Preek in de Sloterkerk 30/09/2012

Evangelielezing: Marcus 9, 38 -50 (vertaling Amstelpreekteam)

Ook gelezen: Numeri 11, 24-29 (Oecumenisch leesrooster)

38    Johannes zei hem:
Meester, wij hebben iemand gezien
die in uw naam demonen uitwierp
en wij verhinderden het,
omdat hij ons niet volgt.
39    Maar Jezus zei:
Verhindert hem niet,
want er is niemand die een kracht zal doen in mijn naam
en kort daarna kwalijk over mij zal kunnen spreken.
40    Want wie niet tegen ons is, die is voor ons.
41    Want wie jullie een beker water te drinken geeft
in de naam dat jullie van Christus zijn,
voorwaar, ik zeg jullie,
hem zal zijn loon niet ontgaan.
42    En zo wie één van deze kleinen, die geloven, aanstoot geeft,
het ware hem beter dat een molensteen om zijn hals werd gelegd
en hij in de zee werd geworpen.
43    En als je hand je aanstoot geeft:
hak hem af!
Het is beter verminkt in te gaan tot het leven
dan met beide handen naar het gehenna te gaan,
in het onuitblusbare vuur.
44    [waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust]
45    Als je voet je aanstoot geeft,
hak hem af!
Het is beter kreupel in te gaan tot het leven
dan met beide voeten te worden geworpen in het gehenna.
46    [waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust]
47    Als je oog je aanstoot geeft,
werp het uit!
Het is beter met één oog het koninkrijk van God binnen te gaan,
dan met beide ogen te worden geworpen in het gehenna,
48    waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust.
49    Want iedereen zal met vuur worden gezouten!
50    Goed is het zout,
maar als het zout zouteloos is geworden,
waarin zul je het smaak geven?
Hebt zout in jezelf
en hebt vrede met elkaar.

Lieve gemeente

“We kunnen het niet”, dat is toch vaak onze reactie als we bepaalde verhalen uit het evangelie lezen. “We kunnen het niet”. Het doet ons pijn, maar we moeten eerlijk zijn tegen elkaar, we kunnen geen zieken genezen, we kunnen geen oorlogen verhinderen, we kunnen geen boze geesten uitdrijven. De leerlingen hadden die onmacht aan den lijve ervaren. En verduld, daar zien ze er een, die doet het wel, die drijft wel boze geesten uit in de naam van Jezus. Wij niet, hij wel, en hij is niet eens eentje van “ons”, hij is niet eens lid van de goeie kerk. Dat pikken we niet. We hebben het verhinderd, zegt Johannes en hij verwacht ongetwijfeld een complimentje van Jezus voor dit resolute optreden. Maar Jezus complimenteert Johannes niet, maar bestraft hem: verhindert hem niet. Zoals hij later in het evangelie zal zeggen, als diezelfde leerlingen willen voorkomen dat er kinderen bij Jezus worden gebracht. “Laat de kinderen tot mij komen en verhindert ze niet”. Wie in de naam van Jezus mensen helpt – wie zal er zich druk over maken, dat hij geen lid is van onze kerk, dat hij “ons” niet volgt, misschien volgt hij Jezus op een andere manier. Wie niet tegen ons is, die is voor ons. Als je het leest, moet je het nog een keer lezen, om vast te stellen, dat het er echt staat. Want die andere zin, zoals het bij Mattheus staat, is ons veel vertrouwder: “Wie niet met mij is, die is tegen mij”. Maar daar staat “mij” en hier staat “ons”. Wie met Jezus is, dat valt niet samen met “wie ons volgt”, of zoals Dorothee Sölle het zei: Er is ook kerk buiten de kerk. Betekent dat dan dat iedereen er bij hoort en dat alle mensen zalig zullen worden? Ds. Kroon, vertelde daar een grapje over, dat ik u niet wil onthouden. Hij vertelt dat iemand na een kerkdienst, waarin de betrokkene zich kennelijk geërgerd had aan Kroons opvattingen, naar hem toekwam en vroeg: “Maar dominee, gelooft u dan dat alle mensen zalig worden.” Waarop hij geantwoord had: “Nee, niet alle mensen, alleen die mensen niet, die niet willen dat iedereen zalig wordt.” U begrijpt, een grapje met een dubbele bodem. Wie niet tegen ons is, is voor ons. We kunnen de cirkel niet ruim genoeg trekken, alle mensen van goede wil, iedereen die niet met alle geweld het koninkrijk tegen wil houden, die mag meedoen, die mag erbij gerekend worden. Ieder die een beker drinken aanbiedt, ieder die mensen die vervolgd worden terzijde staat, hem zal zijn loon niet ontgaan. Zijn er dan geen tegenstanders. Het zou te mooi zijn om waar te zijn. Ze zijn er, die de kleinen willen laten struikelen, en zegt Jezus, geloof me, ook hem zal zijn loon niet ontgaan. Niet dat wij hem dat loon zouden moeten bezorgen en zo iemand met een molensteen in zee zouden moeten werpen, maar het ware beter voor hem geweest. Gisteren was ik in Rotterdam op een studiedag over de dichter en theoloog Tom Naastepad en iemand daar herinnerde zich, dat Tom Naastepad naar aanleiding van deze tekst gezegd zou hebben: “Als dat gebeurd zou zijn, dan zou zelfs de Marianentrog nog niet diep genoeg zijn om al die mensen erin te werpen.” U begrijpt, het is beeldspraak. Wie zijn dat dan, die tegenstanders, wie moeten we eruit gooien. Dat willen de leerlingen graag weten en dat zouden wij natuurlijk ook graag willen weten, maar dat is niet onze eerste zorg. Als we het dan toch hebben over dwarsliggers, over wie en wat ons afhoudt van het koninkrijk, denk dan eerst aan jezelf. Vraag je eerst af in hoeverre wij onszelf vaak niet in de weg staan. Je hand, je voet, je oog, duizend dingen om te doen, duizend wegen om te gaan, miljoenen dingen waar ons oog op valt en die onze begeerte opwekken. Zijn dat niet allereerst de dingen die ons aanstoot geven, die ons ten val willen brengen. Als je radicaal wilt zijn, dan ten aanzien van jezelf. Het klinkt heel luguber en het past ook helemaal niet bij de toon van het evangelie, om handen of voeten af te hakken of ogen uit te rukken, maar het wil gehoord worden in samenhang met onze veroordeling van anderen, die “ons” niet volgen. Als er bloed moet vloeien, dan eerst het eigen bloed. We zullen de moord meer vrezen dan de eigen dood, want wie niet tegen ons is, die is voor ons. Ik moest er afgelopen week even aan denken toen staatssecretaris Teeven, zei, dat iemand die een siervogel wilde stelen nu eenmaal het risico liep om doodgeslagen te worden (daarbij vergeleken is oog om oog, tand om tand een onschuldige uitspraak). Het klinkt zo mooi, zo ernstig: hard voor anderen, maar ook hard voor jezelf. Je moet streng zijn. Ik weet het inmiddels: een ieder die aankomt met het beroemde “streng maar rechtvaardig”, wil vooral streng zijn en neemt niet zelden een loopje met de rechtvaardigheid. Hoeveel trauma’s, hoeveel verziekte jeugdjaren zijn hieruit voortgekomen. Streng naar jezelf, ruimhartig naar anderen, dat is wat Jezus vraagt. Niet streng om de strengheid, maar streng met het oog op de weg die je te gaan hebt. Wat je hindert om mee te gaan in de liefdevolle beweging van Jezus Messias, daar zal je radicaal afstand van moeten doen. Maar als je dat aan anderen op wilt leggen, dan blijft er van heel die liefdevolle beweging niets meer over. Radicale keuzes niet om anderen te kwetsen, maar vanwege het leven, het goede leven waartoe je in Jezus geroepen bent. Beter met één hand, één voet of één oog het leven binnen, dan met alles erop en eraan in het ‘gehenna’. Het NBG vertaalt dat ‘gehenna’ met ‘hel’ en die zinnebeeldige betekenis heeft het ook wel, maar het verwijst in de eerste plaats naar een plaatsnaam uit het Oude Testament. Het dal van de zonen van Hinnom. Dat is waar volgens het boek 2 Koningen kinderen werden geofferd aan de Moloch. Ja inderdaad, dat is de hel, waar we onze toekomst offeren aan de god van de macht, maar dat is ook en misschien wel in de eerste plaats, de hel die we onszelf en elkaar aandoen in deze wereld. Wie niet mee wil in de liefdevolle beweging van het koninkrijk van God, die blijft gevangen in het tranendal, in het dal van de dood, de moorddadige jungle, waarin iedereen alleen maar uit is op het eigen overleven. Is het zo radicaal, zijn er geen vriendelijker tussenoplossingen? Dat soort radicale keuzes, dat gold misschien ten tijde van de christenvervolgingen of tijdens de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. Het zou best kunnen, dat Jezus deze harde uitspraken doet met het oog op de vervolgingen van de eerste gemeente. Maar dat neemt niet weg, dat iedereen in zijn of haar leven voor beslissende keuzes komt te staan. Iedereen zal met vuur gezouten worden. Iedereen staat voor zijn eigen hete vuren. Ergens zal natuurlijk ook duidelijk moeten worden, dat als ik het heb over de liefdevolle beweging van Jezus Messias, ik het niet over een laf soort lievigheid heb. Het gaat om pit, om zout. Want dat is natuurlijk precies waar we bang voor zijn, als we zeggen: wie niet tegen ons is, die is voor ons. Dat als we alles accepteren en als iedereen mee mag doen, dat het dan een flauw soort mengsel wordt, waar geen kraak of smaak meer aan is. Nee, juist het afzien van het ons-kent-ons, het je bewust openstellen voor opvattingen van anderen, vraagt om zout, om pit. Dat het – ook als we niet meer denken dat wij de enige ware kerk des Heren zijn en alle anderen ernaast zitten – nog steeds om wezenlijke dingen, om de meest wezenlijke dingen gaat, daar zullen we zelf garant voor moeten staan. Hebt zout in jezelf en hebt vrede met elkaar. Dat kan allebei: het is niet, of een stevig helder standpunt en wie het er niet mee eens is, die mag verdwijnen, of iedereen mag meedoen en alles moet kunnen. Nee, hebt zout in jezelf. Durf keuzes te maken, sta voor wat je gelooft, maar houdt vrede met elkaar, leg je opvattingen niet aan anderen op. “Wie niet tegen ons is, die is voor ons”. De geest waait waarheen hij wil. In Numeri wordt het verhaal verteld van twee mannen, Eldad en Medad. Op hen rustte de geest des Heren en daarom profeteerden ze. Volgens de midrasj had Mozes geen zeventig, maar tweeënzeventig oudsten uitgezocht. Zeventig is een mooi getal, want er wordt gesproken over de zeventig volkeren op aarde, maar tweeënzeventig is bijna nog mooier, het is een veelvoud van drie, van zes en van twaalf. Het betekent twee drietallen uit alle stammen van Israël. En die midrasj zegt: twee van hen: Eldad en Medad, durfden niet naar buiten te komen en zich te melden bij de tent der samenkomst, maar verstopten zich in het kamp. Toen zij de Eeuwige tegen hen: omdat jullie je klein hebt gemaakt, voeg ik jullie grootheid toe  boven die van de anderen. Daarom profeteerden de andere zeventig voor korte tijd, maar de geest des Heren bleef op deze twee, Eldad en Medad. Deze twee rijmende namen betekenen: God heeft liefgehad en de geliefde. En met die namen die verder in de hele bijbel niet meer voorkomen, wordt ons nog iets anders verteld. God heeft zijn lievelingen, het zijn vooral de mensen die zichzelf klein weten te maken, wij weten niet wie het zijn, maar we moeten er verdacht op zijn, dat ze er zijn, altijd en overal: mensen op wie de Geest des Heren rust. Ze hoeven geen lid van de kerk te zijn, ze hoeven zelfs geen christen zijn, want zoals bisschop Desmond Tutu ooit eens zei naar aanleiding van de Dalai Lama, die immers ook geen christen is: No problem, you know, God is not a christian. God is geen christen, maar de God van alle mensen, het gaat niet om ons, om de christenen, om de kerk, het gaat over de wereld. Het gaat altijd over de wereld, over alle mensen. En daarbij gaat de kleinste voorop. Afgelopen woensdag was het in alle synagoges in de hele wereld Yom Kippur, Grote Verzoendag. Het is één van de feesten die we niet over hebben genomen van het Jodendom. Waarschijnlijk is de gedachte geweest, dat wij als christenen zeggen, dat Jezus voor al onze zonden gestorven is en dat het daarom niet meer nodig is dat we één dag in het jaar, bedenken wat we verkeerd hebben gedaan en hoe we dat goed kunnen maken. Mij lijkt dat heel erg verkeerde theologie. Gelijk in de hemel alzo ook op de aarde! Als God ons onze zonden vergeeft, hoeveel te meer vergeven wij dan onze medemensen en leven van de vergeving van onze medemensen. Alleen zo komt er ruimte voor een nieuw begin. Een klein begin wellicht, een klein deurtje naar het koninkrijk, net groot genoeg voor allen die zich klein weten te maken, allen die het kleine niet ergeren, die zich nergens te groot voor voelen. Zo moge het zijn. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.