Preek in de Bethelkerk (Amsterdam-Noord) 07/07/2013

Profetenlezing: Jesaja 66 : 10 – 14

 

10      Verheugt u met Jeruzalem,

jubelt om haar,

gij allen, die haar liefhebt.

Verblijdt u over haar, weest verblijd,

gij allen, die over haar treuren,

11      opdat gij zuigt, u verzadigt

met de overvloed van haar vertroostingen,

opdat gij u met volle teugen laaft

aan de borst van haar heerlijkheid.

12      Want zo zegt JHWH:

Zie, ik leid naar haar toe

als een stroom de vrede,

als een overvolle beek

de heerlijkheid der volkeren,

zodat gij te zuigen hebt!

Gij zult op de heup gedragen worden

en op de knieën gekoesterd.

13      Zoals een man, die door zijn moeder getroost wordt,

zo zal Ik zelf u troosten,

in Jeruzalem zult gij getroost worden.

14      Gij ziet het, uw hart verblijdt zich,

uw gebeente zal uitspruiten als het jonge gras,

aan zijn knechten laat de hand van JHWH zich kennen,

maar Hij zal toornen over zijn vijanden.

 

Evangelie-lezing: Lucas 10 : 1 – 20

 

1        Daarna wees de Heer zeventig anderen aan

en zond hen twee aan twee uit voor zijn aangezicht,

naar elke stad en plaats,

waar hij zelf zou komen.

2        En hij zei tot hen:

De oogst is wel groot,

maar werkers zijn er weinig.

Bidt dan de heer van de oogst,

dat hij werkers uitstuurt tot zijn oogst.

3        Gaat heen,

zie ik zend u als lammeren in het midden van de wolven.

4        Draagt geen geldbuidel, geen reistas, geen schoenen

5        en groet niemand onderweg

en ik welk huis gij ook binnenkomt,

zegt eerst:

vrede dit huis!

6        en indien daar een kind van de vrede is,

zal op hem jullie vrede rusten,

– maar indien niet dan zal hij op jullie terugkeren –

7        en blijft in dat huis,

etend en drinkend wat het hunne is,

want de werker is zijn loon waard.

Gaat niet van het ene huis naar het andere.

8        En in welke stad gij ook maar binnenkomt

en zij u ontvangen,

eet wat u wordt voorgezet

9        en geneest de zieken die er zijn

en zegt tot hen:

Het koninkrijk van God is nabij u gekomen.

10      En in welke stad gij ook maar binnenkomt

en zij jullie niet ontvangen,

gaat uit op haar straten en zegt:

11      ook het stof van uw stad, dat aan onze voeten kleeft,

wissen wij af tegen jullie;

echter, weet dit:

het koninkrijk van God is nabij gekomen.

12      Ik zeg u,

dat het voor Sodom op die dag dragelijker zal zijn

dan voor die stad.

13      Wee u, Chorazin,

wee u, Besthsaïda,

want als in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied,

die in u geschied zijn,

zij zouden zich al lang in zak en as zittend hebben omgekeerd.

14      Echter:

Voor Tyrus en Sidon zal het dragelijker zijn in het oordeel

dan voor jullie.

15      En gij, Kapernaüm,

zult gij tot de hemel verhoogd worden?

Tot het dodenrijk zult gij neerdalen!

16      Wie naar u hoort, hoort naar mij

en wie u afwijst, wijst mij af,

en wie mij afwijst, wijst degene af, die mij gezonden heeft.

17      En die zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap

en zeiden:

Heer, ook de demonen onderschikken zich aan ons in uw naam.

18      Hij zei tot hen:

Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen.

19      Zie, ik heb u de volmacht gegeven

om op slangen en schorpioenen te stappen

en tegen heel de macht van de vijand

en niets zal u ooit onrecht doen.

20      Echter,

Verblijdt u niet daarover,

dat de geesten zich aan u onderschikken,

maar verblijdt u,

dat uw namen opgeschreven staan in de hemelen.

 

 

Verkondiging

 

Gemeente van Christus, lieve mensen

 

In het evangelie van Lucas staan twee uitzendingsverhalen. Het eerste vinden we aan het begin van het negende hoofdstuk en het tweede hier aan het begin van het tiende hoofdstuk. In het eerste verhaal worden de twaalf uitgezonden, in ons verhaal worden er zeventig uitgezonden. Dat eerste verhaal hebben de andere evangelisten ook en heel veel fragmenten uit ons verhaal vinden we daar ook, maar dan steeds in verband gebracht met de uitzending van de twaalf. Waar die zeventig bij Lucas vandaan komen? Ze komen zomaar uit de lucht vallen. We hebben het steeds over de twaalf leerlingen, de twaalf apostelen (dat woord apostel betekent uitgezondene) en dan opeens gaat het over “zeventig anderen”, er komen dus niet nog achtenvijftig leerlingen bij, maar het zijn zeventig anderen. Wat Lucas hiermee wil zeggen is volgens mij dit: er zijn twaalf apostelen, net zo veel als er stammen zijn in het huis van Israël, zij worden uitgezon­den tot heel Israël, zoals Jezus ook zijn eigen zending in de eerste plaats ziet als een zending naar het huis van Israël. Zeventig is het getal van de volkeren. En natuurlijk zijn die mensen niet uitgezonden naar alle landen van de wereld, maar Lucas kijkt vooruit, hij schrijft zijn evangelie vanuit het gezichtspunt van de jonge gemeente na de ondergang van Jeruzalem, de jonge gemeente, die begint uit te zwermen naar alle landen binnen het grote Romeinse Rijk. Hen heeft hij op het oog als hij niet zoals Mattheus en Marcus de leerlingen er nog eens op uit laat trekken, maar zeventig anderen. Het gaat dus over de gemeente in de wereld. En daarover wor­den verschillende dingen in beeldspraak gezegd: het eerste gaat over de oogst. Lucas ziet in heel die in beweging zijnde volkerenwereld een gewel­dige kans, maar de gemeente is klein, een Gideonsbende, een klein groep­je voortrekkers. Dat groepje gokt op medestanders, zoekt ook buiten de wereld van het Joodse geloof naar mensen, die ze kunnen overtuigen van de zaak van het koninkrijk. Daar gaan ze voor en daar bidden ze om. Het tweede beeld komt uit de herderswereld. Zie, ik zend jullie als lammeren in het midden van de wolven. Dit is een heel gevaarlijke beeldspraak geble­ken, want vaak werd die uitspraak aangehaald als het ging over de plaats van de kerk in de wereld. Maar dan speelde dat in een veel latere periode, toen de gelovigen de catacomben al lang hadden verlaten en in feite al helemaal niet meer zo onmachtig waren. En dan wordt het een wij-zij beeld, wij zijn degenen die God aan hun kant hebben en zij, zij zijn de grote boze buitenwereld. Zo is dit beeld niet bedoeld, het beeld gaat over diegenen, die werkelijk als Jezus het verhaal over het komende koninkrijk willen uitdragen. Zij staan met lege handen, geen geldbuidel, geen reistas, geen schoenen. Ze leven van het voedsel dat hun wordt aangeboden en slapen waar men een plekje voor hen vrijmaakt. De wolven, dat zijn niet zo maar de ongelovigen, de wolven, dat is de wereld, waarin voor dit verhaal van het naderende koninkrijk, voor deze houding van vrede en gerechtigheid eerst, al het andere komt later, geen plaats is. Een wereld, waarin de mens de mens een wolf is, waar het eten of gegeten worden is. Daarin zijn zij weerloze lammeren en ze zijn dat niet omdat ze klein of zielig of zwak zijn, maar omdat ze op pad zijn gestuurd, zonder wapens, zonder reserves, alleen maar toegerust voor de vrede. Wie zo in de wereld staat mag het over lammeren en wolven hebben, maar zal het waarschijn­lijk niet doen, want hij wil niet zoeken naar de wolven, hij wil in die grote boze wereld zoeken naar een kind van de vrede. Naar een goed mens, die hem onderdak aanbiedt en te eten geeft en met hem na wil denken over de toekomst van de wereld. Als je zo iemand vindt, dan werk je vandaar­uit. Dan vlieg je niet van hot naar haar, maar kiest daar je uitvalsbasis. Als je ontvangen wordt prima, als je niet ontvangen wordt dan klop je het stof van je voeten en ga je verder. Maar de boodschap is in beide gevallen hetzelfde, dat het koninkrijk nabij is, dat er echt iets kan veranderen, dat een leven in liefde en vrede mogelijk is. Johannes en Jacobus stelden in het vorige verhaal voor, dat zij zouden vragen dat er vuur uit de hemel zou komen om de Samaritaanse dorpen te vernietigen, die hen niet wilden ontvangen. Maar Jezus bestrafte ze en zei dat ze gewoon verder moesten trekken naar het volgende dorp. En nu wordt er gezegd, dat het voor de steden, die hen niet ontvangen op die dag erger zal zijn dan voor Sodom en Gomorra. Vanwaar die omslag? Of is het wel een omslag?. Ook nu wordt geen vuur uit de hemel neergezonden. Wie de boodschap van de vrede niet horen wil, blijft vechten, wie het verhaal van het Lam Gods niet verdragen kan, blijft een wolf onder de wolven en gaat daar uiteindelijk in ten onder. Hoe verschrikkelijk mensen ten onder gaan in een wereld die van geen vrede wil weten, dat lezen we dag in dag uit in de kranten en zien we op de televisie. Daar blijven de demonen van oorlog en haat heer­sen, daar lokt het ene geweld het andere uit totdat de spiraal van geweld op een niveau komt, dat het alles verwoest. Die spiraal kan alleen door­broken worden door mensen, die bereid zijn als lammeren onder de wol­ven gezonden te worden, die het erop wagen, zich totaal inzetten.

En dan komen die zeventig terug. En ze zijn dolenthousiast en heerst een soort pinkstersfeer. Het werkt, er gebeurt wat, het verhaal wordt gehoord en slaat aan. Soms heb je dat. Zo maar opeens, dat er doorbraken komen, dat het bastion van de haat wordt afgebroken, dat mensen beginnen te luisteren naar elkaar, dat eeuwenlange verdeeldheid wordt overwonnen. Heer, ook de demonen onderschikken zich aan ons in uw naam. Dat wil zeggen: de machten van haat en vijandschap, de macht van het geld en het eigen gelijk ze moeten wijken voor deze boodschap van vrede en gerechtigheid, van het koninkrijk, dat zo dichtbij is gekomen, dat we het bijna aan kunnen raken. En Jezus zegt: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Ook dat is beeldspraak, maar een hele bijzondere. Satan is in de wereld van het joodse geloof een heel bijzonder begrip. Andere godsdiensten kennen goede en boze goden, kennen yin en yang, licht en donker, de machten van goed en kwaad. Israël belijdt alleen de ene God, die het mensengeslacht uit het duister van de chaos aan het licht heeft gebracht. Zij weten dat er tegenkrachten zijn, maar weigeren die als god­delijk te erkennen en daarom noemen ze die tegenkracht satan, tegenstan­der of als ze Grieks spreken, zeggen ze diabolos, degene die alles door elkaar gooit. Hij komt voor in het scheppingsverhaal, als degene die de mens influistert: goede schepping, wat goede schepping, geloof er niet in, grijp zelf naar de macht, kies zelf maar wat goed en kwaad is. Wetten zijn voor het klootjesvolk, de Übermensch beslist zelf wat ie wel of niet doet. Waar deze macht de overhand krijgt, verdwijnt het eenvoudige goede leven, wordt alles ambivalent: je kunt het zo bekijken, maar ook heel anders en aan het eind van de dag heb je precies dat gedaan, wat je ei­genlijk niet doen wilde. Daar waar mensen op weg gaan als lammeren te midden van de wolven, zonder een dubbele agenda, zonder vooroorde­len en bijbedoelingen, met alleen maar dit ene perspectief, bij te dragen aan de vrede, mee te werken aan de komst van het koninkrijk, daar verlie­zen de demonen hun macht, daar verliest ook deze tegenstander zijn macht. Hij lijkt wel in de hemel gezeten en even machtig als God zelf, maar hij is het niet! Waar voor de simpele weg van de liefde wordt geko­zen, daar valt hij als een bliksem uit de hemel. Valt neer op de aarde en laat daarmee zien wat hij is; hij is niet anders dan onze eigen begeerte, onze eigen drang naar machtsverwerving en zelfverheerlijking en tegen­over de liefde verdwijnt hij als sneeuw voor de zon. Zo groot is de macht van de liefde (inderdaad sterk als de dood). De liefde onderwerpt de de­monen van de haat. Wie zo de liefde van Jezus uit kan dragen, beschikt over een grote macht, of beter gezegd een grote volmacht, want het is macht bij de gratie van en dat is niet hetzelfde (ook niet het­zelfde woord) als de macht van de vijand. Als je je zou verheugen over die macht, dat wil dus zeggen als je uit bent op de overwinning van het chris­tendom op de andere religies of op de boze buitenwereld dan ben je al verkeerd bezig, dan ben je erin getrapt, dan ben je toch als zij: uit op roem en macht en eer. Verblijdt je dat je namen opgeschreven staan in de he­melen. Het enige waar je werkelijk blij mee kunt zijn, is dat je misschien een heel klein steentje hebt bijgedragen aan de komst van het koninkrijk, dat je de wereld een heel klein beetje beter hebt gemaakt. Onze macht, de macht van de liefde, is volmacht, is genade, als ie macht wordt is ie niets meer. Wie durft? Kwetsbaar, ongewapend, zonder reserves? De oogst is groot (dit verhaal, het is zo ijzersterk, het heeft altijd kans, zo lang er mensen zijn die het willen vertellen, maar veel meer nog die het willen doen), maar de werkers. Laten we de heer van de oogst bidden, dat hij werkers en werksters uitstuurt tot zijn oogst. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.