Inleiding toogdag Ter Schegget-stichting

Inleiding op de toogdag van de Ter Schegget-stichting op 25-11-2011

 

Beste mensen,

 

In het boekje dat ik een aantal jaren geleden over Bert ter Schegget schreef, poneerde ik de niet erg gewaagde stelling, dat Bert bewust heeft gewerkt aan een theologisch oeuvre. Dat wil niet zeggen, dat hij een lijstje had met wat hij allemaal nog wilde schrijven, waarop hij successievelijk doorstreepte wat gedaan was, maar wel dat hij een min of meer omlijnd plan in zijn hoofd had. Zijn dissertatie handelde blijkens de ondertitel over “de ethiek van de revolutie”, maar hij promoveerde op dat proefschrift bij de dogmaticus Van Niftrik. Ik ga ervan uit, dat dit niet was om alle opties met betrekking tot het toekomstige beroepsperspectief open te houden, maar omdat hij als trouw leerling van Karl Barth meende, dat de theologische ethiek, de leer aangaande het gebod van God, deel dient uit te maken van de leer van de kerk. Als dan in 1982 zijn benoeming tot hoogleraar namens de Hervormde Kerk in de christelijke ethiek volgt, is voor Ter Schegget duidelijk dat zijn theologisch oeuvre vooral een ethisch oeuvre zal zijn. Ethiek in dienst van de gemeente. Gebed, gebod, geweten, deze drie g’s worden dan de leidraad van zijn ethiek. Het “programma” dat daaruit resulteerde lijkt heel erg op wat Dietrich Bonhoeffer daarover vermoedelijk in 1942 in één van zijn aanzetten tot wat uiteindelijk een Ethiek had moeten worden, schreef: “Ook het in Jezus Christus bevrijde geweten plaatst het verantwoordelijk handelen voor de wet die een gehoorzaam mens bewaart bij de in Jezus Christus gefundeerde eenheid met zichzelf, en die men niet verachten kan zonder dat onverantwoordelijkheid het gevolg is. Het is de wet van de liefde voor God en de naaste, zoals die in de Decaloog, in de Bergrede en in de apostolische vermaning is uitgelegd.” Over die drie onderwerpen: de Decaloog, de Bergrede en de apostolische vermaning, had Bonhoeffer het in zijn nooit voltooide opus magnum willen hebben. Nadat Bert ter Schegget de contouren van de ethiek, zoals die hem voor ogen stond had geschilderd in Volmacht in onmacht, voert hij nauwgezet het programma van Bonhoeffer uit. Hij schrijft zijn Vrijheid door gehoorzaamheid over de Tien Woorden, twee prachtige boekjes over de apostolische vermaning (wat mij betreft horen ze bij het mooiste wat Bert ooit geschreven heeft) Het moreel van de gemeente over Paulus’ Romeinen 12 en 13 en Zachtmoedig leven over de Petrusbrieven, om te eindigen met Een hart onder de riem, het boek over de Bergrede. De cirkel is in alle opzichten rond. In het laatste hoofdstuk van Een hart onder de riem heeft hij het over het geweten, één van de belangrijkste thema’s uit zijn dissertatie. Je zou kunnen zeggen dat Ter Schegget daarmee zijn ethisch oeuvre had afgerond en helaas moeten we vaststellen, dat het daar qua boekpublicaties uiteindelijk ook bij gebleven is. Maar kort voor zijn dood is Bert nog begonnen aan een nieuw project, want gelooft u mij: het boekje dat vandaag is gepresenteerd is heel mooi en laat ons veel zien van wat hem kort voor zijn dood voor ogen stond, maar het had meer moeten worden. Het ging om één en misschien wel meer boeken, die hij nog wilde schrijven. Om vanmiddag aan u duidelijk te maken wat de theologische relevantie is van het kleine boekje dat u hier gepresenteerd wordt, ga ik met u een beetje speculeren. Ik ga met u proberen te bedenken, wat dit volgende project van Ter Schegget in had moeten houden. De teksten die wij gelukkig hebben zijn eerste vingeroefeningen bestaande uit een viertal toespraken en een brief, die hij schreef aan jongeren in de leeftijd van zijn kinderen (inmiddels net als ik ook al niet meer bij de jongsten behorend). De toespraken, bewust géén ‘preken’, zijn gehouden voor de club die zich verzamelde rond de kerkenraadscommissie Groot-Zuid, op het eind onderdeel van het inmiddels ook alweer ter ziele gegane CLV, Commissie Leren en Vieren, waarvoor Bert ter Schegget in zijn laatste jaren actief  was in de commissie Apostolaat. Het zijn dus niet “echte” preken voor een niet “echte” gemeente, weliswaar gehouden in een kerkdienst, maar niet in een kerk. Op zich dondert dat niet, je kunt overal en voor elke groep mensen een dienst houden, maar het tekent een beetje de plaats van het gehoor en misschien ook wel, waarom Bert juist deze toespraken voor dit gehoor wilde houden. Het gaat om min of meer geseculariseerde mensen, die zich in een “gewone” kerkdienst niet zomaar thuis voelen en daarom hun eigen bijeenkomsten organiseerden. Het gaat Bert in zijn laatste project over de vraag, hoe het spreken vanuit de Schrift, waarvan ook zijn ethisch spreken bewust onderdeel wil zijn, gehoor vindt in een geseculariseerde wereld. Zijn leven lang heeft hij zich tot een kerkelijk publiek, tot “de gemeente” gericht. Hij schreef Bijbelse theologie voor de kritische gemeente en over de roeping van de christelijke gemeente in de politiek. Maar op het eind van zijn leven, gaat Bert zich kennelijk afvragen: is die gemeente er wel als apriori (en zal die gemeente ook altijd blijven bestaan) en verschaft het Woord zichzelf als vanzelf hoorders? Het zijn geen nieuwe vragen, het waren ook de vragen van Dietrich Bonhoeffer in zijn gevangeniscel in Tegel, niet toevallig één van de weinige theologen die in de het nu voor ons liggende boekje bij name genoemd wordt. Klassiek “religieus” of traditioneel “gelovig”, dat lukt jongeren (maar ook ouderen) tegenwoordig nauwelijks meer. Ja natuurlijk er dienen zich bosjes nieuwe vormen van “religieus” aan, met als voorlopig hoogte (of misschien diepte-)punt de studie van de voormalige journalist van Trouw, Koert van der Velde, Flirten met God waarop hij begin dit jaar aan de Vrije Universiteit promoveerde. Religiositeit zonder geloof, daar gaat het hem om, religiositeit ook zonder ethiek, alleen maar gevoel voor transcendentie, boven jezelf uitgetild worden zonder verplichting, zonder binding aan wat dan ook. Daarmee schep je mijns inziens een nieuwe categorie en je kunt het bestaan van dit soort experimenten (en vergis u niet, ze verslaan hun duizenden, Van der Velde denkt als een soort Calvijn een beslissende nieuwe wending aan het religieuze denken te hebben gegeven onder het motto “Lieve mensen, al die humbug hoeft niet meer, u kunt dat lekkere gevoel ook voor nop en zonder enige verplichting krijgen”) dan ook niet serieus aanvoeren als argument tegen Bonhoeffers voorspelling uit Widerstand und Ergebung, dat we een volstrekt religieloze tijd tegemoet gaan. Wat vraagt zo’n religieloze tijd? Volgens Bonhoeffer vraagt dat om een niet-religieuze herinterpretatie van traditionele theologische en bijbelse begrippen. Hoe kunnen we de dingen zo zeggen, dat ze ook worden begrepen, door mensen die niet meer ter kerke plegen te gaan, die in de regel niet meer bidden, kortom die hebben opgehouden “religieus” te zijn. Daarover gaat het laatste project, dat Bert voor ogen stond. Het schrijven van een boek voor mensen, die niet meer religieus zijn. Zijn onderzoek is erop gericht na te
gaan, waar nog raakpunten met deze mensen ligt. Niet om hen alsnog terug te winnen voor de kerk, maar omdat hij ervan overtuigd is, dat ook niet-religieuze mensen in alle opzichten hun voordeel kunnen doen met een ethiek, die op zoek gaat naar een zuiver geweten en zich afvraagt hoe dat geweten geschoold kan worden. Daarvoor moet je die geseculariseerde wereld (met een kleine toespeling op de grote Barth) beter begrijpen dan ze zichzelf begrijpt. En dat beter begrijpen betekent ook, dat je door die moderne geseculariseerde en op de Verlichting gebaseerde westerse wereld heen nog minstens schaduwen ziet van Tenach en Evangelie die constituerend zijn geweest voor de westerse samenleving (dat is wat Bonhoeffer met een archaïsche term het Avondland placht te noemen).

Bert doet dus in zijn laatste project een verdergaande poging om zijn ethiek te ontreligioniseren. Ik zeg bewust een “verdergaande” poging, want hij is er al eerder mee begonnen en het heeft er altijd al wel ingezeten: zijn liefde voor de citoyen, die helaas een bourgeois is geworden, zijn weerzin tegen het religieuze spreken van de kerk. Waarom denk ik toch, dat Bert zich in zijn graf om zou draaien, als hij de recente flutblaadjes van ons landelijk dienstencentrum onder ogen zou krijgen, waarin Godbetert aan de hand van de oerbijbelse kernwoorden geloof, hoop en liefde een onophoudelijke stroom van sentimentalistische religiositeit over ons wordt uitgestort. Het meest recente voorbeeld (als u wilt mag u het in de pauze van me inzien en als u het mee wilt nemen zal ik u bepaald niet tegenhouden) is wat ik begin deze week in de bus kreeg: Kerst, pure liefde: Welkom met kerst, ook in de kerk! (zoals het vroeger – en misschien nog wel,  ik kom er niet meer zo vaak – bij de ingang van de gemeente Emmeloord stond: welkom in Emmeloord, ook in de kerk). Zoals ik al zei: Bert had weinig op met deze religieuze prietpraat. In zijn nog wel geschreven maar niet meer gehouden laatste toespraak, haalt hij nog eens fors uit: Altijd weer wordt God religieus opgevat: de almachtige X, de grote “van der Hummes” uit de hemelen, die alles bestiert, aan wie wij offers moeten brengen om hem zacht te stemmen en op onze hand te krijgen. En ook altijd weer wordt die God door de machtigen in regie genomen, ermee zoet gehouden, aan het systeem gebonden en onderworpen gemaakt. Dan denk je: Ik moet God kwijt, ik moet hem voorgoed kwijt. (einde citaat). De almachtige X heeft ie geleend van Miskotte (die komt uit het Bijbels ABC, maar “van der Hummes”, is die ook van Miskotte, of is dat een eigen vondst van Bert?)[1].

Daarom probeert hij de grondwoorden van de Verlichting en van de moderne tijd (of moeten we intussen zeggen van de voorbije tijd?) te spellen en te doorgronden en zijn eigen ethiek te bezien in het licht van deze grondwoorden: menselijkheid en vrijheid, autonomie en tolerantie.

Autonomie, het schijnbare breekpunt tussen geloof en moderniteit. Immers, wie gelooft onderwerpt zich aan, geeft zich over aan een goddelijk gezag (waar we dat al vergeten waren, worden we eraan herinnerd door de in ons midden levende moslims) en de moderne mens beschouwt zich als autonoom. Oké, daar valt verschrikkelijk veel op af te dingen. Hoe autonoom is de mens, die ’s avonds op het journaal hoort hoe het gesteld is met zijn vertrouwen in de economie en begrijpt dat daarvan in hoge mate afhangt, wat hij zich nu en in de toekomst wel of niet kan permitteren. En zijn er geen wetten en voorschriften nodig juist om onze vrijheid, onze autonomie te beschermen. “What do you want, have rules and obey, or live like animals” vraagt nobelprijswinnaar William Golding in zijn klassieke roman Lord of the Flies. In het kader van een themanummer over het begrip Vrijheid had de redactie van  Ophef aan de Frankfurtse rabbijnse Elisa Klapheck een bijdrage gevraagd over vrijheid in de Talmud. Zij leverde een prachtig artikel in met als titel: “De betekenis van regels”. Want inderdaad het lijkt dat onze monetaire economie ten onder dreigt te gaan aan haar vrijheid en het gebrek aan toezicht. Autonomie, je zelf de wet stellen, kan alleen als je beschikt over een geschoold geweten, dat heeft geleerd de ander voortreffelijker te achten dan zichzelf. Vrijheid moet primair de vrijheid van de ander zijn en dat vergt, hoe contradictoir dat ook mag klinken, dat er regels worden gesteld. Dat valt uit te leggen, ook als we het wagen om met Bonhoeffer (en ook met Ter Schegget!) te spreken “alsob es keinen Gott gäbe”. Geloof zal niet-religieus geïnterpreteerd moeten worden met het oog op de wereld, met het oog ook op de politiek. Het bijzondere van het messianisme is bedoeld voor het algemene van de bevrijding van het mensenkind, uit alles wat hem tot een geknecht en verdrukt wezen maakt. Wil je daar een begin mee maken, dan zul je het gesprek aan moeten gaan. Niet onder het motto “wat geloof jij eigenlijk nog” als ging het erom een laatste rest te redden en te vertroetelen, maar “waarin geloof jij, wat hoop jij, waar ga je voor”. Autonomie, dat is ook, ik neem serieus, wat jij van jezelf en van de wereld vindt, ik stel er kritische vragen bij, zoals jij kritische vragen mag stellen, bij wat ik vind en geloof. Autonomie, mondigheid, is ook een kwestie van ratio, van Kritische Vernunft. Ter Schegget heeft het in dit verband over “zelfreflectie” en gebruikt dat op een schitterende manier als exegese van Jacobus 1 : 23-24 over de mens, die in een spiegel kijkt en meteen daarna weer vergeten is wat hij gezien heeft. Wie niet alleen hoorder, maar ook dader wil zijn, doet aan zelfreflectie, een voortdurende reflectie op hoe hij (of zij) in het leven staat en wat hem of haar te doen staat.

Het begrip tolerantie blijft bij Ter Schegget als politieke deugd overeind, maar hij probeert het opnieuw te laden vanuit een bijbelse betekenis als verdraagzaamheid, vermogen om lijden te verdragen en uit te houden, een betekenis, die het in het normale spraakgebruik niet meer heeft, maar eigenlijk wel weer terug zou moeten krijgen. En hoewel Bert, ook in deze toespraken, zijn grote voorkeur voor de sociaaldemocratie, zoals die zich bij hem in zijn laatste levensjaren had ontwikkeld, niet onder stoelen of banken steekt, beseft hij – we schrijven het jaar 2001, het jaar van de opkomst van Fortuyn – dat een tolerantie als die van Wim Kok, waarbij de tegenstellingen onder het tapijt worden geveegd en een correct politiek spraakgebruik als een deken over het politiek landschap wordt gespreid, ook niet kan. Tolerantie is niet: ik heb respect voor alles en iedereen, maar eerder: ik verdraag dat iedereen, ook als die een mening heeft waar ik het totaal niet mee eens ben en die ik terecht met kracht mag weerspreken, er mag zijn en dezelfde onvervreemdbare rechten heeft als ik.

In zijn toespraak over “de mens goed of slecht” spreekt Ter Schegget over “solidariteit in de schuld”. Opnieuw zag ik een opvallende parallel met het werk van Bonhoeffer die in zijn Ethik schrijft, dat verantwoordelijk ethisch handelen niet kan zonder plaatsbekleding en schuldovername. Met dat laatste bedoelt hij iets soortgelijks als door Ter Schegget verwoord wordt. Theologisch hebben we het over zonde en dat is natuurlijk al lang niet populair meer, maar wat zou er veel gewonnen zijn, zegt Bert, wanneer we zouden beseffen, dat we allemaal hopeloos tekort schieten in velerlei opzicht en we ophouden onszelf voor goed en de anderen voor slecht te houden. Hij komt op deze manier tot een ontreligionisering, of in dit verband misschien eerder ontdogmatisering van de uitspraak van Paulus, dat we allen in zonden zijn ontvangen en geboren. Traditioneel is hierop zoals u wellicht weet een erfzondeleer gebouwd en zou ik die uitspraak zo moeten begrijpen dat ook mijn schattige kleinzoontje van twee een door en door zondig mensenkind is. Maar Bert schrijft, dat hiermee gezegd is, dat we allemaal geboren zijn in een wereld die door de zonde wordt beheerst en dat we ons daaraan zullen moeten ontworstelen, bijbels gezegd wedergeboren moeten worden, om zicht te krijgen op de andere mogelijkheid die er voor de mensen is, zoals die zichtbaar is geworden in het leven van Jezus Christus, die ons de menselijkheid van God heeft laten zien. Maar ook zonder dat kan ik duidelijk maken hoe het zit met de “Gottlose Bindungen dieser Welt”: het geloof bij voorbeeld in de economie en de manier waarop we daaraan met handen en voeten gebonden zijn en meer nog ons ook laten binden. Ik zou nog heel veel meer kunnen en ook wel willen zeggen over deze prachtige toespraken. Hoe actueel ze tot op de dag van vandaag zijn, dat zal Johannes straks uitleggen. Ik zou u alleen nog willen zeggen, dat ze niet alleen actueel zijn, maar dat ze ook nog steeds een oproep bevatten, waar we mee aan de slag kunnen gaan. Het grote project dat Bonhoeffer de niet-religieuze herinterpretatie heeft genoemd en dat de naoorlogse kerk als niet-relevant terzijde heeft geschoven (waarom zouden ze ook, de kerken liepen toch weer vol) is door Bert ter Schegget in de laatste jaren van zijn leven opgepakt met een paar aanzetten in even zovele toespraken en misschien nog wel meer in de zorgvuldig geformuleerde vragen aan degenen die na hem zijn gekomen (maar daar zal Elfriede het over hebben). Zelf is hij – zoals hij zegt – de kerk altijd min of meer trouw gebleven, maar hij had alle begrip voor degenen die dat niet meer opbrachten. Hij roept de kerk op tot solidariteit met de buitenkerkelijken en tot het afstand nemen van haar vanzelfsprekende religieuze spreken.  Ik beschouw zijn laatste project als een uitnodiging om ermee door te gaan en dat ben ik dan ook van plan. Ik dank u.

 


[1] Weten we inmiddels (met dank aan Mies): komt ook van Miskotte.

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.