zus of zo, alsof je bij God in de keuken hebt gekeken. Je kunt er hooguit in gelijkenis over spreken, waar lijkt het op, het koninkrijk van God. Het geheim moet geheim blijven, maar door het verhaal krijgen we een vermoeden van die andere wereld van God.

Zomaar een rijk mens. Zoals die er nu eenmaal zijn in onze wereld. Hij leefde goed, hij kleedde zich goed en hield alle dagen groot feest. Daar is allemaal niets mis mee. Het koninkrijk der hemelen wordt regelmatig vergeleken met een feest, met een bruiloftsmaal. En als de gastheer rijk is, dan kan het een heel groot feest worden. Er is ook zomaar een arme, zoals er miljoenen, misschien wel een miljard zijn op deze wereld. Hij is ook zomaar iemand, een willekeurig voorbeeld, maar anders dan de rijke, krijgt de arme een naam. Hij heet Lazarus en zijn naam wordt genoemd, omdat die naam zijn positie in de wereld duidelijk maakt. Lazarus verwant met het hebreeuwse Eleazar betekent: God helpt! De arme is aangewezen op Gods hulp. En u weet, en als u het nog niet wist, dan vertel ik u dat graag vanmorgen, God helpt met de handen van andere mensen. Hij kan niet voor zichzelf zorgen. Piet Oussoren, de vertaler van de Naardense Bijbel, waaruit ik deze gelijkenis heb voorgelezen, vertaalt: hij lag als een vod bij zijn poort. Dat is mooi gevonden want heel letterlijk vertaald zegt het grieks: “neergegooid” bij de poort. Daarmee kan zoals het NBG vertaalde, bedoeld zijn dat hij daar, door anderen is neergelegd, maar ook het resultaat, dat hij daar ligt, als een vod, niet in staat zich te bewegen, maar hij hoopt dat er iets afvalt van de tafel van de rijke. Ik moest denken aan dat andere verhaal over de Syrisch-Fenicische vrouw, die zegt, dat de honden onder tafel hopen te eten van wat er van de tafel van de kinderen afvalt. Zo ligt Lazarus daar, als een hond bij de poort, nee minder dan dat, want de honden zijn sneller en als er al iets afvalt van de tafel zijn die er eerder bij en ze likken zijn zweren. Groter kan het verschil niet zijn. In deze vredesweek de vergelijking tussen de eerste en de derde wereld in één beeld gevangen, dat van de arme Lazarus aan de poort van het rijke Westen. In kringen waarin ons volgende kabinet wordt voorbereid wordt gedacht dat we de ontwikkelingshulp wel af kunnen schaffen of met de helft verminderen. Daar zal de kloof wel niet kleiner van worden. Maar goed, het beeld wordt niet uitgesponnen, maar we gaan over naar een volgend, volstrekt surrealistisch beeld: de arme sterft en ja waar mensen het af laten weten, moet God zelf de arme Lazarus laten helpen. De engelen dragen hem weg naar de schoot van Abraham. Er staat niet: “naar de hemel”, er wordt een beeld gebruikt dat we verder nergens tegenkomen: de schoot van Abraham. Bij de rabbijnen komen we wel uitdrukkingen tegen als de “schoot van de rechtvaardige”, maar wordt in de regel gesproken worden over het vergaderd worden tot de vaderen. Je kunt je er twee beelden bij voorstellen, dat hij terugkeert naar zijn oorsprong en daarmee duidelijk wordt gemaakt, wat hij was, een zoon van Abraham, die hier op aarde ten onrechte aan zijn lot over werd gelaten. In het evangelie van Johannes wordt in het verhaal over het Laatste Avondmaal gesproken over, de leerling die hij liefhad, die aanlag in zijn schoot. Daar wordt hetzelfde woord gebruikt al wordt dat meestal vertaald met “aan zijn boezem”. Het gaat daar om mensen die naast elkaar aanliggen aan dezelfde tafel, iemand ligt dan met zijn hoofd ter hoogte van de borst van de ander. Ook dat beeld kan hier opgeroepen worden. Lazarus ligt aan aan de tafel van Abraham en heeft daar de ereplaats, aan de boezem of in de schoot van Abraham.

Ook de rijke sterft en hij wordt begraven. Hij krijgt een begrafenis, vertaalt Piet Oussoren. Nog een keer wordt zijn pracht en praal tentoongesteld, maar dan slaat hij zijn ogen op in het dodenrijk. Opnieuw het gaat niet over hemel en hel. Het hebreeuws en ook het hebraiserende Grieks waarin het Nieuwe Testament is geschreven heeft daar wel een woord voor: gehenna, maar dat wordt hier niet gebruikt er wordt gebruik gemaakt van het algemeen Griekse woord Hades, de plaats waar de doden zijn. In dat dodenrijk heeft de rijke man het slecht. En pas dan – wanneer het in alle opzichten te laat is – beseft hij dat hij Lazarus even hard nodig heeft, als Lazarus hem. De onrechtvaardige rentmeester had dat goed begrepen, je moet je vrienden maken met de onrechtvaardige mammon, want er komt een tijd (of er kan een tijd komen) dat je bediening, je werk, je positie, je wordt afgenomen en dan ben je op die anderen aangewezen. De rijke man had Lazarus tegemoet kunnen komen in de veronderstelling, dat er misschien ook wel eens een moment zou kunnen zijn, waarop hij aangewezen zou zijn op de hulp van Lazarus, maar het is nooit in hem opgekomen.

We horen nog een keer de laatste zin van de eerste gelijkenis: Ik zeg u, maakt u vrienden met de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten. De gelijkenis is er niet om ons uit te leggen, hoe het er allemaal aan toe zal gaan wanneer wij als mensen sterven. Ik zie al, een gelijkenis wil door analogie, door een vergelijking te maken, wel iets onthullen, maar het geheim blijft geheim. Niemand weet hoe dat zal zijn. Maar de gedachte bestaat dat er zoiets zal zijn als een laatste oordeel, waarbij een ieder geschiedt, naar wat hij gedaan heeft. Die gedachte is mij lief – maar dat wil daarom nog helemaal niet zeggen, dat het de uiteindelijke waarheid is, want die ken ik zo min als u – omdat het een soort ultieme rechtvaardigheid uitbeeldt, waaraan we ons graag vasthouden. Het kan toch niet zijn, dat een arme sloeber in Pakistan zijn hele leven zwoegt voor een minimum-bestaan, om daarna op een slecht moment onder te gaan in een grote overstroming en dat we dan zouden zeggen. Pech gehad. Zo iemand verdient een beter lot, we gunnen hem of haar dat en daarom vertellen we elkaar zo graag verhalen als dat over de rijke man en de arme Lazarus, maar vergeet niet, het blijft een parabel, een sprookje waar we iets van kunnen leren. Leren niet over hoe het er aan gene zijde van de dood toegaat, maar over hoe het aan deze zijde van die grens toe zou moeten gaan. Met de dood is de kloof onoverbrugbaar geworden. De rijke man denkt aan zijn broers die ongetwijfeld wel mee aan hebben gelegen bij zijn grote maaltijden. Moeten zij niet gewaarschuwd worden. Moet er niet iemand terugkeren uit de dood om ze dat te vertellen. De strekking van deze opmerking is natuurlijk overduidelijk. Het is bijna geestig, dat Johannes, die zijn evangelie veel later schreef en ongetwijfeld het verhaal van Lucas heeft gekend, in zijn boek ook een Lazarus heeft en die inderdaad uit de dood terug laat keren, maar Lazarus heeft ook daar de functie om te verwijzen, naar Jezus, naar die ene, die terug zal keren uit de dood. Maar u weet dat ook in de verhalen over de opgestane Jezus aan het eind van de evangeliën van Johannes en Lucas niet meer zal oproepen tot bekering, maar alleen nog zij  leerlingen zal instrueren, om het verhaal over hem, over zijn leven, zijn lijden en zijn sterven te verkondigen tot aan de einden der aarde. Ook de uit de dood teruggekeerde Jezus heeft niets toe te voegen aan Mozes en de profeten, geen tittel of jota komt daarvan te vervallen. Daar staat alles al te lezen. Daar lezen we over de arme aan de poort, over de vreemdeling in ons midden. Daar kunnen we horen, dat de aarde des Heren is, en dat alle rijkdom die we daaraan ontlenen, letterlijk “te leen” is gegeven. We krijgen het om er iets goeds mee te doen. We mogen het gebruiken om samen met de mensen om ons heen een goed leven te lijden, opdat niemand als de arme Lazarus in honger en ellende aan zijn eind hoeft te komen. Het verhaal over hoe het hen vergaat na hun dood, is en blijft een verhaal, een verhaal als uitdrukking van ons gevoel voor rechtvaardigheid, maar de oproep geldt voor het hier en nu. Er is geen alternatief voor een rechtvaardige verdeling. Zonder dat zal er geen vrede zijn, niet in het groot en niet in het klein. Een tweedeling in de samenleving tussen mensen die het voor elkaar hebben en anderen die het nooit voor elkaar zullen krijgen, is een ramp voor het land. Niet omdat iedereen even veel moet hebben en er geen verschillen mogen zijn (die zullen er altijd zijn), maar omdat het de onderlinge samenhang en solidariteit, de gedachte dat we samen werken aan dezelfde zaak, dusdanig aantast, dat mensen hun geloof in de toekomst verliezen. En waartoe mensen die niets meer te verliezen hebben, in staat zijn, dat hoef ik u niet te schilderen. Natuurlijk moet er bezuinigd worden, daar is iedereen het over eens, maar de wijze waarop, bepaalt de toekomst van ons land. De kloof die er nu al is, internationaal zeker, maar ook in onze eigen samenleving, is nu nog overbrugbaar, laten we hem in Godsnaam niet groter laten worden. We hebben Mozes en de profeten en het liefdevolle woord van Jezus, dat daarnaar terugverwijst, naar dat charter van de humaniteit, dat we mogen lezen als het ABC van de bijbel. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.