Preek in de Nieuwendammerkerk 23/12/2012

Preek in de Nieuwendammerkerk  op zondag 23 december 2012 (4e advent)

Gelezen werd Micha 5,1-4a (HSV) en Lucas 1, 39-56 (vertaling Oosterhuis/van Heusden)

Lieve gemeente,

Het is vandaag de vierde zondag van advent, de laatste zondag voor het grote geboortefeest en aan de hand van Lucas gaan we vanmorgen een soort generale repetitie doen. Zeker, we zingen nog geen kerstliederen en de kleur van kanselkleed en stola is paars, de kleur van de inkeer en nog niet het heldere wit van het kerstfeest, maar toch: het begint te gloren, het begint te dagen in het oosten, de nacht is haast ten einde. De langste nacht is geweest, nu gaan de dagen weer lengen en weten we dat de winter weer voorbij zal gaan en een nieuwe lente zich aan zal dienen. Want laten we er niet omheen draaien, de aanleiding voor ons kerstfeest heeft evenveel te maken met midwinter, met zonnewende en de heidense beleving daarvan als met de geboorte van Christus. Daaraan danken we de kerstboom, de groene tak in de winter, de inspiratie voor talloze kerstverhalen. En eigenlijk is daar  – ik geef toe, ik dacht daar in mijn jeugdige strengheid ook wel eens anders over – niet zoveel op tegen, ook het Jodendom koppelde de grote historische gegevens van de uittocht en de gave van de tora op de Sinaï aan seizoensgebonden oogstfeesten. Het christelijke Pasen en Pinksteren werden gekoppeld aan het Pesach en het Wekenfeest van de Joden, maar u begrijpt, in het Jodendom werd de geboorte van Jezus niet gevierd, dus kreeg dat een heidense pendant al hebben de vele lichtjes misschien ook een beetje te maken met het Joodse Chanoekafeest, dat in dezelfde tijd van het jaar wordt gevierd. We zijn milder geworden, ieder mag er in onze seculiere samenleving van denken wat hij of zij wil en het kerstfeest naar eigen believen invullen, Wij vieren de komst van Christus en we volgen daarbij de tekst van het eerste hoofdstuk van het evangelie van Lucas. En waar Lucas zich op baseert, daarover kan weinig twijfel zijn, het kan haast niet anders of hij had bij het opschrijven van zijn verhaal zijn eigen Hebreeuwse bijbel opengeslagen naast zich op tafel liggen. Het wemelt van de hele en halve citaten uit de Hebreeuwse bijbel, die wij aanduiden als Oude Testament, maar die we beter Eerste Testament zouden kunnen noemen, want niets, geen tittel of jota, daarvan is verouderd of afgeschreven. Heel lang heb ik gedacht, dat in het verhaal van Zacharias en Elisabeth de figuren van Abraham en Sara werden uitgebeeld. Sara die op hoge leeftijd toch nog een kind krijgt. Daar was het Sara die lachte en de belofte eigenlijk niet kon geloven, hier is het Zacharias, die daarom zal zwijgen totdat de belofte vervuld is. Het zou heel goed kunnen, maar er zijn andere uitleggers die in Zacharias en Elisabeth niet zozeer Abraham en Sara zien afgebeeld als wel Elkana en Hanna. De net als Sara oorspronkelijk onvruchtbare Hanna, die zich een kind heeft gewenst van haar man Elkana en God heeft beloofd haar zoon af te staan voor zijn dienst. Daar gaat het om de geboorte van Samuël en Samuël is de profeet, die de weg zal bereiden voor het koningschap van David. Weet u wat het mooie is van Bijbeluitleg? Je hoeft nooit met zekerheid vast te stellen wie gelijk heeft. Het kan allebei, dus wij houden die beide beelden voor ogen, dat van Abraham en Sara en van Hanna en Elkana. En we zijn dan ook niet verbaasd als we in de lofzang van Maria bijna letterlijk de tekst van de lofzang van Hanna terug zien keren. De liederen lijken zo zeer op elkaar dat ze in ons liedboek opzettelijk dezelfde melodie hebben gekregen. Er zijn zelfs oude tekstvarianten die het lied van Maria Elisabeth in de mond leggen. Dat zou heel goed kunnen: je hoeft de Griekse tekst niet te veranderen om te kunnen lezen: Zij (en dat is dan Elisabeth, die immers daarvoor ook al aan het woord was) zei: Maria, groot maakt mijn ziel de Heer….  Het kan allebei, het loopt door elkaar, zoals Lucas al door heel het eerste en tweede hoofdstuk heen de geboorteverhalen van Johannes en Jezus door elkaar heeft geweven. Het begint met de aankondiging van de geboorte van Johannes aan Zacharias, dan reist de engel Gabriël door naar Nazareth voor de aankondiging van de geboorte van Jezus aan Maria en dan reist Maria naar haar nicht Elisabeth, die zelf begint te profeteren en Maria zegent vanwege de vrucht in haar schoot. Heel soms ziet u in musea of in oude kerken wel eens een afbeelding van een zogenaamde “dubbele Madonna met kind” en hoewel de bijbel ons niet vertelt over een ontmoeting van Maria en Elisabeth na de geboorte van de beide jongens, beelden ze daar Jezus en Johannes af op de schoot van hun moeders, Maria en Elisabeth. Ik heb wel iets met die afbeelding, want mijn moeder heette Elisabeth en mijn grootmoeder Maria en mijn zus dientengevolge Maria Elisabeth. Vrouwen in verwachting, vrouwen die als Hanna niet opgeven, maar vertrouwen blijven houden in de toekomst. In hun liederen, dat van Hanna en dat hier, dat door Maria of Elisabeth wordt gezongen, staat één woord centraal: vernedering (in het grieks: tapeinosis). De Eeuwige heeft omgezien naar de vernedering van zijn dienstmaagd. Naast de dienstknecht des Heren uit de profetie van Jesaja treedt de dienstmaagd, beide representeren Israël, Israël, dat bedoeld is om een teken voor de volkeren te zijn, een volk van priesters, maar dat vanaf de ballingschap bijna voortdurend zucht onder de druk van vreemde heersers. Eerst de Grieken en dan de Romeinen. En het zal niet ophouden; na de ondergang van de tweede tempel in het jaar zeventig na Christus volgt de diaspora, een ballingschap die geen zeventig, maar bijna tweeduizend jaar zal duren en pas zal eindigen na de grootste catastrofe uit de geschiedenis van de mensheid, de Sjoa, de ondergang, die je eigenlijk geen Holocaust moet noemen, want het is geen offer geweest, maar een moordpartij.

Hanna en Elisabeth en Maria, zij zongen tegen het duister in, ze zongen van hun vernedering, maar in de vaste overtuiging dat Hij, de Eeuwige, een keer zou brengen in hun lot, dat de vernedereden verhoogd zouden worden en zij die hoog gezeten waren, neergehaald zouden worden van hun tronen. Het gaat niet alleen om dat ene gezegende mensenkind, dat we onze Herder en Heiland noemen, het gaat om alle mensenkinderen, door de eeuwen heen. Elk nieuw mensenkind kan een rechtvaardige zijn, iemand die een keer brengt in de gang van de geschiedenis. Zo heeft een trots Afrikaans stamhoofd met zijn vrouw in het dorpje Mvevo vierennegentig jaar geleden bij de wieg gestaan van zijn zoontje en zij hebben gedroomd, dat hij de leider zou worden die de zwarte bevolking van Zuid-Afrika zou bevrijden van zijn onderdrukkers. Als er één naam is die gehoord moet blijven worden in de geschiedenis van de twintigste eeuw, dan zal dat niet die van Hitler of Stalin zijn, maar die van Nelson Mandela, die zijn volk heeft uitgeleid uit de apartheid. Natuurlijk, het is Jezus niet, maar in afwachting zijn van de geboorte van Jezus, advent vieren, betekent ook in afwachting zijn van de grote bevrijding, deze wereld omgekeerd, de droom die aan de macht komt, de droom van vrijheid, gelijkheid en broederschap, de droom van een wereld, waar mensen met elkaar en voor elkaar leven in liefde en verantwoordelijkheid. Maar het moet meer zijn dan een droom, het moet gedragen worden door de vaste overtuiging waarvan de lofzang getuigt, dat het kan! Dat het moet en dat het kan en dat we niet op zullen geven, voordat het waar is geworden. Er is nog maar één nacht te gaan tot de kerstnacht, de toekomst ligt voor het grijpen, het is bijna binnen handbereik, het enige wat nodig is zijn de mensen van goede wil, waarvan de engelen zullen zingen. Mensen die zelfs in de donkerste dagen durven te zingen.

In de allerdonkerste dagen uit de geschiedenis van de mensheid dicht Jochen Klepper het lied, dat wij vandaag als slotlied zullen zingen. Jochen Klepper was de zoon van een lutherse predikant, hij woonde in Berlijn en was getrouwd met een Joodse vrouw, die uit een eerste huwelijk met een Joodse man twee dochters had. Vanwege haar gemengde huwelijk – dat wil zeggen het feit dat ze met een christen getrouwd is – staat zijn vrouw nog niet onmiddellijk op de lijst van mensen die gedeporteerd moesten worden naar de vernietigingskampen, maar omdat de meisjes die hij als zijn dochters opvoedt, niet echt zijn dochters zijn, genieten zij deze bescherming niet. Als eind 1942 de deportatie van zijn dochters dreigt, besluit het gezin Klepper gezamenlijk uit het leven te stappen. Die Nacht ist vorgedrungen, de nacht is haast ten einde, dichtte hij. God lijkt wel diep verborgen in onze duisternis, maar schenkt ons toch een morgen, die vol van luister is. Het is dit weten, waarvan Maria of Elisabeth en Jochen Klepper getuigen en waarvan het psalmboek volstaat. Het is de strekking van  de lofzang van Maria. God ziet om naar zijn dienstmaagd, zijn volk. Hij zoekt en vindt het en het wil ons zo de moed geven om ook de duistere tijden te doorstaan. In de duistere tijden, zo vroeg ooit Bertolt Brecht zich af, zal daar ook gezongen worden. En hij geeft zelf het antwoord: Ja, da wird auch gesungen.. von den finsteren Zeiten. Ja, daar zal ook gezongen worden, over de donkere tijden….  En soms zelfs over het vaste vertrouwen dat er ooit een einde zal komen aan die duistere tijden. En natuurlijk, dat gaat er niet over dat na iedere winter weer een lente komt, het gaat er zelfs niet alleen over dat het overmorgen kerstfeest is, maar als we de dagen weer langer zien worden, dan zien we niet alleen uit naar de zomer, maar dromen ook van de grote zomer, waarin zich ’t hart verblijdt. Het moet toch anders kunnen. Er is eten genoeg en toch is er honger, we kunnen wat doen tegen de opwarming van de aarde en toch doen we het niet. Lieve mensen, we zijn er zo dicht bij. Het kan als we het willen. De nacht is haast ten einde, het is allemaal binnen handbereik, maar er is moed nodig, heel veel moed en meer nog dan dat. Er is geloof nodig, heel veel geloof. En u begrijpt natuurlijk heel goed – jullie kennen me nog een beetje – dat ik niet bedoel dat iedereen de geloofsbelijdenis op kan zeggen, maar dat we er weer geloof in krijgen, fiducie, dat het nog wat wordt met deze wereld, omwille van de liefde van iemand als Jochen Klepper, omwille van het vertrouwen van Elisabeth en Maria in de toekomst van hun zonen. Omwille van ons vertrouwen in die ene zoon van wie we de geboorte deze week zullen vieren. Omwille van ons hardnekkige wensen en voelen en weten, dat we gezocht en gevonden zijn, dat we er niet alleen voor staan, dat er licht gloort aan het einde van de nacht. Zo zij het. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.