Nieuwe boeken (2013/3-4)

Karel Eykman, Een knipoog van u zou al helpen, bij iedere psalm een gedicht, Meinema, Zoetermeer 2013, 176 pag. € 22,50. ISBN 978 90 211 4344 6.

Laat ik maar beginnen met één van de aardigste boeken, die er in de afgelopen periode zijn verschenen. Bij ‘aardig’ ben je geneigd om ‘boekje’ te schrijven, maar dat gaat niet op voor dit op relatief groot formaat mooi uitgegeven boek. “Bij iedere psalm een gedicht”, luidt de ondertitel. Het zijn dus geen opnieuw berijmde of zelfs niet ‘hertaalde’ psalmen, maar gedichten naar aanleiding van een psalm, soms zelfs geïnspireerd door een enkel woord uit een psalm. De oorsprong van deze bundel vinden we in Eykmans bundel Waar het om gaat. 7 x 7 bijbelse gedichten uit 2004. De daarin gepubliceerde zeven gedichten bij de psalmen ( 8, 23, 42, 73, 90, 104 en 131) vinden we ongewijzigd terug in deze bundel evenals de tien gedichten uit de in 2007 daarop volgende bundel Met open ogen. 100 bijbelse gedichten. Nu dus uitgebreid tot de volle 150. Ruim voor verschijnen kon ik van de meeste al kennis nemen, omdat Karel Eykman had toegezegd op een aantal zaterdagochtenden in ons Leerhuis Amsterdam een groot aantal gedichten voor te lezen en daarover door te praten. Of die gesprekken nog geleid hebben tot wijzigingen in de tekst, weet ik niet, maar het zou zomaar kunnen. De ervaring die we opdeden bij het luisteren naar zijn gedichten, kunnen we ook vaststellen bij het lezen van het boek: de geweldige liefde en vreugde voor de psalmtekst en voor de mensen van onze tijd die hij daar iets van wil laten voelen. Overigens: voorafgaande aan elke zaterdag in het leerhuis, ging Karel Eykman op vrijdag langs bij zijn – helaas na een herseninfarct niet meer tot praten in staat zijnde – vriend Karel Deurloo, met wie hij ooit (in 1986) een prachtig boek over de Psalmen schreef en wiens uitleg van de Psalmen voor Karel Eykman een bron van inspiratie vormde. Alle gedichten zijn aan Karel Deurloo voorgelezen. Ik hoop en geloof dat hij instemmend heeft geknikt. Karel Eykman is een groot Bijbels humanist. Hij denkt dat er al genoeg ellende in de wereld is (daarvan heeft hij weet, die is niet afwezig in zijn gedichten) en dat het daarom goed is gedichten te schrijven, die – zelfs als het over heel ernstige onderwerpen gaat –  een glimlach op de gezichten toveren. Een lichte toon in serieuze zaken, maar het gaat wel ergens over, er moet wel iets gebeuren! Karel vind het vast goed als ik bij wijze van voorbeeld een gedicht afdruk:

Het woord moet vlees worden (Ps. 40)

 

Het is goed de heilige schrift hardop te laten klinken.

Het is goed om God te prijzen en te loven in de preek.

Het is goed om in de kerk de ware woorden te zingen.

Dat is goed maar niet goed genoeg in al zijn fraaie taal.

 

Het wordt tijd dat wat staat geschreven, ook gaat gebeuren.

Het wordt tijd dat preken naar buiten, de straat op gaan.

Het wordt tijd om woorden uit de mouwen te steken.

Het wordt tijd dat taal handen en voeten krijgt.

 

Dan zal wat geschreven is van het papier afspatten.

Dan zullen wij van preken werkelijkheid maken hier en nu.

Dan zullen wij het woord echt waar laten gebeuren.

Dan zal Gods taal springlevend in het leven staan.

Daar kunnen we, denk ik, alleen maar ‘amen’ op zeggen. Toen Rieta, mijn vrouw, dit boek op mijn tafel vond en doorbladerde, zei ze: “Daar moet je er nog maar een paar van kopen, want het is een prachtig boek om cadeau te geven.” Een goede raad, lijkt mij.

 

Ad van Nieuwpoort / Marco Visser, Tegengif. Profetische berichten uit 1 & 2 Koningen. Skandalon, Vught 2013, 94 pag. € 14,50. ISBN 978 94 90708 75 7.

Toen in het najaar van 2011 het boek In Babel over Ezechiël van Ad van Nieuwpoort verscheen, dacht ik – naïef als ik ben -, dat is ook toevallig, in het voorjaar van 2012 gaat het Eerste Dag rooster als alternatieve lezing Ezechiël doen en het Amstelpreekteam heeft dat net een jaar eerder gedaan. Kunnen we dat boekje van Ad leuk gebruiken bij de voorbereiding van de diensten. Toen dit voorjaar Tegengif verscheen met verhalen over Elia en Elisa terwijl, jawel, dit najaar die verhalen het alternatieve rooster vormden, dacht ik: dat kan geen toeval meer zijn. Begrijp me goed, dit is geen kritiek op mijn collega Van Nieuwpoort, omdat hij beschikt over een gezonde handelsgeest, die mij – helaas – totaal vreemd is. Het is goochem, bijbels slim en buitengewoon nuttig, want ik – en ik hoop vele voorgangers met mij – hebben inderdaad dit najaar gebruik gemaakt van de verhalen van Ad van Nieuwpoort en Marco Visser. Omdat ik geen zin heb om uit het NBV te lezen, moet ik iedere keer nadenken welke vertaling ik gebruik. Soms wordt het de Naardense, soms de Herziene Statenvertaling, omdat ik mijn eigen werkvertalingen niet altijd goed genoeg vind om voor te lezen, maar dit najaar heb ik de teksten gelezen uit Tegengif. Een uitstekende vertaling, die helemaal in de traditie staat van het Amstelpreekteam, waarvan ik zelf ook een kleine twintig jaar deel heb uitgemaakt. De uitleg van de verhalen is kort en bondig, ik schat zo’n vijftien à twintig minuten, jawel de omvang van een hedendaagse preek. Want hoewel de auteurs dat niet schrijven heb ik bij het lezen heel sterk de indruk gekregen dat ik te maken had met een, al dan niet bewerkte, preektekst. Daar is overigens helemaal niets mis mee, want een ieder zal bij lezen vaststellen, om het maar eens op zijn Gronings te formuleren: er is wel eens slechter gepreekt! (Mij is ooit verteld dat de hoogste lof van een Groningse ouderling luidt: ik heb wol slechter heurt).

Vanaf de jaren zeventig verscheen bij Kok in Kampen de schitterende reeks Verklaring van een Bijbelgedeelte. Handzame kleine boekjes die je als voorganger hielpen bij de voorbereiding van je preek, maar ook uitermate geschikt waren om in een kleine serie van drie of vier avonden op een leerhuis te gebruiken. In 1997 werd nog een nieuwe serie gestart, maar voor zover ik weet is het laatste deeltje in 2000 (Hosea) verschenen en daarna is de serie zo maar gestopt. Boekjes als In Babel en Tegengif hadden zomaar in die reeks gepast. Dit voorjaar staat 1 Korinthiërs  als alternatief op het rooster. Ik hoop…..

O ja, het boekje van Tom Naastepad over Elia waarvan de auteurs uitvoerig (met bronvermelding) gebruik hebben gemaakt is inderdaad schitterend, maar bijna nog mooier (met name vanwege de structuuranalyse van het bijbelgedeelte) is het boek van Ton Veerkamp, Die Vernichtung des Baal uit 1983.

 

Marc van Dijk, De paus van Amsterdam. Biografie van Huub Oosterhuis, Atlascontact, Amsterdam 2013, 432 pag., €24,95. ISBN 978 90 450 2536 6.

Het is en blijft een hachelijke onderneming om een biografie te schrijven over een nog levend persoon. De biografie is door Huub Oosterhuis niet geautoriseerd, maar wel heeft hij zijn uitspraken geautoriseerd. Dat wil dus zeggen: wat Van Dijk tussen (enkele) aanhalingstekens heeft gezet, als uitspraak van Huub Oosterhuis tijdens één van de vele interviews die hij met hem heeft gehouden, heeft deze ook echt zo gezegd, maar het totale boek is niet per se iets waar Oosterhuis het in alle opzichten mee eens is. Nu bestaat het boek voor bijna de helft uit citaten van Oosterhuis en omdat het (ook bij citaten van een hele pagina of meer) niet gecursiveerd is en je dat kommaatje een halve of hele pagina eerder allang vergeten bent, moet je goed opletten: wordt er in de ik-vorm geschreven, dan is niet de auteur maar Oosterhuis aan het woord, als er over “Oosterhuis” wordt gesproken, dan is in de regel de auteur aan het woord en als het over “Huub” gaat, dan is het in de regel een derde die een uitspraak over Huub Oosterhuis doet. Zelf denk ik – maar ja, u weet, ik ben nogal naïef – als de talloze citaten van Oosterhuis allemaal correct zijn, dan zal hij daar waar hij anderen citeert ook wel zorgvuldig te werk zijn gegaan. Toen de biografie over Ter Schegget verscheen, dacht ik “aardig boek, maar als je over Ter Schegget schrijft moet het niet primair over zijn leven, maar over zijn theologie gaan, dat zou hij zelf ook vast het liefste gewild hebben”. In het geval van Huub Oosterhuis ligt dat anders. Oosterhuis heeft heel veel geschreven, in aantal publicaties meer nog dan Ter Schegget, maar Oosterhuis heeft geen theologie ontwikkelt, hij heeft liederen, gedichten, essays, prekenbundels, voordrachtenbundels etc. gepubliceerd, maar die teksten speelden een rol in de dingen waarmee hij bezig was. Nu, ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag – en dus van na de periode die de biografie beschrijft – verscheen Arthur, koning van een nieuwe wereld, een episch gedicht dat niet direct voort is gekomen uit het dagelijkse werk. Over Oosterhuis moest dus een biografie geschreven worden. Je moet weten waarmee hij allemaal bezig is geweest (onvoorstelbaar veel in de afgelopen vijftig jaar), zodat je daarin de context van zijn teksten kunt begrijpen. Huub is een actor. Omdat hij met van alles en nog wat bezig is, denkt hij na over al die dingen, schrijft er over, dicht erover, preekt erover, maakt er liturgie over. Toen ik in 1982 dominee werd in de Amstelkerk, konden de 10uursdiensten nooit te ver uitlopen, want na ons kwam de Ecclesia van Huub Oosterhuis. Waar wij blij waren als er honderd mensen in de kerk zaten, zat de kerk bij Huub vol. Af en toe kwam er iemand per ongeluk bij ons in de kerk, die eigenlijk naar de Ecclesia had gewild, en heel af en toe bleef zo iemand hangen, omdat het bij ons ook wel leuk was, maar de verhoudingen waren duidelijk. Huub heeft charisma en dat charisma is onomstreden. Er wordt door heel veel verschillende mensen in deze biografie heel veel kritiek op Oosterhuis geuit, maar niemand twijfelt aan zijn charisma en zijn competenties. Oosterhuis verzamelde mensen om zich heen, bedacht eindeloos veel projecten, organiseerde het geld voor die projecten, organiseerde vervolgens die projecten zelf en het waren dan ook zijn projecten. Soms, zo wordt duidelijk uit het boek, waren het te veel projecten en dan moest hij bepaalde projecten overlaten aan anderen, maar dan waren het binnen de kortste keren ook niet meer zijn projecten, want de ander deed het natuurlijk anders dan hij het gedaan zou hebben en dan trok hij zijn handen ervan af. Waar dat charisma in zit? Marc van Dijk spreekt er zich niet echt over uit – hij blijft sowieso met zijn eigen mening in dit boek op de achtergrond – ook niet in de epiloog, al schrijft hij daarin een zin, die iets duidelijk maakt: “Het gesproken woord heeft bij Oosterhuis altijd een hoog muzikaal gehalte gehad. Door zijn stemgebruik kan proza poëzie worden, en andersom…”(pag. 390). Ik denk ook dat het in zijn stem zit. Ik heb in de loop der jaren diverse toespraken van Huub gehoord. Ze waren echt niet allemaal even briljant, maar vanaf het moment dat hij begint te spreken, heeft hij je in zijn greep en je luistert. De stem is laag en draagt ver, hij kan in volume afzakken tot bijna fluistertoon en is dan toch nog steeds goed verstaanbaar. Oosterhuis weet dat het werkt, als hij het over het talent van zijn dochter Trijntje heeft, heeft hij het over “die mooie lage stem”. Inderdaad als ik haar hoor op de radio, herken ik in die stem iets van haar vader. Oosterhuis wordt door veel geïnterviewden autoritair genoemd, maar ik denk dat daarmee bedoeld wordt, dat hij autoriteit, gezag uitstraalt. Hij weet wat hij wil en daar is hij niet vanaf te brengen. Als jij het anders wilt dan hij, dat mag, maar dan zal hij het met een ander realiseren. In de vorige boekenrubriek schreef ik over de biografie van Jan van Kilsdonk en over het feit, dat hij zich negatief over Oosterhuis uitliet. Na de lezing van deze biografie begrijp je dat hun verhouding door beiden als problematisch werd ervaren. Ze waren te verschillend, hadden een te verschillend idee, over wat die Ecclesia moest worden. Het is uiteindelijk duidelijk “de Ecclesia van Oosterhuis” geworden, een andere dan de studentenecclesia, waarvan pater Van Kilsdonk de studentenpastor was. Die dingen gebeuren en gaan niet zonder verwijdering en conflict, maar dat ze beiden elkaar hoog hadden, dat is even goed zonneklaar. Van de titel van het boek, ben ik niet echt weg. Huubs charisma, zijn uitstraling, zijn zeggingskracht en zijn gezag komen voort uit zijn eigen creativiteit, zijn eigen scherpe inzicht en zijn eigen geloof, een paus ontleent al die eigenschappen (zelfs als hij ze niet heeft) aan zijn ambt en dat is bij Oosterhuis niet het geval.

 

Carel ter Linden, Wat doe ik hier in GODSNAAM, Arbeiderspers, Utrecht 2013, 202 pag. € 17,50. ISBN 978 90 295 8712 9.

Theologische boeken in de Nederlandse taal hebben kleine oplages en worden als het meezit door een paar duizend mensen gelezen. In de meeste boekhandels zijn er inmiddels geen aparte kasten meer voor theologie. Soms is er een klein kastje voor esoterie of geesteswetenschappen waarin ook wat theologie staat: een paar bijbels, het liedboek en nog een paar titels. Al het andere kun je natuurlijk wel bestellen, maar ze hebben het niet op voorraad. Voor de boeken van de gebroeders Ter Linden ligt dat anders. De populariteit van Het verhaal gaat van Nico en de tot de verbeelding sprekende (maar niet bestaande) titel hofpredikant van Carel, maakt hen tot BN’ers en boeken van BN’ers worden verkocht en heeft elke boekhandel op voorraad. Het eerste exemplaar dat ik er deze zomer van kocht, gaf ik weg en toen ik voor mezelf een nieuwe kocht was dat inmiddels een derde druk! Waar gaat dat zo goed verkopende boek over? Om het heel kort te zeggen: over al die dingen, die een modern mens niet meer gelooft, maar die wel worden beschouwd als specifiek voor het christendom. Daarover zijn natuurlijk al veel meer boeken verschenen en wat in dit boek te lezen staat is zeker niet uniek en toch ben ik blij dat het verschenen is. Buiten de kerk (en dat is een eufemisme voor ‘overal’) bestaat namelijk een beeld van de kerk, dat op geen enkele manier overeenstemt met wat binnen de kerk door heel veel mensen wordt gedacht en beleden. En in de meeste gevallen willen mensen buiten de kerk (zeker als ze zelf vroeger binnen de kerk waren) ook niet, dat er in die kerk anders gedacht wordt dan zij denken, want daarom zijn ze immers buiten de kerk, omdat ze dat allemaal niet geloven, wat ‘zij’ verondersteld worden wel te geloven: een hemel en een hel, een leven na de dood, een letterlijk opstaan uit de dood, een almachtige God, die alles beschikt en de wereld in zes dagen gemaakt heeft en ga zo maar door. Met name in de vrijzinnige hoek van de kerk, maar zeker niet alleen daar, bestaat over al die zaken de nodige twijfel. Zelf ben ik er vast van overtuigd, dat alle opvattingen hierover die buiten de kerk leven, ook binnen de kerk een rol spelen, maar daar in de regel niet aan de orde worden gesteld. Mijn ervaring van meer dan dertig jaar predikant zijn in z.g. progressieve gemeentes en vooral heel veel leerhuizen, gespreksgroepen, bijbelstudies enz. in die gemeentes is, dat mensen het niet als bedreigend, maar juist als bevrijdend ervaren, wanneer hierover gepraat kan worden. Een boekje dat aanleiding geeft tot zulke gesprekken is dus altijd welkom. En als het dan ook nog eens – anders dan het geruchtmakende boek van Hendrikse dat overigens ook tot de nodige gesprekken leidde – invoelend en sympathiek geschreven is, dan werkt het beter. Heel veel niet meer gelovige mensen weten precies te vertellen, wanneer het voor hen ophield. Toen een geliefde veel te jong overleed, toen er een verschrikkelijke natuurramp plaatsvond, een mensonterende oorlog. “Als God dat toelaat, dan hoeft het voor mij niet meer”. Dat dit van verkeerde vooronderstellingen uitgaat en dat de God van de Bijbel van een andere aard is dan degene die verondersteld wordt zich hiermee al dan niet in te laten, dat is allemaal nauwelijks relevant. Het probleem ligt er en er zal op gereageerd moeten worden. Wat geloven we eigenlijk. Carel ter Linden legt heel zorgvuldig en met een groot respect en een zekere bewondering voor de moderne wetenschap uit wat hij niet meer gelooft, maar ook waarom dat geloof en die God van de bijbel voor hem toch nog van belang zijn. Dat gesprek met de moderne wetenschap (over het ontstaan van de aarde, over het ontdekken van DNA) spreekt mij zeer aan, de, wat mij betreft wat kort door de bocht aangestipte, exegetische gedeeltes een stuk minder. Maar wat zou het, daarover staat in andere boeken meer te lezen. Je moet van een boek niet verwachten dat het alle vragen beantwoord, maar als het doet waartoe het kennelijk bedoeld is, een gesprek op gang brengen op weg naar een mondig eigentijds geloof, dan is dat al heel wat.

 

Frans Willem Verbaas, De vierde vrouw, Mozaïek, Zoetermeer 2013, 382 pag. € 19,90. ISBN 978 90 239 9434 3

Over dit boek wil ik kort zijn, omdat ik er niet te veel over wil verklappen. Nadat ik het mee had genomen op vakantie en daar gelezen, bleek het bij terugkomst geruime tijd verdwenen. Ik vond het niet terug bij de afdeling theologie, maar ook niet bij de afdeling romans. Toen ik vertelde dat ik een boek kwijt was, dat ik graag wilde bespreken, wist mijn vrouw het onmiddellijk te vinden. Het bevond zich in de slaapkamer waar wij een deel van de detectives en thrillers opslaan. Gezien de omslag (sprekend lijkend op de afbeelding van de schaduw van de Havank-boeken) en de titel, had zij het voor een detective aangezien. Nou spannend is het boek ook wel, al is dat niet zijn belangrijkste verdienste. Het boek start met een 119-jarige Karl Barth (net als zijn theologie niet kapot te krijgen). Tijdens een interview maakt hij een grappig bedoelde opmerking over het geheim van zijn onsterfelijkheid. Kort daarna verdwijnt hij van de aardbodem. In een Afrikaans land woont een hoogbejaarde dictator die er alles voor over heeft om dat geheim te kennen en nog vele jaren door te regeren. In de gesprekken die de ontvoerde voert met zijn verpleegster en de tuinman, probeert hij duidelijk te maken waar het hem om ging. Buitengewoon geestig. Eerlijk gezegd, beter dan Heilig vuur, zijn vorige theologische roman over Johannes Calvijn. Op het omslag noemt iemand Heilig vuur, ‘misschien wel de meest geslaagde theologische roman sinds de verschijning in 1950 van Henry Morton Robinsons The Cardinal’. Met alle respect, ik vrees dat de recensent het briljante Rogers version van John Updike over het hoofd heeft gezien. In 1982 publiceerden Eberhard Busch en Hinrich Stoevesandt een mooi boekje over theologie van Barth, die ze als titel meegaven: Der Zug am Glockenseil. In dit boek wordt de aanleiding voor die titel uitgelegd, maar wellicht is dat een door de grote Karl zelf in het leven geroepen legende.

 

Gerard Dekker, Dat Koninkrijk, verwachten we dat nog? Meinema, Zoetermeer 2013, 136 pag. € 12,95. ISBN 978 90 211 4354 5.

Nadat de auteur in 1996 stopte als hoogleraar godsdienstsociologie aan de VU heeft hij bepaald niet stil gezeten. Tenminste om de twee jaar verscheen er een boek of boekje van zijn hand. Hij begeleidde het totstandkomingsproces van de PKN uiterst kritisch. Hij schreef daarover in 2000 Opdat de wereld verandert en in 2002 – samen met Gerben Heitink – Op de goede weg? Toen die kerk in 2004 toch tot stand kwam en de bestuurders publiekelijk God dankten voor dit feit (even vergetend dat er veertig jaar ruzie en broddelwerk aan vooraf was gegaan) was voor Gerard Dekker de maat vol en zegde hij zijn lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken op. Het eerstgenoemde boek start met een citaat van Bonhoeffer en na 2004 schreef Dekker nog drie boeken, die zich nog veel uitvoeriger met Bonhoeffer bezig hielden: Het zout der aarde, De kerk lost niets op en Leren geloven met Bonhoefer. Tenslotte verscheen vorig jaar het Thematisch dagboek met door hem gekozen en vertaalde Bonhoefferfragmenten. Gerard Dekker is – net als ondergetekende – gegrepen door wat ik wel noemde: het project Bonhoeffer, het idee dat de kerk zou moeten veranderen, wanneer ze het theologisch spreken van Bonhoeffer serieus neemt. En – helaas ook net als ik – is hij heel erg teleurgesteld over het feit, dat de kerk daar zelfs nog geen begin mee heeft gemaakt. Ook dit laatste boek begint met een Bonhoeffer-citaat, en wel uit een begin jaren dertig door Bonhoeffer gehouden preek:

Het moet toch niet zo zijn dat het christendom, dat vroeger zo enorm revolutionair begonnen is, nu voor altijd conservatief is? Dat iedere nieuwe beweging zich een weg moet banen zonder de kerk, dat de kerk altijd pas twintig jaar later inziet wat er eigenlijk gebeurd is?

Volgens Dekker is in dit opzicht sinds 1933 nog niets veranderd. Nu kun je natuurlijk alles relativeren en zeggen dat het christendom niet bestaat, maar een veelheid van verschillende mensen met verschillende opvattingen (onder hen ook een paar progressievelingen) is. Op een mini-symposium n.a.v. de verschijning van dit boek gebeurde dat ook, maar ik vrees dat dit alleen een manier is om aan de ernst van Dekkers vaststelling te ontkomen. Denkt Dekker, zoals eerdere boektitels wel deden vermoeden, dat het niets meer wordt met de kerk? Als ze doorgaan op de ingeslagen weg, zal het daar wel naar toegaan, maar bekering is altijd mogelijk. Als conclusie formuleert hij het als volgt (en dit citaat is dus niet van Bonhoeffer, maar van Dekker zelf: Al denkend en schrijvend raakte ik er steeds meer van overtuigd dat een andere opstelling van het christendom alleen mogelijk is als men radicaal anders gaat denken over de verhouding tussen God en wereld en tussen God en mens. Het betekent dat we niet langer moeten denken in het kader van een dualistisch wereldbeeld (met God ‘in den hoge’), omdat, zoals Bonhoeffer het formuleert, ‘in Jezus Christus de werkelijkheid van God in de werkelijkheid van deze wereld is ingegaan’. Met als gevolg dat ‘het christelijke niet anders dan in het wereldlijke bestaat’. Ik denk dat het noodzakelijk is de gedachtegang van Bonhoeffer over de relatie tussen God en godsdienst enerzijds en wereld en mens anderzijds verder uit te werken, zowel ter wille van de christelijke godsdienst zelf als ter wille van het (samen)leven van de mensen. Ook als het gaat om de opstelling van het christendom tegenover de wereld heeft Bonhoeffer ons huiswerk gegeven, waarmee we nog lang niet klaar zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit bericht is geplaatst in Boekbesprekingen. Bookmark de permalink.