Preek in de Thomaskerk (Amsterdam) op 21/12/2014

Preek in de Thomaskerk (Amsterdam-Zuid) op zondag 21 december 2014 (vierde advent)

Gelezen werd: 2 Samuël 7, 4-16 en Lucas 1, 26-38

Gemeente van Christus,

De Annunciatie, oftewel de Aankondiging, zo heet het tafereel van de ontmoe­ting van Maria met de engel Gabriël, in de kunstgeschiedenis. Zelf ben ik een groot liefhebber van religieuze kunst. Met een paar zalen in het Louvre, bij voorkeur van de Italiaanse renaissancekunt of van hun leerlingen de vroege Vlaamse meesters, kan ik zomaar een hele dag zoet zijn. Ik ben geen kunst­kenner, van schildertechnieken of esthetiek heb ik geen verstand, ik geniet van die schilderijen en bekijk ze in de eerste plaats als theoloog. Ik probeer te zien, hoe de schilder het verhaal dat hij probeert uit te beelden begrepen heeft. Wat mij dan opvalt is dat het schilderij opeens het verhaal veel werkelijker lijkt te maken dan de tekst. Als ik lees over de engel Gabriël bijvoorbeeld, dan hoor ik uit het gebruikte woord ‘engel’ of ‘bode’, dat het om een boodschap gaat die van Godswege wordt over­gebracht en dat dit gebeurt door iemand die de prachtige naam “vriend van God” of wat populairder: de gabber van God draagt. Maar als ik naar een afbeelding kijk, dan heeft die bode een gezicht gekregen en vleugels. De bren­ger van de boodschap is een reëel bestaand persoon geworden. En eigenlijk moet ik dan denken: zo stelt de schilder zich een engel voor, maar in mijn hoofd gaat een engel er ook zo uitzien. Als je ergens een beeld van maakt, dan leg je het vast. Zou er daarom in het oude testament sprake zijn van een beeldverbod? Van de engel ga ik naar Maria. De manier waarop de schilder haar afbeeldt, hangt niet alleen af van de manier, waarop hij het verhaal van Lucas begrijpt, maar ook van zijn opvatting over Maria. Is hij goed katholiek en denkt hij aan Maria als de koningin van de hemel en de moeder van God, dan zien we dat terug in zijn schilderij. En wellicht kent hij ook het verhaal over de maagdelijke geboorte en van de onbevlekte ontvangenis van Maria zelf. Ook die wetenschap bepaalt mede het plaatje. En het eindresultaat kan zijn dat we niet meer naar het schilderij kijken met het verhaal in ons achterhoofd, maar dat we naar het verhaal kijken met het schilderij in ons achterhoofd. Is dat erg? Dat weet ik niet helemaal zeker. Heel zeker weet ik, dat het mijn taak is om aan jullie het bijbelverhààl uit te leggen, zo zuiver en zo goed als ik het kan. Niet omdat in dat verhaal, veel beter dan in het schilderij getekend zou worden, hoe het allemaal precies is gegaan. Daarvan weten wij net zo veel of net zo weinig als die schilders uit de zestiende eeuw of ook de evangelist Lucas zelf, die er zeker ook niet als ooggetuige bij aanwezig is geweest. Maar Lucas heeft zijn reden om het verhaal precies zo te vertellen als hij het vertelt en het is onze taak om te proberen te achterhalen wat Lucas met zijn verhaal aan zijn hoorders en indirect ook aan ons wil zeggen. En dat betekent dat we het verhaal niet moeten lezen met al die dogmatiek over Maria en over de engelen in ons achterhoofd, dat is allemaal later bedacht. Dat begint al met het woord, waarmee Maria wordt aangeduid: parthenos, dat betekent jonge vrouw of meisje. Daarvoor wordt soms ook het woord ‘maagd’ gebruikt, maar dan in de betekenis, zoals we die horen in de uitdrukking dienstknechten en dienstmaagden. Over maagdelijkheid in “technische zin” gaat het hier niet. Ik heb daarom gekozen voor de vertaling ‘jonge vrouw’. U weet waarschijn­lijk, dat de bijbel als het over seksualiteit gaat, vaak in bedekte termen spreekt. Zo kennen de mensen die van vroeger nog de Statenvertaling in hun achter­hoofd hebben, het woord “bekennen” uit Genesis. Het Hebreeuwse woord betekent gewoon “kennen”, maar wij begrijpen, dat het om een bijzondere manier van “kennen” gaat en schrijven daarom “bekennen”. Dat is op zich best een mooie manier van spreken en wie zijn wij om te zeggen, “daar doen wij niet moeilijk over, ze hadden gewoon seks en dat mag ook best gezegd worden”. Ik vind die bedekte, eufemistische (dat betekent letterlijk ‘mooi-spre­kende’) manier van spreken wel mooi en als de bijbelschrijver het gebruikt, waarom zouden wij dat dan niet over nemen. Zo niet de Nieuwe Bijbel Vertaling, die ik vandaag dan ook met opzet niet heb voorgelezen. Niet alleen vertalen ze dat mooie “bekennen” met ‘gemeenschap hebben’, maar ze smokkelen tegelijk ook heel het dogma van de maagdelijke geboorte de vertaling binnen. Waar Maria zegt: “hoe kan dit, daar ik geen man beken” vertalen zij: Hoe zal dat gebeu­ren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad. Nog nooit! Het staat er niet, maar het wordt wel vertaald. Snapt u wat ik bedoel. Het plaatje van Maria in ons hoofd en niet wat er in de Griekse tekst staat, bepaalt wat we hier vertalen.

Dat moeten we allemaal even vergeten en dan het verhaal lezen met Lucas mee. Lucas begint zijn verhaal immers ook al met een moeizame bevalling. Elisabeth, een verre nicht van Maria, vertelt Lucas, kon niet zwanger worden, maar net als Sara uit het Genesis-verhaal werd ze op hoge leeftijd zwanger. Zo gaan de verhalen over belangrijke geboortes in het oude testament. Sara is onvruchtbaar, Rebecca is het ook en Rachel, de favoriete vrouw van Jakob ook en niet te vergeten Hanna, de moeder van Samuël, van wie Maria straks een stuk van haar loflied zal lenen. Waarom dat vaste schema, dat vooraf­gaande aan een belangrijke geboorte de moeder in het verhaal eerst onvrucht­baar is? Dat is omdat we niet moeten denken, dat zwangerschap en geboorte iets vanzelfsprekends is, dat het onze mannelijke potentie is die dat allemaal teweeg brengt en uiteindelijk de gang van de geschiedenis kan bepalen. Die­zelfde boodschap moet ook het verhaal over de geboorte van Johannes de Doper en meer nog die over de geboorte van Jezus uitdragen. Je moet niet denken dat het de normaalste zaak van de wereld is. Als Lucas straks een geslachtsregister van Jezus opstelt, spreekt hij gewoon over Jezus als de zoon van Jozef en hij volgt het spoor terug via David en Abraham om uit te komen bij Seth, de zoon van Adam, de zoon van God. Zoon van Adam, men­senzoon en als zodanig een zoon van God, zoals wij allen gedacht zijn als kinderen Gods. Maar laten we niet denken dat de geboorte die hier verteld wordt een logische stap in de gang der dingen is. Het is een nieuwe start, alles wat was, wordt doorbroken en op zijn kop gezet. Daarom wil gezegd worden dat de omgang met Jozef niet bepalend is voor het bijzondere van het kind dat geboren zal worden. Zoals het hele Oude Testament het verhaal is hoe God steeds een nieuw begin maakt met zijn volk. Hij is niet de God van Abraham, Isaak en Jakob, maar hij is de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Zoals hij de God van David is en ook de God van Salomo. Hij bouwt het huis van David. Wat nou David, wil jij een huis voor mij bouwen, ik bouw een huis voor jou, zegt de Eeuwige. Niet jouw dynastie, maar mijn genade is het die het koningschap bevestigt en bestendigt. Daarom begint het verhaal bij Elisabeth en Zacharias als een nieuwe Abraham en Sara om daarna de camera te laten zwenken naar Jozef en Maria, uit het huis van David. Maria representeert de Jonkvrouw Israël, het meisje Sion. We zongen het: “zoals een maagd die wordt gevraagd, is Sion opgetogen”. De Messias komt voort uit Israël, is de vrucht van Gods liefde voor zijn volk, dat wil Lucas ons vertellen. En zoals Maria staat voor Israël, jonkvrouw Israël, zo staat Jezus, als de verwachte zoon, voor de toekomst, die Israël verwacht, de messiaanse toekomst. Als u het mij op de man af vraagt (maar nogmaals weten doen we het geen van allen), dan denk ik, dat Jezus de zoon van Jozef was, maar dat mag niet centraal staan, want dat is niet waar het om draait. Van hem wordt gezegd dat hij de zoon van David is, de messiaanse koning. Hij zal “zoon van God” genoemd worden. Er staat niet: Hij is de zoon van God, maar hij zal de zoon van God genoemd worden. De mensen herkennen God in zijn handelen en geven hem daarom deze eretitel. Lucas is er heel terughoudend mee. Hij weet van Marcus, dat die de centurion bij het kruis laat zeggen: waarlijk deze mens was een zoon van God, maar hij neemt het niet over: in het evangelie van Lucas zegt de centurio op die plaats: Waarlijk, deze mens was een rechtvaardige. Voor God is niets onmogelijk, laat Lucas de engel zeggen. Een hoogbejaarde Sara of Elisabeth kan zwanger worden, waar­om jij niet. En Maria spreekt dan die prachtige woorden: Ziehier uw dienares, mij geschiede naar uw Woord. Het NBV vertaalt: De Heer wil ik dienen, laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd. Dat is niet vertalen, dat is omschrijven. En het gaat natuurlijk om dat woord ‘Woord’. Zodat we, als we straks in de kerstnacht het verhaal van de herders horen, we hen ook horen zeggen: laat ons dan naar Bethlehem gaan, om te zien het Woord dat daar geschied is. Dat is waar Maria zich voor openstelt: dat het Woord geschiedt. Het Woord van de Eeuwi­ge, die gesproken heeft: Licht! en er was licht. Dat Woord maakt geschiedenis. Het verhaal over dat Woord dat geschiedt, dat is geschiedenis. Niet perse in de zin van “werkelijkheid” maar in de zin van een hogere waarheid, doordat we de hele wereld en de hele werkelijkheid door dat verhaal in een ander perspec­tief zien, het perspectief van de bevrijding, die komt, van de Zoon die geboren wordt, van de toekomst die gaat gloren. Het Woord van de Eeuwige, dat aan Maria wordt overgebracht door Gods gabber, de engel Gabriël, luidt: God is met jou. Dat is de kern van het verhaal: God kiest voor jonkvrouw Israël, God kiest voor die eenvoudige jonge vrouw. Met haar en met de vrucht van haar schoot, begint een nieuwe tijd. Dat heeft Maria begrepen en daar­over zal ze straks zingen in haar loflied. Het verhaal is niet het verhaal over een dogma, maar het verhaal over een vreugdevolle tijding. De nacht is haast ten einde, de morgen niet meer ver. We gaan het straks ook zingen. Jochen Klepper schreef het in de donkere nacht van de nazi-tijd. Voor hem kwam het licht te laat. Toen zijn joodse stiefdochters, de dochters van zijn joodse vrouw dreigden gedeporteerd te worden, koos hij ervoor om samen met hen als gezin de dood in te gaan. Juist daarom zingen we tegen alles in zijn lied en vertellen het verhaal van de komende morgen. Dat is het verhaal dat steeds opnieuw verteld moet worden in de aanloop naar Kerst: dat het niet altijd donker zal blijven, dat er licht gloort aan de hori­zon, dat er steeds opnieuw toekomst is voor het verschopte en verdrukte mensenkind. Dat God juist hen nabij is. En ja, dat geldt ook voor moslimkinderen.

Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie, Preken. Bookmark de permalink.