Preek in het Gast-huis op zondag 4/5/2014

 

Preek in de LATE leerdienst in het Gast-huis op zondag 4 mei 2014. Gelezen werd uit de sidra ‘Emor’ (Lev. 21-24) Leviticus 23, als haftara Ezechiel 44 en als evangelielezing Marcus 2, 23-28

 

Lieve vrienden,

Vandaag is het 4 mei, vandaag herdenken wij de gevallenen, morgen is het vijf mei, morgen vieren wij de bevrijding. Hoe doe je dat, herdenken en hoe vier je bevrijding. Herdenken, dat lukt nog enigszins, omdat er ijzersterke rituelen zijn ontwikkeld, die ook na bijna zeventig jaar nog steeds blijken te functioneren. De vrijheid vieren… we weten niet zo goed hoe dat moet en nu het overgrote deel van de Nederlandse bevolking na de bevrijding geboren is en dus geen echt besef heeft, wat het is om die vrijheid te moeten missen, weten we er steeds minder raad mee. Het enige ritueel, dat het nog een beetje doet is dat van de vrijmarkt, maar dat benadrukt dan ook ten volle hoe in onze neoliberale democratie vrijheid wordt verstaan: als vrije markt, als vrijheid om te handelen.

Hoe het wel moet? Ik weet dat ook niet precies, maar het heeft misschien wel iets te maken met het feit, dat we in Nederland geen feestkalender hebben. We leven allang niet meer van feest tot feest, als we dat ooit al gedaan hebben en miljoenen Nederlanders accepteren dankbaar vrije dagen als tweede Paasdag of tweede Pinksterdag zonder ook maar een vermoeden te hebben waar dat over gaat. En opnieuw geldt: waar nieuwe seculiere rituelen succes hebben, kerstman, kerstboom, cadeau’s , daar wordt er nog naar uitgezien.

Toen ik, wetende dat deze zondag op 4 mei zou vallen, de sidra voor vandaag las, was al snel duidelijk welk gedeelte ik zou kiezen, dat over de feestkalender van Leviticus, waar – zij het op summiere wijze – iets duidelijk wordt gemaakt, hoe Israël de opdracht krijgt om van feest naar feest te leven. Ook het woord ‘feest’ in zijn oorspronkelijke betekenis (de eerste bij Van Dale): “plechtige, vreugdevolle viering van een gedenkdag” is nauwelijks bekend, we kennen het alleen in zijn tweede, afgeleide betekenis: “bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heugelijk feit”. Voor de “feestdagen” (Oussoren vertaalt op goede gronden met “samenkomsttijden”)  heeft het Hebreeuws het woord ‘Moeed’, dat we ook tegenkomen in de uitdrukking ‘ohèl moeed’ dat ‘tent van samenkomst’ betekent. Het gaat om een “afspraak” een vastgestelde tijd. We kunnen dat misschien begrijpen als wel erg eenzijdige afspraken, maar ze worden gemaakt en ze vormen met elkaar een kalender, een vast schema, dat ons in een tijd vóór horloges, almanakken en agenda’s dwingen “de dagen te tellen”. Wie die kalender overziet en een beetje thuis is in het Jodendom, ziet onmiddellijk dat de kalender niet compleet is omdat de feesten van Chanoeka en Poerim ontbreken, maar de reden daarvoor is evident: Chanoeka is het feest ter herdenking van de inwijding van de tweede tempel door Juda de Makkabeeër in 164 voor Chr. en een eerste viering van het Poerimfeest heeft waarschijnlijk rond het jaar 100 voor Chr. in Alexandrië plaatsgevonden. Het Estherboek dat op dei feest gelezen wordt, is waarschijnlijk uit de tweede eeuw voor Christus. Het is aannemelijk, dat deze tekst van Leviticus aanmerkelijk ouder is dan de hierboven genoemde gebeurtenissen.

De wel genoemde feesten vallen in tweeën uiteen: de voorjaarsfeesten in de eerste tweeëntwintig verzen van dit hoofdstuk en de najaarsfeesten in de tweede tweeëntwintig verzen. Beide gedeeltes worden afgesloten met : Ik ben de Ene, jouw God. De termen voor- en najaar zijn wat verwarrend, omdat het eerste najaarsfeest – zonder dat die overigens met name wordt genoemd – Rosj haSjana is, de Joodse nieuwjaarsdag. Het jaar begint op de eerste dag van de zevende maand, maar men telt desondanks de maanden, vanaf de maand Nissan, de maand waarin Pesach wordt gevierd en die de eerste maand wordt genoemd, ook als de eerste dag daarvan niet nieuwjaarsdag is. Maar de feestkalender begint niet met Pesach, maar met sabbat, de sabbat is het dragende principe. We tellen de dagen per zeven. De sabbat staat aan het hoofd van de feesten, die niet toevallig ook vaak zeven dagen duren, en in het geval de feestdag niet op een sabbat valt, zoals met Jom Kippoer meestal het geval is, dan is het een extra sabbat. Op de veertiende van de eerste maand valt Pesach en de dag erna begint het zeven dagen durende feest van de ongezuurde broden. Daarna gaat het naar het wekenfeest. Hier wordt langer bij stil gestaan, om duidelijk te maken dat hier de z.g. Omertelling start, het tellen van zeven keer zeven dagen om dan op de vijftigste  een heilige bijeenkomst uit te roepen. Je zou verwachten, dat zoals Pesach bij name werd genoemd, nu ook dit wekenfeest bij name wordt genoemd, maar dat gebeurt niet. Ook de aanleiding voor het feest, de gave van de Tora wordt niet genoemd, zoals overigens ook de uittocht uit Egypte niet wordt genoemd, maar die ligt opgesloten in de naam Pesach. Verschillende verklaringen zijn hiervoor te geven. Zou je het Wekenfeest benoemen als het feest van de gave van de Tora, dan zou het onmiddellijk Pesach naar de kroon steken, want zeker in het latere Jodendom kan niets belangrijker worden geacht dan de gave van de Tora. In plaats daarvan moet er geteld worden en met het tellen van de dagen wordt duidelijk dat het een hele weg is van de bevrijding naar een leven in vrijheid, zoals dat gereguleerd wordt in de Tora. Pesach en Shavuot, Pasen en Pinksteren, bevrijding en vrijheid, horen onlosmakelijk bij elkaar. En ….zegt een midrasj: de Tora is zo dierbaar, dat we die iedere dag opnieuw beschouwen alsof we hem op die dag op de Sinaï hebben ontvangen. Eén kleine hint: aan het slot van het hele verhaal over Pesach, Omertelling en Shavuot, die ook gevierd werden als oogstfeesten, staat de opdracht om de randen van je akker niet te oogsten. Er had ook kunnen staan dat je tien procent van de opbrengst aan de armen moest geven, maar dat staat er niet. Je laat het staan, ook de arme heeft dan zelf zijn oogst binnengehaald en is niet afhankelijk van jouw liefdadigheid.  Het is een enkele sociale opmerking, maar hij staat wel aan het eind van de eerste helft en wordt afgesloten met de formule: Ik ben de Ene jouw God. Je dagen tellen om een wijs hart te bekomen, betekent dus ook: je dagen tellen om sociaal besef te leren! Wie niet sociaal kan denken, heeft geen wijs hart! De tweede helft begint met een kort fragment over Rosj ha Sjana, zonder dat deze naam wordt genoemd. Het is de feestdag op de eerste dag van de zevende maand, waarop de Sjofar wordt geblazen. Vandaar wordt doorgesprongen naar de tiende van die maand. Dat je ook de dagen van Rosj haSjana naar Verzoendag moet tellen en zien als dagen van inkeer, wordt niet vermeld, wellicht een latere traditie. Wel mag hier geconstateerd worden, dat grote Verzoendag het hart van de najaarsfeesten is, zoals Pesach het hart van de voorjaarsfeesten is. Er wordt niet gezegd, dat Mozes moet spreken tot het volk, maar het is een opdracht die rechtstreeks in de mond van de Eeuwige wordt gelegd. Je moet je verootmoedigen, Oussoren vertaalt heel letterlijk: je moet je ziel laten bukken. Dat is heel goed, want zo kan duidelijk worden dat je daarmee op hetzelfde niveau als de gebogene, de arme komt. Je verootmoedigen is dus: beseffen, met alles wat ik geleerd, gedaan, gepresteerd of verdiend heb ben ik niet meer dan die arme sloeber, die daartoe nooit de kans heeft gehad. Dat is voorwaarde voor verzoening. Wie zichzelf wijsmaakt dat hij zich niet hoeft te verootmoedigen, heeft ook geen verzoening nodig. Sterker nog: voor wie zich niet wil verootmoedigen is geen plaats in de gemeenschap. Vanaf de vijftiende dag is het Soekkot, Loofhuttenfeest. Dat feest wordt weer wel bij name genoemd en er wordt ook uitvoerig verteld, welke offers daar allemaal bij horen. Het is als het feest van de ongezuurde broden een feest dat begint en eindigt met een sabbat.

Ook dit gedeelte eindigt met een sociale opmerking, namelijk dat we zeven dagen in soekkot, in hutten moeten wonen, opdat alle generaties zullen weten dat de Eeuwige ons in hutten heeft laten wonen , toen hij hen uit het land Egypte had geleid. Wat tot onze verbazing bij Pesach niet werd genoemd, de uittocht uit Egypte, wordt hier nu aan het eind van de verordening voor het Loofhuttenfeest wel genoemd en daardoor komt de hele feestkalender te staan binnen de boog van uittocht naar uittocht, zo zijn alle feesten bevrijdingsfeesten en is de Tora het charter van de bevrijding, dat we dag aan dag op ons hart moeten dragen en overdenken. Als de haftara probeert deze hele sidra, die ook ging over de speciale wetten voor de priesters en voor de offers, samen te vatten, dan zeggen ze: dat de priesters er zijn om de regels ten aanzien van de sabbatten en de feesten in ere te houden. En dat doen ze door het volk te onderrichten in het onderscheid tussen heilig en gewoon en tussen rein en onrein en als daar meningsverschillen over zijn, dan moeten ze recht spreken naar de woorden van de tora.

Waarom vieren we de vrijheid, waarom gedenken we de offers die zijn gebracht voor die vrijheid? Omdat we weten, dat onze vrijheid de vrijheid van anderen veronderstelt, omdat we het verschil leren tussen heilig en gewoon. Dat wil zeggen, dat we bepaalde dagen uitroepen als heilige dagen, om stil te staan, al ons werk neer te leggen, bij elkaar te komen en deze vrijheid te overdenken. Zo worden die dagen anders dan de andere, de gewone dagen, maar die andere, gewone dagen worden erdoor geheiligd, het worden dagen onderweg, onderweg naar het volgende feest. Niet alles is heilig en niet alles is rein, maar het verschil tussen heilig en gewoon, tussen rein en onrein, moet gekend worden. Daarom moeten we weten wat onderdrukking is, wat willekeur is en terreur, moeten we de verhalen blijven horen, moeten we kaarsen blijven aansteken voor hen die zijn omgebracht, opdat we het verschil weten. Wie niet gedenkt en viert, vergeet het verschil tussen vrijheid en onvrijheid. Vergeten is ballingschap, gedenken verlossing, schreef de Baäl Sjem Tov. Vrijheid vraagt om regels. Geen absolute onwrikbare regels, want dan geldt opeens dat principe dat Jezus bij de Rabbijnen heeft geleerd: de sabbat is er voor de mens en niet de mens voor de sabbat, maar goede afspraken voor gezette tijden, om even stil te staan, om het leven vorm te geven, zodat we niet rondrennen als kippen zonder kop, maar leven in een menselijk ritme, dat ons ootmoedig maakt en dankbaar voor de vrijheid die ons is geschonken. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.