In Memoriam Johan Snoek (1920-2012)

IN MEMORIAM JOHAN SNOEK (1920-2012)

 

(Ophef 2012/3)

 

Hij was al achtentachtig toen Johan Snoek in het najaar van 2008 voor het eerst een artikel voor Ophef schreef en was daarmee ongetwijfeld onze oudste auteur. Hij nam zelf het initiatief: “Wat denk je, zou dit niet iets voor Ophef zijn?” Wij kenden elkaar van de cursussen over Israël en de Palestijnen die we samen met Dick Boer, Anton Wessels en Maarten den Dulk organiseerden voor het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie. Het was een artikel naar aanleiding van het boek dat Jeroen Gunning had geschreven over de politiek van Hamas. Israël had verzuimd – zo was Johans opvatting – in de jaren tachtig en negentig tot een vergelijk te komen met Arafat en de PLO en werden daarom nu geconfronteerd met het veel radicalere Hamas. Het was nu zaak het gesprek aan te gaan met Hamas om de kloof niet onoverbrugbaar te laten worden. Na dit eerste artikel volgde nog een tweetal over Amos Oz (in 2008/4) en over David Grossman (in 2009/1). Eigenlijk had Johan het bedoeld als één artikel, waarin de stellingname van Oz vergeleken werd met die van Grossman. Een vergelijking die sterk in het voordeel van de laatste uitviel. Ik heb – in die zin terecht, dat Johan het uiteindelijk met me eens was – Johan overgehaald om dit niet te doen, omdat de zaak er mijns inziens niet mee gediend was om een op zich kritisch Israëlisch geluid als dat van Amos Oz af te kraken omwille van een kritischer geluid van Grossman. Door ze beiden apart te bespreken zou aan beiden recht gedaan kunnen worden, zonder daarbij welke kritiek dan ook onder tafel te schuiven. Dit gelukkig snel overwonnen conflict is tekenend voor Johan Snoek. Johan hield van heldere standpunten.

In 1992 publiceerde Johan een autobiografie met als titel: Soms moet een mens kleur bekennen. Een ieder die Johan gekend heeft weet dat hij dat “soms” in de titel met een korreltje zout moet nemen. Johan bleef in vrijwel alle opzichten een echte gereformeerde. Je was het ergens wel of niet mee eens, je was ergens voor of ergens tegen en daar zat niet zo heel veel tussenin. “Een mens moet altijd kleur bekennen”, was eigenlijk zijn motto en hij verdroeg het ook slecht, wanneer mensen, met name ten aanzien van het conflict tussen Israël en de Palestijnen, zich op de vlakte hielden of probeerden het (betrekkelijke) gelijk van beide partijen te verdedigen, zoals Amos Oz volgens hem deed.

Het lijkt bijna in tegenstelling daarmee, dat hij zijn eerste boek, uit 1965, over de houding van de Europese kerken ten opzichte van de Joden in de Tweede Wereldoorlog The grey book noemde, maar dat is een misverstand. Met grijs bedoelde Johan niet kleurloos, grauw, noch zwart noch wit, maar: niet per se zwart of wit, tegen generalisaties als het spreken over het dappere verzet van de kerken tegen het nationaalsocialisme of omgekeerd, dat de kerken niets hebben gedaan voor de Joden of tegen het nationaalsocialisme. Beide opvattingen zijn onjuist. In de eerste naoorlogse jaren overheerste de eerste opvatting, toen die aantoonbaar onjuist bleek, sprak men gemakshalve over het falen van de kerk. Daarmee, zo zei Johan en ik was dat van ganser harte met hem eens, worden de collaborateurs verontschuldigd en worden degenen die in verzet kwamen tekort gedaan. De Nederlandse kerken hebben – al was het veel te laat en veel te weinig, zoals Johan direct toegaf – wel degelijk hun stem verheven tegen het onrecht dat de Joden in de Tweede Wereldoorlog werd aangedaan.

Zelf hoorde hij op 24 maart 1941 in zijn kerk in Renkum een kanselafkondiging, waarin geprotesteerd werd tegen de Jodenvervolging. Johan, die in zijn jonge jaren weinig kerks was, zou het zijn leven lang niet meer vergeten. Dat de predikant van Renkum, ds. Smeenk, samen met Johan actief was in het verzet, speelde een belangrijke rol in zijn terugkeer naar kerk en geloof. Het exacte moment van zijn terugkeer beschrijft Johan in zijn autobiografie. Het was tijdens de slag om Arnhem. In de directe omgeving van Ede waren veel met parachutes gelande Engelse militairen ondergedoken. Hun leider, generaal Hackett verbleef op hetzelfde adres als de uit Renkum geëvacueerde Johan Snoek. Deze soldaten konden wel enige geestelijke bemoediging gebruiken, maar konden moeilijk naar een kerkdienst gaan. Maar, zo veronderstelde de generaal, misschien kon de zondagse preek vertaald worden. Ds. Blauw preekte over Ps. 46, een tante van Johan vertaalde de preek samen met Hackett in het Engels en Johan zou hem uittypen. Zo typte hij de woorden, die ook klonken bij zijn uitvaartdienst:  God is our refuge and stength, God is ons een toevlucht en sterkte. Hij schreef ze ook op in zijn dagboek en voegde eraan toe: “ik zal proberen mijn leven aan God toe te vertrouwen en zijn wil te doen.” Dat uitgangspunt is Johan zijn leven lang trouw gebleven. Het prachtige verhaal over hoe Johan generaal Hackett op de fiets dwars door bezet Nederland naar de Biesbosch bracht, ten einde hem weer naar Engeland te krijgen, vertelt Johan overigens niet in zijn autobiografie. Zo zat hij niet in elkaar,  mooie sier maken met je verzetsverleden, dat deed je niet. De gedetailleerde beschrijving van dit huzarenstukje valt te lezen in het autobiografische I was a stranger van Sir John Hackett (London 1977).

Na de oorlog gaat Johan theologie studeren. Dat wil zeggen: voor de oorlog had hij drie jaar HBS gedaan en was daarna gaan werken. Er moesten dus nog heel wat vakken gedaan worden voor het staatsexamen (en dat naast het werk in de textielzaak van de familie). Maar Johan werkt hard en in 1953 is hij beroepbaar. Zijn eerste gemeente is Woldendorp (in Oost-Groningen), daar zal hij maar een goede twee jaar blijven, om daarna een jaar legerpredikant te zijn. In 1957 vertrekt Johan met zijn vrouw Corrie en twee kleine kinderen naar Tiberias in Galilea, om daar predikant te zijn voor het personeel van het ziekenhuis, dat gesticht werd door de Schotse kerk. Hij zal er maar liefst twaalf jaar blijven. Het ziekenhuis wordt gesloten, maar de Schotse kerk blijft en Johan blijft ook. Hij spreekt vloeiend Ivriet en houdt lezingen in diverse kibboetsiem om iets uit te leggen over het christendom en de houding van de kerken in de oorlog (u snapt, het joodse publiek was daar op voorhand niet enthousiast over). Als in 1967 de zesdaagse oorlog dreigt uit te breken, besluiten Johan en Corrie in Israël te blijven en ook de kinderen voelen er niet voor om veiligheidshalve naar familie in Nederland te vertrekken. Tiberias ligt wel heel dicht bij Syrië en zomaar in de vuurlinie. De solidariteit met de Joodse staat is dan nog ongebroken en God wordt gedankt voor de Israëlische overwinning. Achteraf zegt Johan daarover, dat hem soms wel iets ter ore kwam over Palestijnen die waren verdreven, maar dat hij het als “ongemakkelijke informatie” terzijde legde.

Waar de ommekeer precies is gekomen, is niet zomaar duidelijk. Maar als Johan na zijn tijd in Israël stafmedewerker wordt voor de “Israël-desk” van de Wereldraad van Kerken in Genève, komt hij daar ook in contact met vertegenwoordigers van de Palestijnse christenen. Na terugkeer in Nederland (eind 1974) wordt Johan dominee in Oostvoorne en Tinte en lid van de Sectie Internationale Zaken van de Raad van Kerken. Binnen de sectie wordt natuurlijk het Midden-Oosten zijn werkterrein. Geleidelijk aan rijpt bij hem de overtuiging, dat een vergelijk tussen Israël en de PLO de enige optie is voor het oplossen van het conflict in het Midden-Oosten. Deze opvatting wordt neergelegd in tien punten, die door Johan Snoek en C.L. Patijn werden geformuleerd. Johan zet zijn stellingname ook uiteen in twee artikelen in het boek Geen plek om het hoofd neer te leggen (mede-auteurs van deze bundel waren o.a. Karel Deurloo, Kleijs Kroon, Anton Wessels, Bert ter Schegget en Wout van der Spek). Vanaf het moment dat Johan in Rotterdam in twee verpleeghuizen gaat werken en voor het eerst van zijn leven een “van negen tot vijf”-baan heeft, gaat hij zich steeds intensiever met het Midden-Oosten bemoeien. Hij schrijft veel artikelen, probeert in Nederland gesprekken tussen de vertegenwoordiger van de PLO en de Israëlische ambassadeur tot stand te brengen en engageert zich steeds meer voor de Palestijnse zaak.

Vanaf zijn emeritaat in 1986 zal hij vrijwel al zijn tijd aan deze zaak besteden. Zo was Johan degene die in Nederland de zaak van Mordechai Vanuni, de Israëlische atoomgeleerde, die de plannen voor een Israëlische atoombom uit liet lekken, onder de aandacht bracht. Voor Johan was Vanunu ook “iemand die kleur had bekend”, die iets had willen doen om het gevaar van een kernoorlog in het  Midden-Oosten te voorkomen. De rechtbank zag het anders en veroordeelde Vanunu tot achttien jaar. Iedere dag zal Johan Snoek voor hem bidden, waar mogelijk probeert hij hem – ook financieel – te steunen. Vanaf de oprichting van het SIVMO (Steuncomité Israelische Vredes- en Mensenrechten Organisatie) is Johan er actief. Door heel het land wordt hij uitgenodigd om lezingen te houden over deze problematiek.

Zelf heb ik Johan alleen de laatste vijf jaren van zijn leven goed gekend. Ik mocht spreken bij zijn negentigste verjaardag en noemde het (refererernd aan Carl Zuckmayer en het boek dat hij schreef over zijn relatie met Karl Barth) een Späte Freundschaft. Johan was op het eind van zijn leven erg doof, maar al telefonerend verstond hij zijn gesprekspartners vaak beter dan bij een ontmoeting. Johan belde vaak en bovendien had hij zich op hoge leeftijd nog aan het internet gewaagd en mailde veel. Sinds we bevriend zijn, stuurde hij diverse brieven en opzetten voor artikelen aan me toe voor commentaar. Ik zal het missen! In de meeste gevallen ben ik allergisch voor vroomheid, maar Johan was vroom op een vanzelfsprekende manier. Bidden deed hij als eten en drinken, oprecht, authentiek en volstrekt gemeend. Dick Boer en ik waren nog nooit in Israël geweest. Johan vond, dat dat niet kon, gezien onze activiteiten bij Tenach en Evangelie. Dit voorjaar gingen we op zijn uitdrukkelijke wens op studiereis naar Israël en de bezette gebieden en gelukkig hebben we hem daar nog verslag van kunnen doen. Hij had waarschijnlijk gehoopt, dat we sterker bekeerd waren tot de Palestijnse zaak dan het geval was, want genuanceerde standpunten… nee, daar kon hij niet mee uit de voeten. De Palestijnen verliezen hun grootste voorvechter in Nederland, maar ook Israël – of ze dat nu beseft of niet – verliest een groot vriend, want Johan zag de Joodse èn de Palestijnse tranen. Hij heeft in zijn hart meegehuild en voor beide gebeden. Zijn gedachtenis zij ons tot zegen.

 

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.