Preek in de Ontmoeting (Amsterdam-West) op 23/06/2013

Lezing Jesaja 65 : 1 – 9

 

Lezing: Lucas 8 : 26 – 39 (vertaling Amstelpreekteam)

 

26     En zij voeren door naar het gebied van de Gerasenen,

dat is aan de overzijde van Galilea.

27     En toen hij uit (het schip) was gegaan op het land,

kwam hem een zeker man uit de stad tegemoet,

die demonen had;

al een behoorlijke tijd trok hij geen kleed meer aan

en hij verbleef niet in een huis, maar in de graven.

28     En toen hij Jezus zag, viel hij schreeuwend voor hem neer

en zei met luide stem:

“Wat hebben ik en jij,

Jezus, zoon van de hoogste God?

Ik bid je, dat je mij niet pijnigt.”

29     Want hij gebood de onreine geest uit te gaan van de mens,

want die had hem al lange tijd in zijn greep

en men placht hem te boeien aan handen en voeten, om hem

te bewaken,

maar hij scheurde dan zijn boeien

en werd door de demon in de woestijnen gedreven.

30     Jezus vroeg hem:

“Wat is jouw naam?”

En hij zei: “Legioen”,

want veel demonen waren in hem gegaan.

31     En die smeekten hem,

dat hij hen niet zou bevelen in de afgrond te verdwijnen.

32     Nu was er daar een behoorlijke kudde zwijnen,

die werden gehoed op de berg

en zij smeekten hem, dat hij hen toe zou staan daar in te gaan

en hij stond het hen toe.

33     En toen de demonen van de mens uitgegaan waren, gingen zij

in de zwijnen

en de kudde stortte van de steilte neer in het meer en verdronk.

34     En die ze hoedden, zagen wat er gebeurd was en vluchtten

en berichtten het in de stad en op de velden.

 

35     En men ging uit, om te zien wat er gebeurd was

en kwam bij Jezus

en vond de mens, van wie de demonen uit waren gegaan,

zittend,

gekleed en goed bij zijn verstand, aan de voeten van Jezus

en zij werden bevreesd.

36     En die het gezien hadden,

berichtten hen, hoe de gedemoniseerde bevrijd was.

37     En heel de menigte uit het omliggende gebied van de Gerasenen

vroeg hem om van hen weg te gaan,

want zij waren bevangen met grote vrees.

En hij ging in het schip om terug te keren.

38     Maar de man van wie de demonen waren uitgegaan, bad hem,

bij hem te mogen zijn,

maar hij maakte hem los en zei:

39     Keer terug naar je huis en vertel, al wat God jou heeft gedaan

en hij ging erop uit door de hele stad

en verkondigde, al wat Jezus hem gedaan had.

 

 

Preek

 

Gemeente van Christus, beste mensen,

 

Geesten, wie gelooft er nog in geesten? Er is een tijd geweest dat ik dat misschien wel als retorische vraag had kunnen stellen, maar vandaag de dag moet ik er voorzichtig mee zijn, want het geloof in geesten en allerlei andere wezens uit de hogere wereld, is fors toegenomen. Maar goed, dat mensen die sterk afwijkend gedrag vertonen bezeten zouden zijn door boze geesten, dat geloven we in de regel niet meer. Een beetje meewarig kunnen we vaststellen, dat men vroeger nog wel van bezetenheid sprak, maar tegenwoordig weten we veel meer op dat gebied. Inderdaad, we weten veel meer, en soms weten we met behulp van psychofarmaca ook behoorlijke resultaten te boeken bij allerlei geestesziekten. Maar nog steeds stuiten we ook op raadsels waar we volstrekt niets van begrijpen. Ook als we het inmiddels een naam kunnen geven, betekent dat nog niet, dat we precies weten wat er aan de hand is, laat staan dat we er iets aan kunnen doen. Schizofrenie, gespleten persoonlijkheid, of als het nog gecompliceerder ligt MPS, multiplied personality syndrome, het zijn diagnoses die tegenwoordig gesteld kunnen worden, maar in de meeste gevallen betekent deze diagnose hetzelfde als “ongeneeslijk” en de ervaring leert dat het in de meeste gevallen eindigt in volstrekte apathie of in suïcide. Bezeten door geesten is verouderd, maar duidt in feite hetzelfde aan: iemand is zichzelf niet meer, wordt beheerst door iets dat hem of haar de baas is, een waanbeeld, een narcistische zelfoverschatting die tot waanzin leidt. In de tijd van Jezus wisten ze niet wat ze er mee aan moesten, ze bonden zo iemand vast, al wilde dat in het onderhavige geval ook nog niet helpen, of wij, veel modernere mensen, sluiten ze in op de gesloten afdelingen van onze psychiatrische ziekenhuizen en sederen ze om de gevaren die ze voor zichzelf en hun omgeving betekenen te neutraliseren. Ze kunnen geen deel uitmaken van onze “normale”, “gezonde” samenleving. Ze leven aan de zelfkant, in de uithoeken van de samenleving. Dat was toen zo en dat is nog steeds het geval. Het verhaal over de ontmoeting van Jezus met de bezeten mens in het land van de Gerasenen, speelt zich dan ook af aan de overzijde van Galilea, in het heidense land. Het is niet zonder gevaar om je daarheen te begeven. De leerlingen ondervinden dat aan den lijve. Je moet er het meer met al zijn gevaren voor oversteken. Je moet het vasteland en je eigen zekerheden achter je laten. Je moet hier inderdaad vol vertrouwen op weg gaan naar het onbekende land. Je moet op goed geluk van wal steken. En voordat de leerlingen aan kunnen komen aan de overzijde, worden ze overvallen door een storm. Daar op de zee, die voor Israël niet zozeer de levenszee was maar veel eerder het doodsgebied, breken de machten van de chaos los. Het lijkt alsof de leerlingen hier voor worden bereid op de confrontatie aan de overkant. Er hoeft maar dit te gebeuren en alles waar ze in geloofden en op vertrouwden staat op losse schroeven. Meester, wij gaan verloren. Het kan zomaar, ik moest er vaak aan denken als ik een bezoek bracht aan een psychiatrische inrichting. Er hoeft maar dit te gebeuren. Ergens in heel dat ingewikkelde chemische proces dat we ons denkvermogen noemen, hoeft maar een stofje te ontbreken, ergens een verbindinkje aangetast te worden en we kunnen volledig op tilt gaan. Het verschil tussen gezond en geestesziek, tussen normaal en gestoord, kan een zaak van minuscule moleculen zijn. En tegelijk zijn de verschillen in de uitwerking gigantisch. Het is echt een wereld aan de overzijde, de wereld van de waanzin, en tegelijk ligt het direct om de hoek!

Jezus gaat met zijn leerlingen naar die overzijde. En met dat hij daar voet aan land heeft gezet, komt hem een zeker man uit de stad tegemoet, die demonen had. Deze man representeert de stad waar hij vandaan komt, de stad in het heidense land. Natuurlijk, de keurige burgers van de stad zullen het niet waar willen hebben, maar ook zij worden door allerlei geesten bezeten, al zijn dat waarschijnlijk heel andere geesten als waaronder deze ene te lijden heeft. Het is een man uit de stad, maar die stad kan hem niet gebruiken, daarom leeft hij in de Necropolis,tussen de graven.

Hij komt schreeuwend op Jezus af. Hij weet wie Jezus is, zoals ook de bezeten mens in de synagoge van Kapernaüm dat wist. Wat hebben ik en jij! Ben je gekomen om mij verloren te doen gaan, vroeg die andere bezetene. En deze zegt: ik bidt, dat je mij niet pijnigt. Wie hier spreekt is onduidelijk, is het die mens die spreekt of zijn het de demonen in hem, die de confrontatie met Jezus aangaan. Dat is waarschijnlijk precies het probleem, dat het niet meer duidelijk is, wie wat zegt of doet. De demonen hebben hem al een behoorlijke tijd in hun greep. Hij is dus zichzelf al een behoorlijke tijd kwijt. Er is geen houden aan. Jezus vraagt hem: “Wat is jouw naam”, wie ben je zelf. Maar hij is zo in de greep van de demonen, dat hij zijn persoonlijkheid, zijn naam volledig kwijt is. En daarom zegt hij: Legioen, want zo merkt Lucas op, er waren vele geesten in hem gegaan. Het is in onze taal een uitdrukking geworden, het Griekse woord dat hier gebruikt wordt. Oh, het zijn er legio, zeggen wij, als we heel veel bedoelen. Maar hier moet toch vooral aan legioen gedacht worden. Een leenwoord uit het Latijn. Een legioen staat voor de bezettingsmacht. Heel het Midden-Oosten is bezet door Romeinse legioenen en die hebben het land in hun macht. Zo is deze mens zelf bezet gebied geworden. Hij is geen baas meer over zichzelf. Maar wij, wij normale mensen, zijn wij wel baas over onszelf, zitten wij ook niet aan handen en voeten gebonden door allerlei machten die het voor het zeggen hebben, die ons vertellen hoe wij ons te gedragen, te voeden en te kleden hebben en die ons evengoed zonder pardon buiten de samenleving zullen stellen, wanneer we al te ver afwijken van de gebaande paden? Wat hebben ik en jij! Wat hebben de messias en deze bezeten mens gemeen met elkaar? Op het eerste gezicht niet veel, maar als je iets verder kijkt in de tekst, dan zie je twee verworpenen, twee buitengeslotenen. Zullen ze hem ook niet zijn kleren ontnemen en hem aan handen en voeten binden, of veel dichterbij in het verhaal: zullen ze hem ook niet vragen weg te gaan, zoals ze ook deze bezetene uit hun stad hebben gejaagd? De bezeten mens herkent hem: Jezus, zoon van de allerhoogste God en Jezus herkent deze mens, ziet de mens die hij is, zoals hij bedoeld is, zoals hij wanneer hij van zijn kwelgeesten bevrijd is, weer zijn kan. Ook de demonen herkennen Jezus, herkennen hem als hun meester en zijn bang voor hem, bang dat hij hen te gronde zal richten. Ze willen niet de afgrond in en vragen om in de zwijnen te mogen varen. Dat wordt hun toegestaan en de hele kudde slaat acuut op hol en verdwijnt in het meer. Ja, wat moet je daar nou van zeggen? Moderne, milieubewuste en mens-en-dier-lievende exegeten hebben het er maar moeilijk mee. Ooit hoorde ik op een voorbespreking een kostelijke vraag: of ik wel eens varkens op een berg had zien grazen? Daarmee werd de spijker op zijn kop geslagen. Het verhaal is zo absurd, dat het alleen maar symbolisch begrepen kan worden. Wil je zwijnen op een berg hebben, dan zal je ze een voor een naar boven moeten dragen. De zwijnen staan hier voor de onreinheid, waarmee heel het heidense land behept is (dat wij daar andere normen op na houden en deze alleseters juist voor menselijke consumptie fokken, is hier even niet aan de orde). De genezing van die ene bezetene, wil hier getekend worden als een mogelijk­heid voor heel het land om van zijn onreinheid en van de geesten die hen bezetten, vrij te worden. En het is nodig om te laten zien, wat deze geesten uiteindelijk met die mens gedaan zouden hebben, wanneer hij niet bevrijd was: hij zou vroeger of later onherroepelijk in de afgrond terecht zijn gekomen. Aan de leerlingen wil hier geleerd worden wat zij zullen moeten doen als ze er straks zelf op uit zullen trekken het heidense land in: ze zullen het evangelie van de bevrijding moeten verkondigen, zieken genezen en onreine geesten in navolging van Jezus uitdrijven. Maar tegelijk denk ik ook: we moeten ook eerlijk zijn, wij kunnen geen zieken genezen (tenminste niet alle ziektes) en wij kunnen geen geesten uitdrijven. Maar wat we wel kunnen, moeten we doen. De zieke niet samen laten vallen met zijn ziekte, de gestoorde niet samen laten vallen met zijn storing, maar hen als mens blijven zien. Mensen als wijzelf. Want we weten het: er hoeft maar dit te gebeuren, of we zijn als zij, ziek of gestoord. We moeten naar hun naam vragen, hen als mens aanspreken en zo duidelijk maken, je hoort erbij, niet als zielenpoot met wie wij medelijden hebben, maar als mensen, die zijn als wij.

Dat ons dit niet gemakkelijk valt, dat laat de laatste scene van het verhaal zien. Als het verhaal uiteindelijk als een lopend vuurtje is rondgegaan en heel de omgeving is uitgetrokken, zien ze de mens daar zittend aan de voeten van Jezus. Hij is gekleed en goed bij zijn verstand. Hij is dus weer helemaal een van hen geworden. Ze zouden blij kunnen zijn, maar ze zijn bevreesd. Het is al te plat materialistisch om te veronderstellen, dat al deze mensen alleen over het verlies van hun varkens inzitten. Over de varkens wordt verder niet meer gesproken; het is die genezen mens die hen angst aanjaagt. Als hij zomaar weer een van hen zou worden, zouden ze daarmee erkennen, wat ze juist niet waar willen hebben: dat het een gering verschil is, dat je bevrijd kunt worden van geesten. Ze zouden steeds opnieuw herinnerd worden aan hun angst. Ze zouden erover na moeten denken. Liever weg die man, en ook die onruststoker, die hun zekerheden onderuit haalt. Ze vroegen hem om van hen weg te gaan. De tekst laat in het midden, of hier Jezus of de bevrijde mens is bedoeld. Ik houd het op beide. Die twee horen nu bij elkaar. De vraag: wat hebben ik en jij, is nu beantwoord. Zij hebben alles met elkaar. En ook de bange vraag van de leerlingen, wie is toch deze, aan wie wind en zee gehoorzamen en zelfs de boze geesten, ook die vraag is dichter bij een antwoord gekomen. Hij is de Zoon van de allerhoogste God, maar hij is dat juist omdat hij de mens als mens wil ontmoeten. Natuurlijk wil de bevrijde mens bij Jezus blijven, maar hij moet terug. Hij mag een voorpost van het koninkrijk zijn in dit heidense land. Hij mag overal vertellen wat God hem heeft gedaan. En wat doet hij? Hij trekt erop uit om overal te verkondi­gen, wat Jezus hem gedaan had. Maakt hij een cruciale fout. Of heeft hij het begrepen: dat is wat God ons heeft gedaan, hij heeft ons, die uit de heidenen zijn, uit het land dat bezet wordt door talloze geesten, in de mens Jezus willen ontmoeten. Hij heeft ons aangesproken en naar onze naam gevraagd. Zo zijn wij bevrijd. Zo zijn wij gered van de afgrond en mogen leven als vrije mensen. Vrij gemaakt, mogen we hopen, ook van onze angst voor alles wat anders is, wat onaangepast is, wat in lange soepjurken rondloopt of onverwachts heel hard gaat schreeuwen. We laten ons niet bang maken, want angst is een slechte raadgever en wij mogen leven van de goede raad en de onderwijzing van de ene raadgever en leermeester van joden en heidenen, die alleen werkelijk goed genoemd mag worden. Hem zij de eer.  Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.