Nationaal-socialisme als concrete vorm van antihumanisme

Inleiding voor de Olterterperkring op 17 januari 2011

 

Geachte  aanwezigen,

 

Over antihumane ideologieën zou het moeten gaan. Zo luidde het eerste verzoek voor mijn bijdrage aan deze reeks over “De mens als raadsel en geheim”. Maar daar kon ik niet op ingaan, omdat alle ideologieën, ook de meest verhevene, antihumane trekken vertonen. De opvatting dat ieder mens het beste in staat is om zijn eigen geluk na te streven en zijn eigen belangen te behartigen, klinkt uiterst menselijk, wanneer daar tenminste niet bij bedacht wordt, dat hij onherroepelijk in concurrentie, in confrontatie en misschien wel in een strijd op leven en dood verwikkeld raakt met anderen die datzelfde willen doen. Wat te zeggen van de opvatting van het Calvinisme, die zegt dat de Eer Gods boven alles moet worden gesteld en dat, zoals Calvijn dat zelf uitdrukte, zelfs eigen vlees en bloed daaraan ondergeschikt dient te worden gemaakt? De meeste doodvonnissen in Genève – en het waren er vele in de tijd van Calvijn – werden niet uitgevoerd als vergelding of als afschrikking, maar omdat de Eer Gods daarmee gediend was. Elke ideologie heeft antihumane trekjes en – hoe erg het ook klinkt – soms moet dat in deze, zoals het in de Barmer Theses werd uitgedrukt, “nog niet verloste wereld” vooralsnog geaccepteerd worden.

Maar dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het allemaal om het even is en of je nu door de hond of door de kat wordt gebeten… Sommige ideologieën belijden in theorie en praktijk zo overduidelijk dat een mensenleven voor hen nauwelijks van waarde is, dat ze over het geheel genomen als antihumaan moeten worden bestempeld. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het Pol-Pot regime in het Cambodja van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, aan het schrikbewind van Idi Amin in Oeganda, aan het apartheidsbewind (dat discriminatie als concrete uiting van antihumanisme tot haar uitgangspunt had gemaakt) en natuurlijk ook aan het nationaalsocialisme en de daarmee soms verwante andere fascistische systemen in de twintigste eeuw. Ik weet dat er onder Stalin en Mao ook miljoenen mensen zijn omgebracht, maar dat was – naar mijn opvatting – eerder in strijd dan in overeenstemming met de socialistische opvattingen die ze aanhingen. Tegelijkertijd besef ik heel goed, dat dit voor de slachtoffers weinig verschil maakte en dat al wie zichzelf als socialist beschouwt zich af dient te vragen, hoe dit mogelijk is geworden en in hoeverre misschien niet toch ook in het socialisme antihumane elementen een rol spelen.

Ik ga hier geen uitvoerige beschouwingen geven over al die verschillende ideologieën noch over de vraag of de ene nu erger was dan de andere en hoeveel erger. Ik beperk me tot een poging u vanavond enig inzicht te bieden in de structuur en de opbouw van de nationaalsocialistische ideologie en praktijk. Simpelweg omdat dit de enige ideologie is waarnaar ik in het kader van mijn dissertatie uitvoerig onderzoek heb gedaan en waarover ik dus met enig recht van spreken iets durf te beweren. Ik heb het daarbij bewust ook niet primair over de veel bredere term fascisme, maar over een concreet historisch fenomeen. Ik doe dat niet – zoals de antifascismegroepen uit de jaren zeventig, waaraan ik zelf destijds actief heb deelgenomen – als waarschuwing tegen herlevend nazisme, want het nationaalsocialisme in de vorm waarin het zich in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw heeft voorgedaan, zal zich niet op dezelfde manier opnieuw voordoen. Daarvoor was zijn verschijningsvorm teveel bepaald en gekleurd door de tijd waarin het ontstond en waarin het zijn macht uitoefende. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat antihumane of fascistoïde opvattingen zich niet in een nieuwe gedaante voor kunnen doen, maar ik ben ervan overtuigd dat tot in lengte van dagen, elke beweging die zichzelf nadrukkelijk presenteert als een opvolger van het nationaalsocialisme zich daardoor alleen al zal diskwalificeren.

Ik vrees dat het me vanavond niet zal lukken om een afgerond en compleet beeld te schilderen van de nationaalsocialistische ideologie. Dat heeft vooral te maken met het feit dat het nationaalsocialisme geen innerlijk consistente en samenhangende ideologie maar eerder een eclectisch systeem waarbij verschillende, soms zelfs tegenstrijdige, opvattingen naast elkaar bestaan en elkaar op een in eerste instantie onbegrijpelijke manier ondersteunen. Het is dan ook vrijwel onmogelijk om termen te vinden die het gehele complex adequaat weergeven. Pogingen daartoe zijn in het verleden wel gedaan, maar gaan mijns inziens allemaal op de een of andere manier mank.

Eén van de centrale vragen is misschien wel of je in het geval van het nationaalsocialisme wel kunt spreken van een ideologie omdat het in zijn uitingsvormen alle grenzen van wat we aan een ideologie menen toe te kunnen schrijven overschrijdt. Zou het niet beter zijn om het in plaats van over een politieke ideologie over een politieke religie te hebben? Misschien wel, maar dan moet je omgekeerd de gebruikelijke definities van wat een religie is gigantisch oprekken om dit fenomeen erin te laten passen.

Ernst Nolte[1] was misschien wel – ik ben niet helemaal zeker – de eerste, die sprak van een totalitarisme. Ik heb me altijd tegen die term verzet, omdat het al heel snel het toverwoord werd om stalinisme c.q marxisme en nationaalsocialisme onder een hoedje te vangen en mee te nemen in de Koude Oorlog tegen het reëel bestaande socialisme van die dagen. Zo werd deze theorie ongewild (dat neem ik dan maar even aan al kun je natuurlijk ook niet uitsluiten dat het bewust gebeurde) een vorm van verontschuldiging voor het nationaalsocialisme in de zin van “dat was wel heel verschrikkelijk, maar is het niet minstens even erg wat er nu daar of daar gebeurt….”. Maar als je af zou kunnen zien van deze connotatie (en misschien kan dat wel nu er geen sprake meer is van een koude oorlog, want wie zal Noord-Korea of Cuba als dreiging nog serieus nemen)  is totalitarisme misschien wel een goede term. Het is in ieder geval een term die één van de belangrijkste aspecten van de nationaalsocialistische ideologie tot uitdrukking brengt, namelijk, dat het bedoelt een totale aanspraak te doen op heel het leven van de mens, op zijn denken, zijn spreken en zijn doen, op zijn persoonlijke en publieke leven in alle aspecten en van de wieg tot het graf. Deze neiging van het nationaalsocialisme om alles, de cultuur, de taal, ja zelfs de religie te willen beheersen gaat zo ver, dat alleen al het hier niet aan meedoen en verdergaan “als wäre nichts geschehen” (zoals Karl Barth voorstelde in zijn Theologische Existenz Heute van juni 1933)  al als vorm van verzet aangeduid zou kunnen worden[2]. In de Barmer Theses wordt tegenover de totale aanspraak die het nationaalsocialisme doet op de Duitse mens de totale aanspraak van Christus (“Gods krachtige aanspraak op ons gehele leven”, Barmen II) geplaatst. Is het christendom daarmee ook een totalitarisme? Of is die totale aanspraak juist wat het verschil uitmaakt tussen een ideologie en een religie en maakt dit het religieuze karakter van het nationaalsocialisme duidelijk? Ik denk dat we het antwoord op deze vragen nog even op moeten schorten en pas proberen te formuleren als we meer zicht hebben gekregen op het geheel van de nationaalsocialistische ideologie.

Niet een consistente maar een eclectische ideologie, zei ik al. Dat zijn opvatting een totalitaire en één die de absolute waarheid claimt moet zijn, daarvan heeft Hitler zelf in Mein Kampf gezegd, dat hij dat heeft geleerd van de leer van de katholieke kerk. Hitler claimt voor zichzelf  – zonder dat expliciet te noemen – onfeilbaarheid (deze term wordt door de nazi’s niet gebruikt in plaats daarvan luidt de uitdrukking: Führerbefehl, om aan te geven dat zijn woord wet is en bijvoorbeeld ogenblikkelijk tot een standrechtelijke executie kan leiden) en hij claimt een goddelijke opdracht, beschouwde zichzelf als “uitvoerder van het werk Gods”. “In Hitler geloven” wordt in Nazi-Duitsland niet zelden gebruikt om aan te geven, dat men instemt met de ideologie en de praktijk van het nationaalsocialisme (of soms ook, misschien wel minstens zo gevaarlijk, om aan te geven dat men van de nationaalsocialistische ideologie en praktijk niet zo veel moet hebben, maar dat men wel “gelooft in Hitler”). In hoeverre dit het nationaalsocialisme of “het geloof in Hitler” stempelt als religie. Ook die vraag houden we nog even vast.

Laten we eerst de verschillende elementen die bepalend zijn voor de nationaalsocialistische ideologie proberen op een rij te zetten:

 

1. De gemeenschapsideologie of de ideologie van de volksgemeenschap

Als je alle uitingen van de nationaalsocialistische beweging in boeken, krantenartikelen etc. bij elkaar zou zetten dan is wel zeker dat het belangrijkste sleutelwoord daarin het woord “volk” zal zijn. Het volkse, het nationalistische wordt door veel nazi’s beschouwd als de belangrijkste reden voor hun lidmaatschap. Op zich is deze gemeenschapsideologie en dit nationalistische natuurlijk niet specifiek voor de nationaalsocialistische ideologie, de nadruk op de gemeenschap vinden we ook in de katholieke leer en in de middeleeuwse standenmaatschappij. In het nationaalsocialisme wordt van volk en natie gesproken, niet van staat (staat is slechts een middel schrijft Hitler in Mein Kampf). Zo wordt aangesloten bij het gevoel van “ontheemd zijn”, waar veel Duitsers (niet in de laatste plaats door volkse propaganda in de tijd van de Weimarrepubliek) aan leden sinds de ondergang van het Keizerrijk. Maar ook bij het nationalisme van de Bismack-tijd, dat erop gericht was het klein-staten-dom in Duitsland te overwinnen. Benadrukt moest worden dat je in de eerste plaats “Duits” was en niet Beiers of Saksisch of Westfaals. Je kunt deze gemeenschapsideologie dan ook niet zomaar nazistisch of fascistisch noemen. De idee van een gemeenschap waarin een mens zich geborgen voelt, waarin hij niet in voortdurende strijd is met zijn medemensen is natuurlijk algemeen en van alle tijden. Ook het socialisme is gericht op het doen ontstaan van een gemeenschap. Maar daarin zit ook gelijk het alles overheersende verschil met de gemeenschapsideologie zoals die binnen het nationaalsocialisme functioneert. Voor de nazi’s is de volksgemeenschap niet iets wat met vereende krachten tot stand gebracht moet worden. Die volksgemeenschap is er al. Ze bestaat uit het gemeenschappelijke Duits-zijn (‘Deutschtum’), het deel uitmaken van hetzelfde volk (‘Volkstum’). Dat hebben de Duitsers van nature meegekregen of, wanneer ze van christelijke huize komen zullen ze zeggen dat ze die bij de schepping hebben meegekregen. Volk als scheppingsordinantie is een geliefd thema in de Duitse theologie van die jaren, Mij lijkt het een beginsel dat voortgekomen is uit jaloezie dat het joodse volk en niet het Duitse in de Schrift wordt genoemd als het uitverkoren volk. “God heeft alle volkeren uitgekozen met een bepaalde opdracht in de wereld”. Het klinkt mooi maar het is ordinaire Jodenhaat.

Die al bestaande volksgemeenschap moet zichtbaar worden gemaakt en moet worden verdedigd door de strijd tegen volksvreemde elementen. Zo wordt de gemeenschapsideologie onderdeel van de rassenstrijd. Het heeft bovendien ook effect voor de manier waarop deze gemeenschapsideologie bevorderd en verwezenlijkt wordt. Propaganda (een van die nazi-woorden, die we tegenwoordig eigenlijk alleen nog maar met een negatieve connotatie gebruiken terwijl het voor die tijd een volstrekt gangbaar woord was. Wellicht ook overgenomen uit het Rooms-katholieke vocabulaire waarin sprake was van een congregatio de propaganda fidei) is er niet op gericht om tegenstanders te overtuigen, maar om de eigen aanhang op te voeden en te doordringen van het eigen gelijk. Andersdenkenden kun je beïnvloeden, maar “anderszijnden”, mensen die niet tot de gemeenschap behoren moet je zelfs niet willen overtuigen, die moet je bestrijden. Daarom gaan Propaganda en repressie dan ook hand in hand in Nazi-Duitsland en ze gaan hand in hand onder leiding van de grootmeester van de nazi-ideologie, Hitlers minister van Volksopvoeding en Propanganda Joseph Goebbels.

Al in de jaren tachtig legde de Projektgruppe Ideologie-Theorie uit hoe dit werkt aan de hand van misschien wel Goebbels’ meest geslaagde propaganda-actie, het z.g. Winterhilfswerk. In het najaar van 1933 blijkt dat de gevolgen van de grote economische crisis na de regeringsdeelname van de NSDAP niet als sneeuw voor de zon zijn verdwenen. Er zijn nog steeds veel werkelozen, veel dak- en thuislozen en dientengevolge in de grote steden ook bedelaars op straat. Daarom wordt een groot offer-ritueel op touw gezet. Alle burgers en bedrijven worden opgeroepen bij te dragen aan het lenigen van de sociale nood in Duitsland door te geven aan het Winterhilfswerk. Ook de kerken – specialisten op het gebied van het vragen van offers – doen volop mee. De burger offert niet primair uit gemeenschapsgevoel (niet offeren kon heel kwalijke gevolgen hebben, ik heb zelfs verhalen gelezen over gevallen waar de bijdrage aan de Winterhilfe simpelweg werd ingehouden op het salaris – en heb de moed maar eens om daartegen te protesteren), maar door te offeren (en door dus te doen wat allen doen) gaat hij deel uitmaken van de volksgemeenschap , die gezamenlijk de armen uit de mouwen steekt. Bovendien erkent hij staat en partij als de instanties die deze volksgemeenschap realiseren, het zijn immers in de regel geüniformeerde leden van de SA en de NSDAP die met de collectebussen rondgaan. Deze sociale hulp wordt dan ook niet georganiseerd door welzijnsinstellingen en sociale zaken, maar door het ministerie van propaganda en volksopvoeding. En ziedaar, al in de loop van diezelfde winter daalt het aantal bedelaars op straat opzienbarend en aan het eind van de winter is er vrijwel geen bedelaar meer te vinden in Duitsland. In de Akten van de Rijkskanselarij is een brief te vinden van Goebbels aan Frick, de minister van Binnenlandse Zaken. Hij schrijft daarin dat hij het Winterhilfswerk met alle mogelijke middelen ter hand zal nemen ter bestrijding van het “Bettelunwesen”, u begrijpt uit deze term dat het niet Goebbels bedoeling is om de bedelaars (die hij als “Unwesen” aanduidt) met het geld van het Winterhilfswerk te helpen, maar om ze uit het straatbeeld te laten verdwijnen. Dat gebeurt dan ook en wel door ze op te pakken en over te brengen naar de eerste concentratiekampen, die niet toevallig heel dicht in de buurt van de grootste Duitse steden Berlijn (Oraniënburg) en München (Dachau) lagen, daar immers bevonden zich de grootste concentraties van bedelaars, de grootste concentraties van communisten en van alles wat zich verzette tegen het opkomende nationaalsocialisme. De volksgemeenschap is in het Nazi-vocabulaire een exclusieve term het in niet de insluitende term van allen die in Duitsland leven of die in Duitsland geboren zijn, maar het is de gemeenschap van allen die Duits denken en voelen en niet in de laatste plaats op grond van afkomst Duits zijn. Aan hun belang moet alles ondergerschikt worden gemaakt. “Gemeinnutz geht vor Eigennutz” (Het algemeen belang gaat boven het eigen belang), dat is volgens Gottfried Feder schrijver van het partijprogramma van de NSDAP de hoogste wet van het nationaalsocialisme. Spontaan zal de overgrote meerderheid van welke bevolking dan ook instemmen met dit uitgangspunt, maar in Nazi-Duitsland betekent het, dat alles, maar dan ook werkelijk alles ondergeschikt wordt gemaakt aan dat wat de NSDAP beschouwt als het belang van de volksgemeenschap, het belang van Duitsland.

 

2. Het leidersbeginsel (Führerprinzip)

De ideologie van het eenhoofdige leiderschap sluit nauw aan bij de gemeenschapsideologie. Wanneer het volk werkelijk en van nature een eenheid vormt, dan moet dat ook tot uitdrukking komen in een eensgezind denken en een eensgezind handelen. Wanneer het algemeen belang voor alles gaat, dan moet ook duidelijk zijn, wie vaststelt wat het algemeen belang is. Een democratische staat gebaseerd op parlementaire discussie suggereert belangentegenstellingen (klassenstrijd, marxisme) en is daarom in strijd met de volkse ideologie. Als de volksgemeenschap gebaseerd is op de zuiverheid van ras, dan zijn het de zuiversten van ras, de natuurlijke elite, die ook het zuiverst de volkswil personifiëren (Hitler noemt dat: “Germaanse democratie”)

Maar het Führerprinzip is binnen het nationaalsocialisme meer dan dictatuur of de leer van het eenhoofdige leiderschap, het is ook een organisatievorm. De Führer verdeelt het werk onder “Unterführer”, die op hun beurt aan niemand verantwoording zijn verschuldigd dan aan de leider. Het is een autoriteitsprincipe, dat zegt dat er op alle terreinen van het leven steeds één is, die de lakens uitdeelt: de huisvader in het gezin, de meester op school, de dominee en de bisschop in de kerk. Er ontstaat een complete structuur van Kreisleiters en Gauleiters, leiders in de fabriek, leiders in de jeugdvereniging etc. etc. alles wordt op hiërarchische militaire leest geschoeid. Voor een deel was dat overigens niet nieuw, de voorliefde voor een streng doorgevoerde hiërarchie was met name de Pruisische traditie niet vreemd. De lijfstraffen op de scholen en in de kazernes waren berucht. Paula Bonhoeffer, Dietrichs moeder placht haar kinderen zelf de leerstof van de lagere school bij te brengen, want, zo placht zij te zeggen, men probeert het Duitse kind twee keer de ruggengraat te breken, eerst op school en daarna in de militaire dienst.

Het heeft overigens een dubbel gevolg. Enerzijds resulteert dit systeem in een strakke vorm van leiding (en dat is ongetwijfeld ook de bedoeling van het leidersbeginsel), maar daarnaast leidt het ook tot willekeur. De politiecommandant van dorp A is even autonoom als die van dorp B met als gevolgd dat – om maar een voorbeeld te noemen – wanneer twee bevriende dominees op zondagmorgen in hun dorpskerk dezelfde preek zouden houden, de kans bestaat dat de ene daar moeiteloos mee wegkomt, terwijl de ander wellicht in voorlopige hechtenis wordt genomen en doorgestuurd naar het concentratiekamp.

Leidersbeginsel is natuurlijk een dubbele autoriteitsideologie, namelijk die van de absolute autoriteit (dat geldt voor een klein aantal uitverkorenen) en die van de absolute gehoorzaamheid (en dat geldt zoals u begrijpt voor het overgrote deel van de bevolking). Dat is niet – zoals een modern mens wellicht zou veronderstellen – perse iets dat afschrikt, maar voor de Duitser van toen ook iets dat als aantrekkelijk wordt beleefd. Gehoorzamen moet men toch, dan liever aan één duidelijk herkenbare persoon, dan aan een vage instantie. Het eerst biedt namelijk veel meer mogelijkheden tot identificatie en het kan de hoop wekken, dat men door maar heel gehoorzaam te zijn, zelf ook op zal klimmen in het hiërarchische schema. Victor Klemperer beschrijft in zijn boek over de taal van het Derde Rijk (LTI, lingua tertiï imperiï) hoe het in Nazi-Duitsland gebruikelijk was om over de tijd van de Weimar-republiek te spreken als over de tijd van het “systeem”. Ook toen moest je gehoorzamen, maar je moest je onderwerpen aan een anoniem systeem, daarvoor had je de keizer en daarna had je Hitler, dan wist je wie het was. Iedereen die deel uitmaakt van de volksgemeenschap mag hopen hogerop te komen en deel uit te maken van de organisatie, want hen wordt voorgehouden, dat ze een volk van heersers zijn. Niemand staat onderaan de ladder, er zijn altijd nog de Untermenschen, de Joden, de Slavische volken etc. Dat is niet alleen in psychologische zin een gevoel dat door de ideologie wordt verbreid, maar ook een heel concreet economisch voordeel. Voor iedere joodse rechter, advocaat of dokter, die uit zijn ambt werd gezet kwam een plaats vrij voor een Duitser. Het verdwijnen – in de eerst jaren vooral doordat ze door SA en SS werden weggepest – van joodse winkeliers leverde een niet gering voordeel op voor de Duitse middenstand, die het toch al niet gemakkelijk had. Psychologisch wordt voor de haat die de gehoorzamende pleegt te ontwikkelen tegen degene aan wie hij gehoorzaamheid verschuldigd is een ander object gevonden.

Antonio Gramsci, één van de grote voorlopers op het gebied van de ideologietheorie ontwikkelt in zijn gevangenisbrieven (dat betrof jarenlang de gevangenis van de Duce, dus wat leidersbeginsel betekende ondervond Gramsci aan den lijve) de z.g. hegemonie-theorie. Hij zegt daarin dat alleen die groepering de macht, de hegemonie kan verwerven, die hem feitelijk al heeft. Dat lijkt cryptisch, maar juist aan de hand van de opkomst van het nationaalsocialisme  kan ik dat goed uitleggen. Nadat in november 1918 van de ene dag op de andere niet alleen de keizer is afgetreden, maar ook alle andere vorsten afstand hebben moeten doen van hun machtsposities, ontstaat de Republiek van Weimar. De staatsmacht valt de republiek zomaar toe, ze heeft die niet verworven of veroverd. Maar al doet men mee aan het democratisch systeem, de meeste Duitsers moeten er niets van hebben. Het oude autoritaire denken uit de tijd van het keizerrijk blijft hegemoniaal. Met overmacht bijvoorbeeld wint de gekende ijzervreter en antidemocraat Paul von Hindenburg, veldmaarschalk uit het keizerlijke leger, de presidentsverkiezingen in 1925 en in 1932. Dit autoritaire denken dat de basis vormt voor de gigantische jubel bij de installatie van de regering Hitler in januari 1933, was al hegemoniaal, zeker in de laatste jaren van de republiek en kon daarom zo makkelijk de macht verwerven. Dat ze die in een grote Duitse revolutie zou hebben veroverd is een sprookje van de nazi’s, de eerste regering Hitler was een parlementaire meerderheidsregering. Na de machtigingswet van de zomer van ’33 en de dood van Hindenburg in augustus 1934 worden er geen verkiezingen meer gehouden, maar het lijdt geen twijfel, dat Hitler tot aan 1945 alle verkiezingen gewonnen zou hebben. De ideologie van het nationaalsocialisme sloeg zo geweldig aan bij grote delen van het Duitse volk (natuurlijk goed geënsceneerd, goed georganiseerd, maar dat verklaart niet alles) omdat het opvattingen verkondigde, die ook voor die tijd al leefde bij het Duitse volk. Klaus Theweleit had het in dit verband over de extremiteit van het normale. Ook dat is een adequate omschrijving, de normale rechttoe-rechtaan opvattingen over orde en gezag, maar dan in een extreme, radicale jas!

 

3. De ideologie van het privébezit (het anticommunisme)

Het volgende punt (de ideologie van het privébezit) is iets wat op het eerste gezicht helemaal niet thuishoort bij het nationaalsocialisme. En dat geldt ook voor het volgende punt, dat van de antikapitalistische tendensen. Het is de bijzondere populistische mix van deze beide op zich tegenstrijdige elementen die kenmerkend is voor de nationaalsocialistische ideologie.

In de beginperiode van de NSDAP en daarmee bedoelen we de periode voor 1930, het jaar waarin de NSDAP bij de verkiezingen plotseling een grote partij wordt, bestaat de partij voornamelijk uit vertegenwoordigers van de kleine burgerij. Dat is ook het milieu waaruit hun oudste leiders Hitler en Goebbels komen. Die kleine burgerij heeft geweldig geleden tijdens de economische crisis van de twintiger jaren en de z.g. Währungsreform, die er voor zorgde dat hun toch al armzalige spaarcentjes als sneeuw voor de zon verdwenen. Ze zijn zozeer verarmd, dat ze het vaak slechter hadden dan werkende arbeiders, maar zij hebben nog steeds hun eigen handeltje, hun eigen winkeltje, hun eigen bedrijfje, kortom hun eigen productiemiddelen. Ieder die daar een vinger naar uitsteekt wordt gehaat als de pest. Dat zijn natuurlijk in de eerste plaats de vertegenwoordigers van de Weimarrepubliek – het systeem – die ze verantwoordelijk houden voor de Währungsreform, maar bijna meer nog de sociaaldemocraten en communisten van wie ze veronderstelden, dat die hen van hun laatste trots zouden willen beroven. Hoe minder bezit ze overhouden des te fanatieker houden ze vast aan hun privébezit. De grote concerns, de enigen die regelrecht voordeel hadden gehad van de Währungsreform omdat ze hun bedrijven hielden, maar hun schulden kwijt raakten, hun eigenlijke en meest bedreigende concurrenten verdedigen dezelfde ideologie van het privébezit als zij, maar voelen zich veel minder bedreigd dan de kleinburgerij. Zij zoeken daarom naar een veel radicaler anticommunisme dan de burgerlijke partijen te bieden hebben. Dat radicalere anticommunisme vinden ze bij de NSDAP. Hitler belooft hen niet alleen de bestrijding van het communisme maar de definitieve vernietiging van het bolsjewisme. Heel gewiekst verbinden zij dit anti-bolsjewisme met de andere onderdelen van hun ideologie. Dat stukje grond, waar de kleine boer zo fanatiek aan vast houdt, dat is niet zo maar een stukje grond, nee dat maakt deel uit van de “heilige Duitse bodem”, waarvoor de soldaten in de Eerste Wereldoorlog hun leven hebben geofferd. Hun strijd om hun stukje grond wordt daarmee als het ware naar een hoger plan getild, zij worden onderdeel van die heroïsche strijd ter verdediging van het Duitse Vaderland (als de nazi’s aan de macht zijn spreken ze over het Bauernfront).

De ideologie van het privébezit en van het anticommunisme is het middel om alle niet-socialistische partijen zo mogelijk in één kamp te krijgen.

 

4. Antikapitalistische tendensen.

Daarnaast – ik noemde het al  – kent de nationaalsocialistische ideologie ook antikapitalistische tendensen. De combinatie van de twee ligt eigenlijk al opgesloten in de naam van de partij. Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij. Daar zit ook die S van socialistisch in.

Het NSDAP-programma van 1920 bevat een aantal antikapitalistische uitgangspunten en had in de beginperiode  een “linkervleugel” waarvan Otto Strasser en in de allereerste tijd ook Joseph Goebbels deel uitmaakte. In de oorspronkelijke tekst was sprake van een grondhervorming, die de overheid toestond grond ter onteigenen ten behoeve van het algemeen belang. Hoewel Adolf Hitler in 1926 in overeenstemming met de in Mein Kampf vastgelegde principes besluit dat dit programma onveranderlijk is, wordt in latere versies een voetnoot toegevoegd, dat van deze onteigening natuurlijk alleen sprake kan zijn, wanneer het gaat om grondbezit dat onrechtmatig verworven is en dat het in eerste instantie gericht is tegen Joodse speculantenfirma’s. In 1930 wordt de groep rond Otto Strasser uit de partij gezet. Maar het vreemde is, dat pas daarna de grote toevloed van arbeiders naar de NSDAP begint. Hoe slagen zij erin om arbeiders te overtuigen met een programma dat zo weinig gericht was op de belangen van de arbeiders? Goebbels zegt: “met goed ensceneren is alles te bereiken”. Betekent dit dat het allemaal truc is, dat de arbeiders gewoon bedrogen zijn? Achteraf sprekend is dat natuurlijk wel het geval, maar wat de nazi’s doen is een soort van ideologische omzetting, die de arbeiders ervan overtuigd, dat ze in het nationaalsocialisme te maken hebben met het betere, namelijk het Duitse socialisme. Ze werken niet alleen aan hun eigen belang, maar ook aan het belang van het hele Duitse volk. Een punt waaraan dit duidelijk gemaakt kan worden is de eerste mei. Zolang er een socialistische beweging is, is de eerste mei hun feestdag. De dag van de arbeid, in de tijd van de republiek van Weimar is dit een vrije dag. Wat zullen de nationaalsocialisten doen. Het schijnt dat Alfred Rosenberg, de man van de Mythus des 20. Jahrhunderts, de man van het Germaanse levensgevoel, voorstelt om de eerste mei af te schaffen en te vervangen door 21 maart, het begin van de lente, maar Goebbels is tegen en organiseert de eerste nationaalsocialistische één mei-viering. Hitler spreekt en zijn redevoering wordt in het hele land uitgezonden. Vroeger, zegt Hitler, was de eerste mei een feest van vreugde en eenheid, maar het is in de tijd van de republiek tot een dag van twist en strijd geworden (ja inderdaad want de manifestaties van de socialisten op de eerste mei werden gewelddadig verstoord door knokploegen van de SA, maar dat zegt Hitler er natuurlijk niet bij). En nu is het de NSDAP die deze feestdag teruggeeft aan het Duitse volk. Iedereen is diep onder de indruk. De dag erna worden de vakbonden gelijkgeschakeld en ondergebracht in het Duitse Arbeidsfront, waarin ze verplicht moeten samenwerken met de werkgevers. Hoe breng je zulke tegenstrijdigheden als strijd voor het eigendom en strijd tegen het kapitaal op één noemer. Dat gebeurt in de eerste plaats met behulp van de ideologie van de volksgemeenschap. Allen samen voor Duitsland! En dat gebeurt in de tweede plaats door het te verbinden met de rassenstrijd en in het bijzonder het antisemitisme. Anticommunisme heet in Nazi-Duitsland strijd tegen de internationale joods-bolsjewistische samenzwering en antikapitalisme is de strijd tegen de joodse woekeraars en het internationaal geleide joodse kapitaal. U begrijpt “internationaal” is een scheldwoord in de taal van het Derde Rijk.

 

5. Antisemitisme

En daarmee zijn we aanbeland bij misschien wel het belangrijkste element van de nationaalsocialistische ideologie, het antisemitisme. Ook hiervan zal volstrekt duidelijk zijn dat dit geen punt is dat is uitgevonden door de nazi’s. In mijn boekenkast staat een groot tweedelig werk van meer dan duizend pagina’s met de titel 2000 Jahre Geschichte und Kultur der Juden am Rhein. Het is de catalogus en het daarbij behorende handboek met toelichting bij een in Keulen in 1963 gehouden grote tentoonstelling van alles wat er gevonden is als bewijs voor de aanwezigheid van Joden door al die jaren heen. Er waren sinds het begin van onze jaartelling altijd Joden in Duitsland en er was ook vrijwel altijd sprake van vervolgingen van Joden. Dat laatste ging op en neer. Soms was het hele periodes rustig en dan laaide het weer op. De tijd van de republiek van Weimar was formeel waarschijnlijk de voor Joden rustigste periode uit die lange geschiedenis. Maar al bestonden er in die jaren geen discriminerende anti-joodse wetten, dat wil nog niet zeggen dat er geen anti-joodse stemming bestond. Al direct na de nederlaag van de Duitse keizer ontstond de zogenaamde dolkstoot-legende. De keizerlijke Duitse legers hadden – daarvan waren de Duitse nationalisten overtuigd – natuurlijk nooit de oorlog kunnen verliezen, wanneer ze niet verraderlijk in de rug waren aangevallen door hun eigen mensen. Dat waren volgens de meeste Duitsers de socialisten en communisten, die een revolutie tegen de keizer en de vorsten teweeg wilden brengen, maar er werd ook al heel vroeg gesproken over Joods verraad.

Al in de negentiende eeuw waren er rassistische theorieën (die bestonden overigens niet alleen in Duitsland, maar evenzeer in Frankrijk en Engeland en niet te vergeten in de Verenigde Staten, waar de theorieën er overigens in eerste instantie niet antisemitisch waren, maar als bewijsvoering voor de superioriteit van het blanke over het zwarte ras). Als grondlegger van de rassentheorie geldt de Franse graaf Gobineau, die als een reactie van de ontrechte franse adel op de Franse revolutie aan wil tonen dat het uitgangspunt van die revolutie, namelijk dat alle mensen gelijk zijn niet klopt. Met deze theorie kunnen de nazi’s, die immers wel de gelijkheid van alle Duitsers willen verdedigen, niets. Veel meer kunnen ze met de gedachten van de tot Duitser geworden Engelsman Houston Stewart Chamberlain in zijn boek: Grundlagen des XIX. Jahrhunderts. Volgens hem wordt de negentiende eeuw gekenmerkt door twee grote geberutenissen, de intrede van de joden in de cultuur van het Avondland en de intrede van de Germanen in de wereldgeschiedenis. Dit leidt volgens hem tot een historische strijd op leven en dood tussen het germaans-arische lichtvolk en de machten van de duisternis. Met de opkomst van het nationaalsocialisme neemt de stroom aan rassistische literatuur toe. Rassenkunde wordt een vak, je kunt er in promoveren en je kunt er in doceren. Een deel van deze rassenkundigen heeft het vooral over uiterlijke kenmerken, anderen hebben het over geestelijke eigenschappen. Er is in het begin van de nazi-tijd dan ook nog een periode geweest dat je een soort ere-ariër kon zijn. In de eerste ariërparagrafen werd bijvoorbeeld een uitzondering gemaakt voor niet-ariërs die voor Duitsland hadden gevochten in de Eerste wereldoorlog.

Wie Mein Kampf goed leest – ik kan en mag het niemand aanraden, maar ik heb het in het kader van mijn onderzoek destijds wel gedaan, maar wilde het boek niet in huis hebben, dus het bleef in de bibliotheek, met als gevolg dat ik nu op oude aantekeningen af moet gaan, want ik kan het niet meer verifiëren – die komt erachter dat Hitlers antisemitisme op vrijwel alle pagina’s van zijn boek virulent aanwezig is, maar over het z.g. wetenschappelijke rassisme  vind je nagenoeg niets. Hij zegt het natuurlijk nergens expliciet, maar je mag rustig aannemen dat al die wetenschappelijke uiteenzettingen aan hem niet besteed waren, het ging hem maar om twee dingen, de superioriteit van het Duitse ras en de inferioriteit van het Joodse ras. Het gaat hem niet om wetenschappelijk bewijs, maar om wat hij beschouwt als “natuurwetmatigheden”:  Houd je ras rein. Hitler fabriekt zijn eigen rassenleer zoals die past bij zijn politieke doelstellingen, zo lezen we dat “ariërs” weliswaar een volk van leiders is, maar dat het ras ook gekenmerkt wordt door “gewillige onderschikking” (weet u nog wat we zeiden over de ideologie van het leidersbeginsel, dat het ging om leiderschap en gehoorzaamheid) en geneigdheid tot “invoeging in de volksgemeenschap”.

Deze “verkorting” van de rassenleer tot de tegenstelling ariërs (Duitsers) tegenover joden, maakt van de rassenleer primair antisemitisme. Het zal duidelijk zijn dat rassenleer en antisemitisme geen synoniemen zijn (we herinnerden bijvoorbeeld aan het Amerikaanse rassisme dat in het geheel niet antisemitisch is, maar uitsluitend ten doel heeft de inferioriteit van het zwarte ras aan te tonen, dat geldt ook voor het rassisme van de blanke Zuid-Afrikanen). In Nazi-Duitsland is antisemitisme een onderdeel van haar rassenleer (voor sommigen het veruit belangrijkste onderdeel). Rassenleer en antisemitisme hebben voor Nazi-Duitsland verschillende functies. De rassenleer dient vooral als legitimatie voor de Lebensraumfilosofie en de buitenlandse politiek. Het superieure ras heeft het recht om zich extra ruimte te verschaffen ten koste van de inferieure rassen en mag daarvoor zo nodig de wapens opnemen. Het antisemitisme is vooral voor binnenlands gebruikt (later geëxporteerd naar de veroverde gebieden).

Maar de allerbelangrijkste rol van het antisemitisme is die van het cement voor de bouwstenen van de nationaalsocialistische ideologie. Het antisemitisme wordt gebruikt om de verschillende (soms zelf tegenstrijdige) elementen met elkaar te verbinden. Het nationaalsocialisme richt zich tegen het joods-bolsjewistisch complot maar ook tegen de door Joden geleide internationale valutamarkt en financieringskapitaal. De aanwezigheid van Joden moet de verklaring vormen dat Duitsland het ondanks dat haar burgers het superieure ras vormen toch de wereldoorlog heeft verloren en bijna ten onder was gegaan in de grote crisis van de twintiger en dertiger jaren. Sommige mensen, ik denk daarbij natuurlijk aan het wek van de Franse filosoof René Girard, spreken in dit verband van een zondebokfilosofie. Ik kan daar ten dele in meegaan. Het is duidelijk dat de Duitse Joden fungeren als zondebokken, maar het is volstrekt onjuist, dat er een willekeurige zondebok wordt gezocht. In het Duitsland van de jaren dertig kon alleen het Joodse volk als zondebok fungeren, omdat het antisemitisme al zoveel wortel had geschoten in het Duitse denken en in het bijzonder in het christelijke spreken over de Joden, zoals dat vanaf Maarten Luther (ik denk hierbij aan de dissertatie van mijn vriend René Süss over het Theologisch testament van Luther) in Duitsland min of meer gebruikelijk was. Martin Niemöller (jawel, de grote voorman van de Bekennende Kirche, maar in de eerste wereldoorlog duikbootkapitein, daarna lid van een ultra-rechts Freikorps en een fervent antisemiet) heeft na de oorlog op de vraag naar zijn contacten met Joden ooit gezegd: We kochten nog geen stropdas van een Jood, laat staan dat we in religieus opzicht ook maar iets van ze zouden willen leren. Hitler maakt de Jood van een religieuze tegenstander tot een politieke doodsvijand, aan wie al het slechts ter wereld wordt toegeschreven.

Ter afsluiting van ons spreken over het antisemitisme, moeten we nog één prangende vraag behandelen. Als Hitler het antisemitisme gebruikt als middel om zijn politiek te versterken, waarom zet hij die dan door als het politiek en militair contraproductief dreigt te worden. Concreet gezegd: als op het einde van de Tweede Wereldoorlog de jongens vanaf veertien jaar worden geronseld om Duitsland te verdedigen, waarom worden er dan zo grote groepen militairen en paramilitairen gebruikt om de concentratiekampen te bewaken en te laten functioneren. De joden hebben dan in Duitsland al geen enkele rol meer in het openbare leven, maar de anti-joodse propaganda wordt alleen maar feller. Ik denk dat we moeten begrijpen, dat Hitler niet alleen de producent van het antisemitisme is, maar ook een product ervan. Hij gelooft in zijn eigen ideologie. Hoe slechter het met Duitsland gaat hoe fanatieker het antisemitisme wordt. Ideologie is meer dan een opvatting, mensen leven in een ideologie. Zelfs als Duitsland de oorlog zou verliezen, dan zou het internationale Jodendom daarvoor verantwoordelijk zijn, maar zou het antisemitisme opgegeven worden omdat het niet meer nuttig is, dan zou er getwijfeld kunnen worden aan de hele nationaalsocialistische ideologie en zou die als een kaartenhuis in elkaar storten.

 

6. Militarisme

Als laatste onderdeel van de nationaalsocialistische ideologie noemen we het militarisme. In het spreken van de nationaalsocialisten staat de oorlog en de strijd centraal. Alles, maar dan ook alles, wordt in de terminologie onderdeel van het fascistische spreken, de taal van het Derde Rijk. We hebben het niet over vakbeweging of gildes, we spreken over het “arbeidsfront”, we hebben het niet over verkiezingscampagnes, maar over de “verkiezingsslag” (Wahlschlacht), we kunnen het over de “Getreideschlacht” (de graanslag) hebben als we gewoon oogst bedoelen. Ja we kunnen het zelfs over de “Geburtenkampf” hebben als het erom gaat dat er eigenlijk meer Duitse kinderen geboren zouden moeten worden. Dat is een militarisering van het spreken en denken, die er toe moet leiden, dat de indruk wordt gewekt, dat iedere Duitser of Duitse, of hij of zij nu kinderen opvoedt, brood bakt, of koffie serveert een bijdrage levert aan de grote strijd van het Duitse volk. Deze militarisering van de samenleving wordt allereerst op straat gezien, het wemelt van de uniformen. En een uniform doet wat het zegt, het uniformeert de mens, het maakt hem van een individu tot een onderdeel van een leger. En dat is wat de ideologie van het militarisme doet met het Duitse volk, ze worden geüniformeerd, ze worden gelijkgeschakeld, ze worden onderdeel van één lichaam, het Duitse volk, dat geordend is als een leger. Dat alles zegt, wat de hele nationaalsocialistische ideologie doet: het zegt tegen de Duitser: Du bist nichts, dein Volk ist alles. Deze militarisering van de hele samenleving heeft als eerste doel natuurlijk concrete oorlogsvoorbereiding, maar het beoogt ook een herordening van de samenleving door het invoeren van strakke bevelsstructuren en opgelegde (en door de ideologie steeds meer als vanzelfsprekend begrepen) gehoorzaamheid. Befehl ist Befehl geldt primair voor het leger, maar vervolgens natuurlijk voor het hele volk.

Het taalgebruik bereidt voor op oorlog, een oorlog die voor grote delen van het Duitse volk vanaf Versailles als onvermijdelijk wordt beschouwd. De NSDAP zelf is vanaf het begin opgezet als een militaire organisatie met een bevelsstructuur, keurtroepen etc. Als Hitler zijn partijgenoten begroet, dan doet hij dat niet als de voorzitter van een partij, maar als een veldheer, die zijn groepen inspecteert. Eén van de nazi-woorden en praktijken bij uitstek is dan ook het appèl. Men moet aantreden! Of hij nu een geweer, een schop of een pen presenteert (in de terminologie van die tijd, of hij deel uitmaakt van het legerfront, het arbeidsfront of het ambtenarenfront) hij moet aantreden. Aantreden als monstering om de bereidheid voor de strijd (de veldslag of de arbeidsslag….) te tonen of anders aantreden voor een strafexpeditie (Victor Klemperer noemt het woord strafexpeditie het eerste woord dat hem opviel als onderdeel van de taal van het Derde Rijk). Nergens zoveel appèls als in het concentratiekamp, aantreden om te werken of als je dat niet kunt om vernietigd te worden. Overigens, laten we niet denken dat deze taal (al is hij nergens zo toegepast –  of moet ik zeggen doorgeëxerceerd – als in het Derde Rijk) hier ontworpen is. Het leven is een krijgsbanier (LvK 469) en de wereld is een strijdtoneel. Hitler vindt een taal die er zich toe leent.

 

Tenslotte

We zeiden al, de nationaalsocialistische ideologie is niet een consistente eenheid (maar kom, wie heeft gezegd dat een ideologie consistent moet zijn) maar een verzameling van verschillende elementen, die gekozen zijn omdat ze pasten binnen het geheel. Maar al is het eclectisch, al is het niet consistent, het wordt een eenheid in de praktijk van het nationaalsocialisme, waarin de verschillende onderdelen in elkaar grijpen. Sterker dan welke ideologie dan ook maakte het nationaalsocialisme duidelijk, dat ideologie niet alleen en zelfs niet allereerst een zaak van verstand is. Het nationaalsocialisme weet gevoelens, angsten en verlangens te mobiliseren en te organiseren en iedere antifascistische beweging, die dit niet ook tracht te doen, of, wanneer ze hier principieel van af wil zien, tenminste dit fenomeen uitputtend bestudeert en analyseert is gedoemd vruchteloos te blijven, een “hulpeloos antifascisme”[3]. “Een door invoeling verkregen mythisch levensgevoel”, zo noemde Miskotte het nationaalsocialisme in Edda en Thora. Ik denk dat deze opvatting klopt voor de leden, misschien voor de leiding van de NSDAP. Daarnaast gaat het m.i. om een door “inprenting” verkregen levensgevoel. Hitler en meer nog Goebbels weten hoe de ideologie werkt, zij kennen het principe van de herhaling. Als je iets vaak genoeg herhaalt, gelooft op den duur iedereen het, of als ze het niet geloven, nemen ze vaak toch het taalgebruik over en werken daardoor mee aan de verbreiding van dit levensgevoel. Het mythische levensgevoel, dat is misschien wel in de eerste plaats het “Schicksalsgeloof”. Al wordt er gesproken over het Herrenras, een puur gevoel van superioriteit zou even goed tot gigantische culturele en maatschappelijke prestaties kunnen leiden. Nee het is het geloof van het gefrustreerde Herrenras, de gedachte dat we eigenlijk giganten, reuzen, bijna goddelijk zijn, maar steeds weer oplopen tegen de muur van onze sterfelijkheid en de tegenwerking van de andere wezens. Het is de moed der wanhoop. En op de loer ligt al bijna vanzelf de uiteindelijke uitkomst, de keuze om als we dan toch niet kunnen leven naar dat waar we menen recht op te hebben, dat we dan liever dan ons neer te leggen bij de nederlaag ten onder gaan in een “alles of niets-gevecht”. Het is een levensgevoel, het is toch vooral het levensgevoel van de gefrustreerde kleinburger, maar het is ook een geloof (vooruit, misschien niet een religieus maar een politiek geloof, maar dan wel een politiek geloof dat door haar vorm religieuze trekken krijgt). Het is bij de leiders (in de eerste plaats bij Hitler zelf) een geloof in zijn goddelijke opdracht (Hij volbrengt het werk des Heren, zoals hij meermalen heeft verklaard) en bij de volgelingen het geloof in Hitler en het geloof in zijn goddelijke opdracht. De jeugdbeweging van de NSDAP heet Hitlerjugend. Natuurlijk worden ze getraind in de nationaalsocialistische opvattingen, maar vooral wordt hun het geloof in Hitler bijgebracht. Al heel snel wordt de eed op de grondwet of de trouw aan de vlag vervangen door de eed van trouw aan Hitler. Het nationaalsocialisme is een Hitlerisme. Dat wil niet zeggen dat er zonder Hitler geen nationaalsocialisme zou zijn geweest, maar het zou wel een ander nationaalsocialisme zijn geweest

Elke vorm van fascisme, elke vorm van nationaalsocialisme die zich sindsdien heeft voorgedaan, is een andere vorm dan die specifiek historische vorm. Ik heb u dan ook niet de nationaalsocialistische ideologie willen schilderen om u precies te laten zien, wat een fascistische ideologie is en aan welke kenmerken hedendaagse bewegingen zouden moeten voldoen om als zodanig aangeduid te worden. Bedenk wel dat de NSDAP tot 1933 heeft gefunctioneerd als een partij die meedeed binnen het parlementaire democratische stelsel. Jarenlang waren ze een splinterpartij en opeens was het de grootste partij van Duitsland. Dat wil dus zeggen, dat de NSDAP de macht niet heeft gegrepen, al spraken ze zelf wel graag van de Machtsergreifung, omdat dit paste bij hun image als een revolutionaire partij, maar ze heeft die macht gekregen door een grote verkiezingsoverwinning, dat wil zeggen dat ze er ook al zonder dat ze de staatsmacht hadden in geslaagd waren grote delen van de Duitse bevolking te overtuigen, en doordat de andere rechtse partijen bereid waren om met de NSDAP een regeringscoalitie te vormen. “Zorgvuldig ensceneren” noemde Goebbels dat. De NSDAP was “vernieuwend”: het toen in politieke campagnes relatief nieuwe medium van film werd optimaal ingezet. Hitler was de eerste politicus die zich tijdens de verkiezingscampagne per vliegtuig verplaatste, zodat hij bij wijze van spreken ’s morgens in Berlijn, ’s middags in Keulen en ’s avond in München op kon treden. Het ronduit ongehoorde, maar desondanks als zij het soms schoorvoetend door bijna iedereen opgevolgde morele verplichting van de z.g. Duitse groet, Heil Hitler, is kenmerkend. Volgens de Enzyklopädie des Nationalsozialismus is dit gebruik op voorstel van Rudolf Heß rond 1926 binnen de partij ingevoerd. Er is nooit een officiële verplichting geweest om die in het dagelijks leven te gebruiken en toch deed vrijwel iedereen het, want wanneer je niet met Heil Hitler groette, laadde je de verdenking op je tegen Hitler te zijn. Na de aanslag van de 20e juli 1944 geeft Hitler – zo luidt de formulering van de schrijver van de Encyclopedie – toe aan het verzoek van de opperbevelhebbers van de drie krijgsmachtonderdelen om ook binnen het leger het militaire saluut te vervangen door de Duitse groet. Hoe leert een mens bidden? Door hem te verplichten dagelijks de nodige tijd op zijn knieën door te brengen! Het zijn de meer of minder verplichte rituelen, het zijn de vast epitetha en de herhalingen van vaste bewoordingen, die het nationaalsocialistische gevoelens ingang doen vinden. Natuurlijk is er nooit een inhumane ideologie verkondigd, mensen zijn geleidelijk aan zo doordrongen van bepaalde opvattingen (dat negers stinken, dat joden een minderwaardig ras zijn, dat Hitler het werk des Heren uitvoert) dat ze op het moment dat die inhumane maatregelen worden afgekondigd, deze niet meer als inhumaan, maar als een volstrekt logische conclusie beschouwen. Vorige week hoorde ik op de radio het NCRV-programma Standpunt.nl. Inzet was, wat het Nederlandse volk vond van de opvatting van Gert Leers, dat mensen aan wie twee keer een asielaanvraag geweigerd was, acuut het land uit moesten worden gezet. Meer dan 80% was het ermee eens. I rest my case.

 

 

 

 


[1]  Ernst Nolte, Theorien über den Faschismus, Königstein 1967.

[2]  In mijn  proefschrift Collaboratie en onderwerping. Het Duitse protestantisme in 1933 (Gorinchem 1991) luidt de titel van het vierde deel (over de opstelling van Barth): “Theologische existentie als verzetshouding”.

[3]  Der hilflose Antifaschismus is de tiel van een boek van Wolfgang Fritz Haug (Frankfurt a. Main 1967)

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.