Preek Bethelkerk (Amsterdam-Noord) 09/09/2012

Evangelielezing: Marcus 8, 27 – 9,1 (vertaling: Amstelpreekteam)
Ook gelezen: Deuteronomium 4,1-2.9-20 (Oecumenisch leesrooster)

27    En Jezus vertrok met zijn leerlingen
naar de dorpen van Caesarea Filippi.
En onderweg vroeg hij zijn leerlingen en zei tot hen:
“Wie zeggen de mensen, dat ik ben?”
28    Zij zeiden tot hem: “Johannes de Doper
en anderen: Elia
en weer anderen: één van de profeten.”
29    En hij vroeg hun:
“En jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
Petrus antwoordt en zegt:
“Gij zijt de Christus!”
30    En hij bestrafte hen (zeggend)
dat ze met niemand hierover zouden spreken.

31    En hij begon hen te leren,
dat de mensenzoon veel moet lijden
en onwaardig geacht worden door de oudsten
en de overpriesters en de schriftgeleerden
en gedood worden en na drie dagen opstaan.
32    Vrijuit sprak hij het woord.
En nadat hij hem terzijde had genomen,
begon Petrus hem te bestraffen.
33    Maar hij keerde zich om
en zijn leerlingen ziende,
bestrafte hij Petrus en zegt:
“Ga weg, achter mij, satan,
want je bent niet bedacht op de dingen van God,
maar op de dingen van de mensen!”
34    En hij riep de schare erbij, met zijn leerlingen,
en zei tegen hen:
“Indien iemand achter mij wil volgen,
dan moet hij zichzelf verloochenen,
en hij moet zijn kruis opnemen
en hij moet mij volgen.
35    Want ieder die zijn leven wil redden, zal het verliezen,
maar ieder, die zijn leven verliest
omwille van mij en omwille van het evangelie,
die zal het redden.
36    Want wat heeft het voor nut,
wanneer een mens de hele wereld wint,
maar ervoor met zijn leven moet boeten?
37    Want wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven?
38    Want wie zich voor mij en mijn woorden schaamt
in dit overspelig en zondig geslacht,
de mensenzoon zal zich ook voor hem schamen,
wanneer hij komt in de heerlijkheid van zijn Vader
met de heilige engelen.”
9:1    En hij zei tot hen:
“Voorwaar, ik zeg jullie:
Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan,
die de dood zeker niet zullen smaken,
voordat zij zien,
dat het koninkrijk van God gekomen is met kracht.

Gemeente van Christus

“Wie is Christus voor ons vandaag!” Het was de titel van een mooi boek van Jurgen Moltmann uit 1994, maar hij had deze titel overgenomen uit een precies vijftig jaar eerder geschreven brief van Dietrich Bonhoeffer uit de gevangenis op 30 april 1944. “Wat mij voortdurend bezighoudt, is de vraag, wat het christendom of ook wie Christus voor ons vandaag is.” Als je dat leest, dan denk je in eerste instantie: ja, natuurlijk denk je daar voortdurend over na, daarvoor ben je theoloog, dat is toch de kern van de zaak. En tegelijk: wordt daar echt over nagedacht, is dat het hart van de zaak in onze kerk, of zijn we – net zoals destijds de kerk in Duitsland, vooral bezig met onszelf, met het voortbestaan van onze kerk, want we weten immers dat bijvoorbeeld de kerk van Amsterdam in de dertig jaar dat ik haar nu dien als predikant de helft van haar leden en meer dan de helft van haar kerkgangers is kwijtgeraakt. Er moet iets gebeuren is dan de reactie, we moeten weer wervend worden. Het was de slagzin van het laatste grote beleidsplan van onze kerk, voor een wervende kerk. Maar hoe doe je dat: weer wervend worden. De wens alleen om wervend te zijn is onvoldoende. Een reclamebureau inroepen kan ook geen oplossing zijn, want als je reclame wilt maken – de huidige verkiezingscampagne vormt er het bewijs van – dan moet je heel precies weten waarvoor, anders is iedere slogan nietszeggend. Dan zullen we dus die vraag moeten stellen, wat is het christendom eigenlijk en wie is Jezus Christus voor ons? Let wel, ik bedoel natuurlijk niet, dat we alles waar we mee bezig zijn stil moeten leggen om ons eerst eens een jaartje uitvoerig te bezinnen op de vraag wie we zijn en wat we precies willen (ik ben bang dat er na die bezinningsperiode geen kerk meer over is), nee ik bedoel het meer als een vraag onderweg, zoals ook Jezus zijn vraag aan de leerlingen: “wie zeggen de mensen dat ik ben” onderweg stelt. Zolang de Schrift wordt uitgelegd, mensen elkaar onderling bijstaan in hun nood, zolang er wordt gebeden en gezongen, wordt er een weg gegaan en moet je daarop ook vooral voortgaan, maar soms moet je even de pas inhouden. Die weg voert in het evangelie van Marcus nu even naar Caesarea naar het noorden, omwegen zijn nu eenmaal in de praktijk van het leven onvermijdelijk, maar die weg voert uiteindelijk naar Jeruzalem. De weg gaat door, maar soms houd je even stil en dan kijk je elkaar aan en dan zeg je: weten we wel wat we doen en waar we naar toe gaan? Want die vraag van Jezus is natuurlijk geen nieuwsgierigheid, het is geen journalistieke vraag naar hoe het nu precies gesteld is met de Messiasverwachting van het joodse volk zo rond het jaar 30. Die vraag is vooral een opzetje om te komen bij die andere vraag: wie zeggen jullie dat ik ben. Overigens, de antwoorden die de leerlingen geven op de vraag, wie de mensen zeggen, dat Jezus is, zijn stuk voor stuk serieuze en ook niet per se onjuiste antwoorden: Johannes de Doper, Elia, één van de profeten. Het zijn de namen van de voorlopers, van de herauten, van de wegbereiders. Het zijn namen, die getuigen van hoop: Johannes kondigde de komst van de Messias aan, als hij uit de dood terug zou keren, dan kan het koninkrijk niet ver zijn. Elia, zo geloofde men, was de laatste profeet, die terug zou keren voordat de Messias zou komen. In ieder geval is het een profeet, iemand die de Thora van Mozes actualiseert en opnieuw verkondigt in Israël. Let wel, het zijn hier de leerlingen, die vertellen wat ze gehoord hebben van de mensen, het is hun selectie. Zij hebben waarschijnlijk ook gedacht dat dit goede aanduidingen zijn voor Jezus. Maar dan komt het dichterbij: maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben. Dat is de vraag naar een keuze. Waarom gaan jullie met me mee? Wat verwachten jullie van me? Aan deze vraag, of beter aan het antwoord op deze vraag, hangt hun geloof, hangt hun verwachting. In die zin is het de vraag, die steeds weer in de gemeente van Christus gesteld moet worden: wie zeggen jullie dat ik ben. En dat is niet een vraag naar een politiek of theologisch correct antwoord, maar het is een echte open vraag, waar ieder voor zichzelf zijn eigen persoonlijke antwoord op moet geven. Maar de leerlingen krijgen nauwelijks de tijd om zelfs maar na te denken over deze vraag, want één van hen springt naar voren en geeft namens hen allen antwoord: “Gij zijt de Christus.” Wie ook maar een heel klein beetje thuis is in de kerk, weet dat dit het goede antwoord is. Als Mattheus hetzelfde verhaal vertelt dan laat hij Jezus antwoorden: Simon Bar Jona, niet vlees of bloed hebben jou dit geopenbaard, maar mijn vader die in de hemelen is. Maar bij Marcus, het oudste evangelie, vinden we dit antwoord niet. Het blijft in het midden, of dit wel het goede antwoord is. In plaats dat Jezus Petrus prijst, bestraft hij hen en drukt hen op het hart om hierover niet te spreken. Misschien is het wel niet het verkeerde antwoord, dat Petrus geeft, maar eerder het goede antwoord op het verkeerde moment. Beseft hij eigenlijk wel wat hij zegt? Voordat deze belijdenis uitgesproken kan worden, moet er nog heel wat geleerd en uitgelegd worden. En direct daarna begint hij hen te leren. En dan heeft hij het niet in de eerste plaats over de messias, maar over de mensenzoon. Niet de mensenzoon, die zoals in het boek Daniël komt op de wolken om te oordelen over alle machthebbers, maar de mensenzoon, die veel moet lijden en verworpen zal worden en ook gedood moet worden en pas dan na drie dagen op zal staan. Pas dan kan gesproken worden over de Messias, over de verhoogde mensenzoon. Maar wie die titel gebruikt, wie die belijdenis uitspreekt, die zal in de eerste plaats moeten denken aan de moeilijke weg die nog gegaan moet worden. Vrijuit spreekt Jezus het woord. Waar hij zijn leerlingen bestraft en hen verbiedt om aan iemand te zeggen dat hij de Messias is, spreekt hij zelf wel vrijuit over de moeilijke weg die hij heeft te gaan. En nu is het Petrus die op zijn beurt hem terzijde neemt en bestraft. Wat de inhoud van die bestraffing is, daar kunnen we slechts naar raden. Vindt Petrus, dat er als er niet over de Messias gesproken mag worden, er ook niet over de lijdende mensenzoon gesproken mag worden? Of is hij het er gewoon niet mee eens, past het beeld dat Jezus schetst van de lijdende mensenzoon niet bij wat hij zich voorstelt bij de term Messias? Jezus keert zich om en hij ziet zijn leerlingen en bestraft Petrus. Voor de derde keer horen we in dit gedeelte dat woord bestraffen! Wordt hier al voorzichtig verwezen naar het lijdensverhaal, waarin Petrus Jezus driemaal zal verloochenen? Wil hij het daar soms nog steeds niet waar hebben? Wil hij ook dan niets te maken hebben met een lijdende mensenzoon, maar alleen met een triomferende Christus? Is dat niet door de eeuwen heen altijd de grote verzoeking van de kerk (en waar je Petrus zegt, zeg je kerk) geweest, dat ze die lijdende Christus willen vervangen door een zegevierende Christus. In dit teken zal ik overwinnen, meent Constantijn de Grote en hij heft het kruis op als een zwaard om er alle tegenstanders van het ware geloof een kopje kleiner mee te maken. En als de Christus aan het kruis wordt afgebeeld, dan heeft hij in veel gevallen een stralenkrans om zijn hoofd. We mogen niet echt stilstaan bij de lijdende Christus, die de slavendood, de dood aan het kruis ondergaat, maar moeten daarin al onmiddellijk zijn overwinning zien. Jezus ziet zijn leerlingen en bestraft Petrus. Zijn leerlingen, zijn volgelingen, niet alleen degene die daar om hem heen staan, maar ook allen die nog zullen volgen, de kerk van alle tijden en alle plaatsen, die mogen zich niet met Petrus vereenzelvigen en de lijdende mensenzoon al op voorhand vervangen door een overwinnende Christus. Ga weg achter mij, satan! Bedoelt Jezus te zeggen, dat de duivel in Petrus is gevaren? Nee, hij gebruikt hier opzettelijk het Aramese woord voor de duivel, de satan, de tegenstander. Dit is de echte verzoeking, dit is het werk van de eeuwige tegenstander, het wordt vroom ingepakt, het wordt eventueel zelfs gecombineerd met de mooiste belijdenissen, maar ten diepste deugt het niet, is het een verkeerd beeld van Christus. Hij roept de schare erbij, met de leerlingen. Hij maakt de kring met opzet groter. Dit is wat vrijuit gezegd moet worden, dit is wat iedereen in de eerste plaats moet weten over de mensenzoon. Wie achter mij wil volgen, dat is, wie met mij mee wil gaan op weg naar Jeruzalem, die moet zichzelf verloochenen en zijn kruis opnemen en hij moet mij volgen. En dat kan niet door al van tevoren te zeggen, dat dit kruis eigenlijk onze troon zal zijn. Kruis betekent echt kruis. De vraag wie Christus is, bepaalt ook wat zijn leerlingen hebben te zijn in de wereld. Als hij de triomferende koning is, dan zijn wij zijn dappere strijders, helden zonder vrees of blaam, maar als hij de lijdende mensenzoon is en wij willen hem volgen, dan zullen we in navolging van hem bereid moeten zijn om te lijden. Wie daaraan wil ontkomen, wie ten koste van alles dit lijden wil voorkomen, die verliest zichzelf, hij kan niet anders dan compromis na compromis sluiten om het er toch maar vooral zo goed mogelijk vanaf te brengen. Misschien is dat wel, wat Jezus bedoelt als hij tegen Petrus zegt: je bent niet bedacht op de dingen van God, maar op de dingen van de mensen. Het gaat je én in je robuuste belijdenis én in je niet waar willen hebben van het feit, dat de Messias een lijdende mensenzoon zal zijn, ten diepste niet om de geloofwaardigheid van het evangelie, maar om je eigen geloofwaardigheid, om de vraag hoe je over zult komen bij de mensen. Wie zich schaamt voor mij en mijn woorden in dit overspelig en zondig geslacht, de mensenzoon zal zich ook voor hem schamen. In bepaalde streng gelovige kringen is deze uitdrukking over het zich schamen voor het evangelie bijna een spreekwoord geworden: “Ik schaam mij het evangelie niet” wordt er dan geroepen en ze bedoelen dan te zeggen, dat ze overal bereid zijn om hun belijdenis van de Christus uit te spreken. Maar de samenhang in dit bijbelgedeelte zet daar een heel groot vraagteken bij. Je niet schamen voor het evangelie, dat is niet te pas en te onpas roepen dat hij de Christus, de zoon van de levende God is, maar dat is juist weet willen hebben van dit aanstootgevende in het evangelie, dat het geen verhaal is waar we trots mee te koop kunnen lopen, maar een verhaal over de mensenzoon, die de weg gaat van vernedering en verwerping. Je niet schamen voor dat verhaal is bereid zijn achter hem aan te gaan op die weg, bereid je mond te houden, de minste te zijn. “Dat scoort niet”, zeggen we tegenwoordig. Nee, inderdaad, dat scoort niet, daarmee kunnen we geen goede sier maken.
Lieve mensen, het is misschien niet het leukste verhaal zo aan het begin nog van een nieuw seizoen, maar het is wel het enige verhaal dat we te vertellen hebben. Dat het verhaal van de gemeente in de wereld geen successtory is, dat is geen tekortkoming, dat is juist het wezen van dit verhaal. Ons kruis opnemen, dat is natuurlijk niet op zoek gaan naar een soort martelaarschap en daarin opgaan, nee dat is zicht krijgen op de wereld waarin we leven en weten wat daarin onze taak is, met elkaar bedenken hoe we in die wereld zo goed mogelijk dienstbaar kunnen zijn. Dat scoort niet, en wat het dan wel oplevert? Ons gedeelte eindigt met een hele moeilijke zin, dat er sommigen zullen zijn, die de dood niet zullen smaken voordat zij zien dat het koninkrijk van God gekomen is met kracht. Nu kun je natuurlijk denken, dat dit gewoon een vergissing van Marcus is, dat de mensen toen nog dachten dat het koninkrijk heel snel zou komen, maar dat we tweeduizend jaar later wel beter weten. Dat zou kunnen, maar ik denk dat hier wat anders wordt bedoeld. Ik denk dat hier gezegd wordt, dat er altijd mensen zullen zijn die nog bij hun leven aan den lijve ervaren, dat dit evangelie van de lijdende mensenzoon, dat juist dit zwakke verhaal, het enige zal blijken waar werkelijk kracht vanuit gaat, de kracht van het zwakke, waarin we zien dat uiteindelijk dat koninkrijk van God eens en vooral is gekomen in Jezus Messias, de lijdende mensenzoon, die ons een weg heeft gewezen, waarmee wij voor de mensen niet zullen scoren, maar waarmee wij ten diepste ons leven, onze ziel zullen redden, omdat het de enige manier is om in deze wereld mens te blijven tussen de mensen en onze medemens niet tot wolf te worden. En natuurlijk, dat kan niet ongezegd blijven drie dagen voor de verkiezingen, dat heeft ook politieke consequenties. Zelf zit ik deze dagen vaak met plaatsvervangende schaamte naar de debatten te kijken. Moet dat echt zo, al dat jezelf op de borst kloppen. Ik doe het goed, ik doe het nog beter. Mij lijkt dat veel mensen het ermee gehad hebben en geen enkel geloof meer hechten aan deze verhalen. En het is niet toevallig, dat wie zich in deze het meest bescheiden opstelt, ook het beste lijkt over te komen. Van christelijke politiek, ik bedoel dan een politiek van navolging, die weet van het kruis, van de mislukking en ons menselijke tekort, zie ik niets: niet bij de christelijke en ook niet bij de andere partijen. Wie is Christus voor ons vandaag. Waar zou hij staan in onze samenleving. Ik heb een vermoeden, maar ik zal dat hier niet met u delen, want elk van u heeft zijn of haar eigen verantwoordelijkheid en zal zelf het antwoord moeten formuleren op deze vraag. Maar een ding weet ik zeker: het moet een concreet antwoord zijn, een antwoord met hoofd en hart, een antwoord waarmee we aan de slag kunnen. Het liefst met en binnen de kerk, want ik houd van haar, maar als het moet ook zonder en buiten haar. In de kerk gaat het om Christus, die zin laat zich niet omdraaien! Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.