Nieuwe boeken (2011/3)

 

Wouter Klouwen, Sta op en wandel. Over de onmogelijkheid van het bijbels geloof (Zoetermeer Boekencentrum , ISBN 978 239 2615 3).

Wie destijds net als ik, ongetwijfeld met de nodige moeite de Duitstalige en niet bepaald eenvoudige dissertatie van Wouter Klouwen heeft doorgeworsteld (Die Wirklichkeit der Geschichte. Ein Vergleich zwischen K. Barth und G.W.F. Hegel, Zoetermeer, Boekencentrum 1998) zal aangenaam verrast zijn door dit veel vlotter geschreven en toegankelijker boek. Toch gaat dit nieuwe boek ten diepste over hetzelfde, over de onmogelijke mogelijkheid, over de ‘werkelijkheid van God’, die naar onze menselijke maatstaven ‘niet bestaat’, omdat ze totaal anders is dan wij kunnen bedenken of voor waar kunnen houden. Maar als God niet kan, dan geloven wij ook (tegen alles in) in iets dat eigenlijk niet kan. Deze vaststelling (die zoals gezegd al het thema was van Klouwens dissertatie) heeft hij ontleend aan Karl Barth (KD, par. 17 Religion als Unglaube) en K.H. Miskotte (vooral aan diens Bijbels ABC). Maar als dat zo is (en daarover gaat dit nieuwe boek) dan heeft dat ook verregaande consequenties, voor alles wat wij als gemeente doen en laten. Alle onderdelen van de eredienst worden op deze manier doorgelicht, de sacramenten (doop en avondmaal) en ook de kerkelijke gebruiken als begrafenis en huwelijksinzegening. Dat laatste hoofdstuk kon mij niet echt overtuigen. Indachtig zijn grote leermeesters Barth en Miskotte, die nog ongebroken geloofden in het huwelijk als het verbond van één man en één vrouw als de enig denkbare mogelijkheid, durft Wouter Klouwen niet echt iets anders te zeggen, maar maakt halve opmerkingen als: “Als het zo is, dat de gemeente in het huwelijk de liefde ‘Gods’ weerspiegeld ziet, is daarmee toch niet gezegd dat ze dat elders niet zou kunnen zien, laat staan: niet zou mogen zien?” Volkomen juist, maar waarom wordt de mogelijkheid van het huwelijk van twee mannen of twee vrouwen dan niet expliciet genoemd en waarom wordt niet de kritische vraag gesteld of het wel de opdracht van de kerk is om burgerlijke huwelijken (andere mag ze niet eens inzegenen) te bevestigen? Een soortgelijke ambivalentie is overigens ook te vinden in het hoofdstuk over de doop, waarin de grote meester bepaald niet wordt gevolgd in een pleidooi om kinderdoop en volwassenendoop naast elkaar en (lijkt me moeilijk) ‘als correctie van elkaar’ te laten bestaan. Dat alles neemt niet weg, dat ik het boek zie als een aanzet tot een binnen de kerk noodzakelijke bezinning: als we in navolging van Barth en Miskotte (of van Bonhoeffer) ‘God’ niet meer in religieuze zin begrijpen, dan heeft dat consequenties voor ons geloof en voor ons kerk-zijn. Die consequenties zullen doordacht moeten worden.

Karl Barth, Religie is ongeloof (ISBN 978 94 6105 2940)

En als we daar toch mee bezig zijn, dan kunnen we dat als aanleiding beschouwen om de ‘oertekst’ van deze benadering, de al genoemde zeventiende paragraaf uit het deel I,2 (verschenen in 1938) van de Kirchliche Dogmatik opnieuw te bestuderen. En omdat de tijd dat alle theologen vanzelfsprekend Duits lazen voorbij is, komt het heel goed uit, dat er dit voorjaar bij uitgeverij Boom een schitterende Nederlandse vertaling van dit KD-fragment is verschenen:. De vertaling is van Eginhard Meijering (opvallend genoeg geen doorgewinterde Barthiaan), die ook tekent voor de aantekeningen en het nawoord. Over de inhoud zal ik het hier niet hebben. Voor de meeste theologen zal het een klassieker zijn, die al dan niet in het kader van hun opleiding al in het Duits werd gelezen en voor wie dat niet geldt, valt het nauwelijks in het kader van dit artikel samenvattend uiteen te zetten. Het boek is prachtig uitgegeven! Ondanks de beperkte omvang van 164 pagina’s toch als een mooi gebonden boek met stofomslag en leeslint en met een vermelding van de paginanummers van het origineel in de marge. We hopen dat uitgeverij Boom, die in 2008 al een even mooi uitgegeven vertaling van de Römerbrief van Karl Barth liet verschijnen, nog meer van deze klassieke theologische teksten uit gaat geven.

Mark Braverman, Fatal embrace. Christians, Jews, and the search for peace in the holy land (Synergy Books, Austin 2010).

De discussie over kerkelijke solidariteit met de Palestijnen en de (onopgeefbare) verbondenheid met Israël is vorig jaar weer opgelaaid naar aanleiding van het december 2009 verschenen Kairos Document van Palestijnse christenen. Om het gesprek en het nadenken over dit document en de huidige situatie in Israël/Palestina levend te houden werd in de derde week van september een studie-conferentie gehouden op de Vrije Universiteit en een discussie-avond in de Balie in Amsterdam. Eén van de hoofsprekers op zowel de conferentie als de discussie-avond was de Joodse publicist Mark Braverman. Braverman werd in 1948 geboren (zelf schrijft hij “een paar maanden voor het ontstaan van de staat Israël) en groeide op in een orthodox gezin, waarin hij werd gepokt en gemazeld in een combinatie van traditioneel chassidische wijsheid en politiek Zionisme. Het ontstaan van de staat Israël is voor deze groep Amerikaanse Joden niet alleen een historisch en politiek, maar ook een godsdienstig feit, het is onderdeel van hun verlossing. Na een langere periode in Israël neemt Braverman definitief afscheid van deze opvattingen. Hij voelt zich in Israël ten diepste meer thuis bij de Palestijnen dan bij de Israëli’s. Voor hem is Tenach niet de goddelijke rechtvaardiging van de joodse aanspraak op landbezit, maar de universele oproep tot gerechtigheid en solidariteit, zoals door de profeten steeds weer aan de orde gesteld. Hij stelt vast hoe in Amerika, maar ook in Europa een “fatale omhelzing” plaatsvindt van rechtse christenen (met een mijns inziens onmogelijke term aangeduid als ‘christelijke zionisten’) en orthodoxe Joden, die samen zoveel invloed hebben, dat geen enkele Amerikaanse regering, ook die van Obama niet, het zal wagen tegen hen in te gaan en de steun aan de staat Israël op te zeggen of in te perken. Bewust van de schuld die christenen historisch gezien hebben vanwege de misdaden die zij hebben begaan  opzichte van de Joden, durven ze geen kritiek meer te hebben om misdaden, die door Joden worden begaan. Dat is ongeveer de kern van het boek van Braverman.

Gied ten Berge: Land van mensen. Christenen, Joden en Moslims tussen confrontatie en dialoog (Valkhof Pers, Nijmegen, ISBN 978 90 5625 358 5)

In het kader van dezelfde discussie verscheen deze zomer een boek van Gied ten Berge. Hij was als panel-lid aanwezig bij de hierboven genoemde discussie in de Balie. Het betreft een nader uitgewerkte Masters-scriptie van de studie die hij nog aanvatte na bijna een leven lang in de vredesbeweging (onze contacten gaan in ieder geval terug tot de jaren zeventig). Tegenwoordig is Gied ten Berge voorzitter van het SIVMO (Steuncomité Israëlische Vredes- en Mensenrechten Organisaties). Hoewel het boek een duidelijke betrokkenheid toont en zijn startpunt neemt bij de Kairos-verklaring van de Palestijnse christenen, wordt er een serieuze poging gedaan, om een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de verschillende (en veranderende) opvattingen over het land bij christenen, joden en moslims. Ook de standpunten van toonaangevende filosofen als Peter Sloterdijk, Charles Taylor en Alain Badiou komen daarbij uitvoerig aan de orde. Het boek ademt (bij alle zorg over de recente ontwikkelingen) een enthousiasmerend geloof, dat een werkelijke dialoog tussen alle betrokkenen tot resultaat zou kunnen leiden.

Binjamin Heyl. Tora een belevenis (Mijn eigen boek, Amsterdam ISBN 978 90 5974 272 7).

Tenslotte een boek van Binjamin Heyl, mede-auteur van het in de vorige Ophef aangekondigde Geen tittel of jota, leesrooster bij de Tora (Boekencentrum 2011). Het initiatief ‘Mijn eigen boek’ maakt het mogelijk om voor een geringe investering een boek te produceren, maar eerlijk gezegd: het is een goed boek, maar het is bepaald niet mooi uitgegeven. Laten we het daarom vooral over de inhoud hebben. Voor wie het boek geschreven is, expliciteert de schrijver niet (en terecht: voor een ieder die het lezen wil), maar het maakt de sterke indruk voor de betrekkelijke buitenstaander geschreven te zijn, je krijgt bijna de indruk: voor de christen, die meer wil weten van het Jodendom. Grote aandacht is er voor de mondelinge Tora (de leerregels, die van generatie op generatie door de rabbijnen werden doorgegeven, maar uiteindelijk toch ook in boeken – Misjna, Gemara, Talmoed, Kabbala – terecht kwamen) die voor de gelovige Jood even belangrijk is als de Schriftelijke Tora. De twee laatste hoofdstukken gaan over de onderwijzing van Jezus van Nazaret, die voor de schrijver nergens in strijd komt met de belijdenis van Israël, het Sjema, of de geboden van de Tora. ël, het Sjema, of de geboden van de Tora. Op de vraag of Jezus al dan niet de Zoon van God is, geeft Binjamin Heyl, het prachtige antwoord: wel op de Hebreeuwse manier, waarop we allen kinderen van God zijn, maar niet op de Griekse manier, als godenzoon. Wie een eenvoudige, goed leesbare (soms bijna Jip en Janneke-taal) inleiding in de Judaica zoekt voor wie geen Hebreeuws kent, kan uitstekend terecht bij onze vriend van de Sjoel West in Amsterdam, die hele goede contacten onderhoudt met het Gast-huis en regelmatig schrijft in het Gasthuis-Magazine (dat krijgt u gewoon toegemaild als u daartoe een verzoek indient via www.werkplaatsgasthuis.nl.)

Henk Meeuws, Diaconie. Van grondslagenonderzoek tot een pleidooi voor een diaconale mystagogie (ISBN 978 90 5263 933 8; 458 pag. € 29,50)

Bij het sluiten van de markt (dat wil zeggen al na het verstrijken van de deadline voor inlevering van kopij) ontving ik van onze uitgevers de door hen uitgegeven dissertatie van Henk Meeuws, waarop hij op 18 oktober hoopt te promoveren aan de Tilburg University. Dienst van liefde aan mensen in nood, gedragen door vrijwilligers, hartszaak van het christelijk geloof, core business van de kerk, zo noemt de auteur diaconie . En hij vraagt zich af of een helderder profiel voor diaconaal beleid wenselijk en mogelijk is. Hij start – wat toch opmerkelijk mag heten voor een onderzoek, dat zich vooral op de Rooms Katholieke kerk richt – bij het pleidooi, dat At Polhuis, vroeger diaconaal predikant nu predikant van de PKN in Pendrecht-Heijplaat, hield om zich als kerk weer meer met haar core-business, uitleg en verkondiging, bezig te gaan houden. Vooral in het diaconale werk was het immers meer en meer gebruik geworden om dit goede werk te verrichten namens en vanuit de kerk zonder melding te maken van het feit, dat dit namens en vanuit de kerk gebeurde. Zoals grote bedrijven in moeilijke tijden zich concentreren op dingen waar ze goed in zijn, zou de kerk dat ook moeten doen. De Rooms Katholieke kerk had dit al eerder begrepen en is in de afgelopen vijftien jaar duidelijk bezig geweest om zichzelf opnieuw duidelijk te profileren (de oecumene heeft het gemerkt!) en zich te concentreren op hoofdtaken als evangelisatie, catechisatie, geloofsverdieping en liturgie. Wat dit betekent voor de diaconie, daar waren de bisschoppen nog niet goed uit. In hun Ad limina-rapport van 2004 spreken ze het voornemen uit: “de vraag in bespreking te nemen of een duidelijker geprofileerd diaconaal beleid in bisdommen en kerkprovincie gewenst en mogelijk is”. Tot op heden is er verder niets gebeurd, stelt Meeuws vast en daarom besluit hij zichzelf aan dat onderzoek te zetten. Doordat diaconie kind van de rekening lijkt te worden, bij deze herformulering van de taken van de kerk, komen ook de talrijke vrijwilligers die het diaconale werk dragen in de kou te staan. Daarom herformuleert Meeuws zijn onderzoek als volgt: Hoe kunnen mensen zo begeleid worden in hun diaconale betrokkenheid dat hun ervaringen bij deze activiteit aan diepgang kan winnen en dat zij deze kunnen interpreteren als een geloofservaring, dat wil zeggen als een manier om God te ontmoeten, die even oorspronkelijk en wezenlijk is in en voor het leven van de kerk en het geloofsleven van de christenen als de verkondiging van het Woord van God en de bediening van de sacramenten? Na een uitvoerig onderzoek naar de huidige stand van zaken bij het diaconale beleid van Rooms Katholieke parochies komt Meeuws uit bij een pleidooi voor een diaconale mystagogie. Mystagogie is de leer van de “inwijding in het geheim”. Als ik zijn betoog goed heb begrepen, dan bedoelt hij te zeggen, dat diaconaal handelen een manier is om in het geven en ontvangen van liefde God te ontmoeten en zo als geloofsleerling ingewijd te worden in het geheim van Gods liefde. Oftewel: kerk is niet alleen kerk als er kerk op staat! Het is me uit het hart gegrepen en we wachten dan ook met spanning af of de Nederlandse bisschoppen de overwegingen van Meeuws willen betrekken bij het formuleren van een diaconaal beleid voor de Nederlandse kerkprovincie?

 

 

 

 

 

 

 

Dit bericht is geplaatst in Boekbesprekingen. Bookmark de permalink.