Preek in het Gast-huis 03/02/2013

 

Preek over de sidra Jitro (Ex.18-20) in het Gast-huis op 3 febr. 2013. Gelezen werd Exodus 18 (Naardense Bijbel)

Lieve gemeente,

De sidra Jitro, die vandaag aan de orde is, vormt het hart van de thora, het midden van het boek Exodus, het boek van de uittocht, het centrale geloofsmoment van het Joodse volk. En helemaal in het midden, in het twintigste hoofdstuk van Exodus, aan het slot van onze sidra staan de tien woorden, het Magna Charta van onze bevrijding, het minimum dat nodig is om een beschaafde samenleving, gelovig of niet, in stand te houden.  Maar, hoewel die Decaloog evident datgene is, waar heel onze sidra op uitloopt, heb ik die niet gelezen en zal mijn uitleg daarover ook niet gaan, omdat die eenvoudigweg niet binnen het kader van een enkele dienst uit zijn te leggen. Gelukkig bood het lied dat we rondom de lezingen hebben gezongen de mogelijkheid om die Decaloog toch te laten horen en ik zal het vooral hebben over het achttiende hoofdstuk van Exodus, waarvan ik zal proberen te laten zien, dat het een inleiding is op de grote woorden, die verderop nog zullen klinken. En als we dan ons hoofdstuk lezen, struikelen we al gelijk over het eerste woord – althans in onze vertaling het eerste woord – de naam Jitro, in de meeste bijbelvertalingen Jethro. Jethro, de priester van MIdian, de schoonvader van Mozes. Naar hem is onze sidra genoemd en dat is natuurlijk best opmerkelijk, dat de misschien wel belangrijkste sidra uit de hele thora, daar waar verteld wordt over de gave van de thora aan Mozes en de tien woorden, die de Eeuwige beitelt in het steen, de naam draagt van een heidense priester. Er zijn dan ook door de eeuwen heen uitleggers van Joodse en christelijke zijde geweest, die hebben betoogd, dat dit verhaal over Jethro niet op deze plaats hoorde te staan. Er waren teveel ongerijmdheden. Zo zou Jethro een offer brengen, terwijl pas later verteld wordt dat Mozes daar een altaar bouwt.  En in het tweede deel van het verhaal wordt gezegd, dat Mozes de inzettingen van de Eeuwige aan het volk bekend moet maken, terwijl die inzettingen hem pas later op de Sinaï geopenbaard zullen worden. U begrijpt, dat wij niet zo onder de indruk zijn van deze argumenten, want beslissend is natuurlijk niet of er een historisch en chronologisch kloppend geheel van wordt gemaakt, maar of het een theologisch kloppende samenhang is. De grote Joodse bijbelgeleerde Umberto Cassuto levert een meer steekhoudend argument, als hij zegt, dat dit gedeelte juist wel hier moet staan, omdat de priester van Midian hier het tegenbeeld vormt van Amalek, tegen wie in het vorige hoofdstuk werd gevochten. De gedachtenis van Amalek moest worden uitgewist onder de hemel. Een dergelijk verhaal is natuurlijk koren op de molen van diegenen, die de bijbel graag zo begrijpen, dat we in het Oude Testament te maken hebben met een wraakzuchtige stamgod van Israël en pas in het Nieuwe Testament met de liefdevolle vader van Jezus Christus, die een God van alle mensen en alle volken is. De vernietiging van Amalek zou dan een voorbeeld zijn van de gewetenloosheid waarmee Israël, c.q. de God van Israël al zijn tegenpartijders te lijf ging. Niets is minder waar. Amalek vormt een uitzondering, een verschrikkelijke uitzondering, die de achterhoede van de karavaan, waar de oude mensen en de kleine kinderen lopen belaagd en aanvalt, een sluipmoordenaar, die het op de zwaksten heeft voorzien. Amalek is om het anachronistisch te zeggen, de typische fascist. Zijn gedachtenis moet uitgewist worden onder de hemel, want wanneer dat niet gebeurt, dan zal het kwaad steeds weer de kop opsteken. De Schrift leert ons niet dat de wereld bestaat uit Gods uitverkoren volk en alle anderen, die uitgeroeid moeten worden, die niet deugen. Maar de Schrift leert ons dat er niet een grote boze buitenwereld is, maar een wereld, die – net als het volk zelf – bestaat uit schoften en verstandige mensen. De eersten moet je bestrijden, met de tweeden moet je een verbond sluiten. De wereld buiten Israël is in Tenach nooit uit beeld. Zo komen we midden in het verhaal van Abraham Melchisedek, de koning van Salem tegen en hier midden in het verhaal van Mozes Jethro, de verstandige priester van Midian. Gerechtigheid, vrede, rationeel inzicht, het zijn geen zaken, waarop Israël het alleenrecht heeft. Israël is aangewezen op een goede verstandhouding met zijn buren. Het bondgenootschap tussen Mozes en Jethro is al in het tweede hoofdstuk bezegeld doordat Jethro Mozes zijn dochter Zippora tot vrouw geeft. Het woord bondgenootschap is in het hebreeuws verwant met het woord voor zwager en schoonvader. Je verzwagert je – zo luidt de Nederlandse uitdrukking – en daarmee ben je elkaars verwanten en bondgenoten geworden. Die verbondenheid wordt in ons verhaal tot uitdrukking gebracht, door hem op alle plaatsen aan te duiden als de schoonvader – waarom Oussoren vertaalt met bruidsvader heb ik niet begrepen – van Mozes. Heel vaak zelfs zonder zijn eigen naam te noemen. Ook Chobab, zijn zwager, zal later in het boek Numeri nog een rol spelen als de vreemdeling die gids is voor het volk. Klein probleempje is nog, dat Jethro in Ex. 2 en op nog een aantal plaatsten wordt aangeduid als Rehuël. Trommius, de klassieke concordantie op de Statenvertaling gaat ervan uit dat God en de bijbel geen fouten maken en noemt Rehuël daarom niet de schoonvader van Mozes, maar “de grootvader van de vrouw van Mozes”. Het is dezelfde persoon met twee namen, waarbij de naam Rehuël toepasselijk iets als bondgenoot van God betekent. Mozes heeft, zo wordt verteld, zijn vrouw en zonen niet meegenomen als hij terugkeert naar de farao om daar de grote strijd om de bevrijding van het volk aan te gaan. Nu de farao verslagen is en Amalek verslagen is en Mozes in een rustiger vaarwater is gekomen, wordt hij herenigd met zijn vrouw en zijn twee zonen. In Exodus twee is alleen sprake van zijn eerste zoon, die heet Gershom (vreemdeling daar), want een vreemdeling ben ik geweest in een vreemd land. Maar nu moeten we ook de naam horen van de tweede zoon: Eliëzer, God is mijn hulp, want God heeft mij geholpen en gered van het zwaard van de farao. En dan wordt verteld over de ontmoeting van twee vrienden. Ze kussen elkaar en als makkers vragen ze naar elkaars vrede en vertellen aan elkaar hoe de Ene het alles tot een goed einde heeft gebracht, ze brengen een dankoffer, roepen al hun vrienden erbij en eten met elkaar. Zoals Melchisedek Abraham brood en wijn aanbood, is het hier Jethro die Mozes en de zijnen nodigt voor een vredesmaal.

Nu kom ik graag terug op het punt, waarom ik meen dat dit verhaal hier precies op zijn plek is als de inleiding op het verhaal over de gave van de thora en de tien woorden. Dat heeft vooral te maken met het tweede deel van het verhaal, waarin precies tien keer het woord dabar voorkomt. U weet “dabar” is het Hebreeuwse woord, dat zowel woord als daad als zaak betekent. Tien keer dabar moet wel verwijzen naar de tien woorden. Als je dat wilt laten horen in de vertaling moet je wel  – zoals gelukkig Oussoren ook doet – alle tien keer het woord dabar gelijk vertalen en hier is dat waarschijnlijk het beste om voor de vertaling “zaak” te kiezen. Bovendien hebben we zo een opzetje om dat tweede deel te begrijpen, want het themawoord geeft hier ook precies het thema aan: wat is de zaak van Mozes? Vreemde ogen dwingen, luidt het spreekwoord, maar zeker is wel dat een buitenstaander soms dingen ziet, die jezelf over het hoofd ziet, omdat je nu eenmaal niet beter weet. Jethro loopt een dagje mee met zijn vriend en schoonzoon en na een dag weet hij waar de schoen wringt. Mozes denkt dat hij alles alleen moet doen en het kan niet anders of daaraan zal hij te gronde gaan. Prachtig wordt het uitgedrukt: de hele gemeente zit bovenop hem. Waar ben je mee bezig, vraagt Jethro aan Mozes. En Mozes, die zich van geen kwaad bewust is, begint uit te leggen, wat hij doet. Kort samengevat, een klassiek geval van een messiascomplex. Mozes weet niet beter, of het is zijn taak om in alle zaken te beslissen, Hij had beter kunnen weten. In het al eerder genoemde voorafgaande verhaal speelt de oorlog met Amalek. De heilige oorlog ter bescherming van de zwaksten, de enige rechtvaardige en daarom ook heilige en noodzakelijke oorlog, is niet een zaak die alleen op het slagveld wordt beslist. Zolang Mozes zijn staf heft heeft het volk Israël de overhand, als hij zijn staf laat zakken, komt Amalek weer opzetten . Maar Mozes kan dit niet alleen dragen, zijn armen moeten ondersteund worden door Aäron en Hur. Mozes, ook de grote Mozes, kan het niet alleen. Ook dat moet Mozes leren voordat hij straks in zijn eentje de berg op zal gaan om God te spreken en de Thora te ontvangen. Hij heeft hulp nodig, niet alleen de hulp van God, maar ook de hulp van zijn medemensen. Hij heeft mensen nodig als zijn schoonvader Jethro, een nuchter, verstandig en – zoals we gehoord hebben – godvrezend man. Zulke mannen zegt Jethro moet je zoeken en aanstellen. Oversten over duizend, over honderd, over vijftig en over tien. Een Duitse commentator met een zieke geest schrijft dat hier het volk Israël wordt omgevormd tot een hiërarchische militaire structuur, maar dat is natuurlijk onzin. Het gaat hier om een vorm van opzicht. Zo wordt rechtgesproken in al die kleine geschillen die er nu een keer zijn waar mensen samenwonen. Gaat het over wezenlijke zaken, dan wordt die bij Mozes en daarmee voor het aangezicht van God gebracht. En zo krijgt Mozes de mogelijkheid om zich te beperken tot zijn belangrijkste taak: wees jij voor de gemeente dicht bij God, breng jij de zaken bij God en waarschuw hen met de inzettingen en de onderrichtingen, maak aan hen bekend de weg die ze moeten gaan en de daad die ze moeten doen. Daarvoor is Mozes er, om het volk de weg te wijzen, om hen te onderwijzen in de heilige leer. Zijn hoofd zit niet vol met futiliteiten, zijn hart wordt niet bezwaard door de zorg voor alles op elk moment. Hij wordt vrij gemaakt om voor de Eeuwige te staan, om klaar te zijn om zijn grote taak aan te vatten. En natuurlijk, het advies van Jethro is niet sensationeel. Er waren er vast wel meer, die het hadden kunnen zeggen. Maar juist hij moet komen om het te zeggen. Omdat hij van buiten komt, maar meer nog omdat hij als vriend en niet als belanghebbende met Mozes kan spreken. Zo worden we met Mozes teruggebracht naar de kern: de liefde voor God en de naaste. De rest is commentaar. Dat is Mozes’ opdracht, dat is zijn zaak, de mensen betrokken houden bij de kern van de zaak, en dat doet hij en dat blijft hij doen, tot vele eeuwen na zijn dood. Meer valt er niet te zeggen, niet door de profeten na hem, zelfs niet door Jezus. Zij kunnen alleen maar deze boodschap van Mozes herhalen en actualiseren. En dat is ook onze taak. In de details zit de verdeeldheid in de kern de eenheid.

Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.