Preek in de Nieuwendammerkerk 11/1/2015

Preek in de Nieuwendammerkerk op zondag 11 januari 2015 (Doop des Heren). Gelezen was Jesaja 55, 1-11 en Marcus 1, 1-11

Lieve gemeente,

Het blijft altijd even wennen met het evangelie van Marcus, want de meeste dingen, die we in een evangelie verwachten, vinden we bij Marcus niet: geen geboorteverhaal zoals bij Lucas en Mattheus en ook geen mooie filosofische inleiding over het woord dat vlees is geworden zoals bij Johannes. Kort, geen woord teveel, en daardoor voor ons gevoel ook wat droog. En laten we eerlijk zijn: een schoonheidsprijs voor stijl zou je het ook niet direct geven: Neem dat begin nou eens, die eerste zin: Begin van het evangelie van Jezus Christus. Stelt u zich eens voor dat u op school uw opstel was begonnen met: Begin van mijn opstel. Er zou ongetwijfeld een dikke rode streep door gekomen zijn. En dan die tweede zin: Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja. Met een bijzin beginnen en doen alsof het een hoofdzin is. Hij had natuurlijk moeten schrijven: Johannes doopte in de woestijn, zoals al geschreven was bij de profeet Jesaja. Maar hij draait de hoofd- en de bijzin om en dat doet Marcus, omdat hij ons iets anders wil laten horen: niet alleen dat Johannes doopte in de woestijn is in overeenstemming met wat Jesaja heeft geschreven, maar het begin, het startpunt van het evangelie van Jezus Christus is zoals Jesaja de profeet heeft geschreven. Dezelfde Jesaja die heeft geschreven: Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van degene die de goede boodschap, die het evangelie brengt. Dezelfde Jesaja die heeft geschreven: O alle gij dorstigen komt tot de wateren en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet. Bedoeld Marcus te zeggen, dat Jesaja allemaal al precies heeft voorzien hoe het zou gaan als Jezus zou komen. Zo begrijpen wij vaak profeten, als een soort waarzeggers: Profeteren betekent in onze taal: van te voren zeggen wat er gebeuren gaat en dat sluit aan bij de manier, waarop wij christenen het oude testament zijn gaan lezen: als de voorzeg­ging van Christus. Zo schrijft de Amsterdamse predikant Edelkoort, die later een beroemd hoogleraar Oude Testament zou worden, in 1941 een boek met als titel: “De Christusverwachting in het Oude Testament” en hij zegt daarin: Het oude testament is als de onvoltooide symfonie, die wacht op de meesterhand, die er het passende slot aan zal toevoegen. En u begrijpt dat passende slot is het evangelie. In 1941 terwijl de Joden om hem heen worden weggevoerd, zegt hij: jullie boek is niet af, wij hebben het passende slot en daarmee de sleutel op het boek. Hij bedoelde het vast niet vals, hij had ook niet anders geleerd, maar in de oren van Joodse mensen moet het hebben geklonken als toen Lou de Palingboer in de zestiger jaren tegen de christenen zei: jullie bijbel is maar een bij-bel, Lou is de hoofdbel.

Wat is een profeet? Een profeet is iemand die de situatie waarin hij leeft doorziet in het licht van de Tora, het Woord van God en op grond daarvan tegen iedereen, ook tegen koningen en hoogwaardigheids­bekleders durft te zeggen: zó luidt het Woord des Heren.

Ik begrijp, lieve mensen, dat we in deze dagen er allemaal van doordrongen zijn, hoe belangrijk het is om het vrije woord en de vrijheid van meningsuiting te verdedigen. Ik ben het daar helemaal mee eens, maar soms denk ik heel even: maar het gaat er toch ook om wat er gezegd wordt, dat het goede woord, het verlossende en bevrijdende woord wordt gesproken. Sorry, dat moest me even van het hart, terug naar onze tekst.

Maar Marcus zegt toch wel, dat Jezus de vervulling is van wat Jesaja heeft geschre­ven? Ja, dat zegt hij wel, maar dat moet je niet zo lezen, dat Jesaja dat ook met het oog op Jezus heeft geschreven. Jesaja, althans de tweede Jesaja (Deutero-Jesaja, degene die de hoofdstukken 40 tot en met 55 heeft geschreven) waar Marcus uit citeert, sprak in of kort na de balling­schap. Hij wil zijn volk een hart onder de riem steken. Hij heeft het over het herstel van Israël, over de nieuwe bloei van het land en een grote overvloed, zodat van heinde en verre iedereen uitgenodigd kan worden om te eten en te drinken, zelfs als ze geen geld hebben. Maar de mensen moeten dan wel de moed vinden voor dat nieuwe begin. Ze moeten daar niet in de Babylonische ballingschap blijven zitten en denken: je weet wat je hebt en niet wat je krijgt. Zo slecht hebben we het nu ook weer niet, laten we hier maar blijven, want die grote idealen van de profeten. Ik moet nog zien dat het uitkomt. Zie, ik zend mijn bode voor uw uitgezicht. Hij gaat u voor naar het land, zoals eertijds Mozes u voor is gegaan naar het beloofde land. Hij maakt een weg door de woestijn. Kom in beweging, waag het erop, het is nooit te laat voor een nieuw begin. Sta op, keer je om en begin opnieuw, nu is het de tijd. Zo, zoals die tweede Jesaja geschreven heeft, zoals hij de goede boodschap, de boodschap van de bevrijding heeft verkondigd aan het volk dat in duisternis wandelde, zo, zegt Marcus, is ook het evangelie van Jezus Christus. Het is de oproep tot omkeer, want het koninkrijk is nabij. Die andere wereld, waarover Jesaja sprak, die wereld waar niet het geld uitmaakt of de hongerige zal eten of omkomen van de honger, die wereld is vlakbij. Zoekt de Heer terwijl hij Zich laat vinden, roept hem aan, terwijl Hij nabij is. Dat is evangelie, dat is blijde boodschap, verlossend woord voor een volk in ballingschap. En dat verlossende woord, zegt Marcus, dat is het uitgangspunt, het principe van het evangelie van Jezus Christus. Dat is de stem van één die roept in de woestijn. In de woestijn wordt aan het volk de tien woorden geschon­ken. Vanuit de woestijn, onderweg, wordt ons het woord van de bevrij­ding toegeroepen. Wil je dat woord horen, dan moet je in beweging komen, dan moet je uittrekken, de woestijn in. Uittrekken uit de ballingschap, uittrekken uit Egypte, het land van de slavernij. Maar ook uittrekken uit de tot rust gekomen babyloni­sche wereld ten tijde van koning Cyrus en wegtrekken bij de vleespotten van Egypte. Dat is en in de tijd van Mozes en in de tijd van Jesaja en in de tijd van Jezus en – zeg ik heel voorzich­tig – misschien ook wel in onze tijd, de grootste verleiding waaraan we blootstaan: Dat we niet meer uittrek­ken, dat we niet meer in beweging komen. Dat we tegen elkaar zeggen: het is misschien niet ideaal, maar werkelijk slecht hebben we het nu ook weer niet. Laten we vooral zien, dat we houden wat we hebben. Het begin, het beginsel, het uitgangspunt van het evan­gelie is niet, dat alles goed is, omdat Jezus er nu is, maar dat het konink­rijk nabij is gekomen en dat we dus in beweging moeten komen. Dat we ons moeten bekeren, om moeten keren. Dat is de bood­schap van Johan­nes de Doper en dat zal straks, als Johannes gevangen is genomen, ook de boodschap van Jezus zijn. En wij? Wij plakken het liefst een bordje bij onze brievenbus: aan de deur wordt niet gekocht en bekeerd zijn we ook al. Ja natuurlijk en gedoopt zijn we ook al. Maar wat dacht u van heel dat Joodse land dat tot hem uitliep, dat dat allemaal ongelovige dieven en moordenaars waren? Natuurlijk niet, ook dat waren gelovige mensen, die besneden waren en naar de synagoge gingen. Maar de situatie, het wankele evenwicht tussen hun hogepriesters, koning Herodes en de Romeinse stadhouder, had hen ervan overtuigd, dat ze er maar het verstan­digst aan deden om zich gedeisd te houden. “Low profile” zeggen we tegenwoordig, niet teveel pretenties hebben. Als je je rustig houdt, wordt je waarschijnlijk ook wel met rust gelaten. Hun rustige bedje wordt door Johannes opgeschud: Bekeert je en laat je dopen. Dopen is reinigen om een nieuwe start te maken. Was je schoon van je bezadigde bestaan en rust je toe voor een nieuwe taak. En allemaal komen ze en laten zich dopen in de Jordaan. En dan komt Jezus. Johannes heeft hem al aange­kondigd als degene die sterker is dan hij, die zal dopen met de Heilige Geest. Maar hij komt niet als de grotere en de sterkere, hij komt als de minste van zijn broeders en zusters. Hij komt naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen. Hij komt zoals het hele Joodse land kwam, hij is één van hen, een mensenkind, hij valt niet op. Totdat hij opstijgt uit het water, terstond ziet hij de hemelen scheuren en de Heilige Geest als een duif neerdalen. Hij die zal dopen met de Heilige Geest, hij wordt hier zelf gedoopt met de Heilige Geest. Hij die mens wil zijn onder de mensen, van Hem wordt gezegd: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde. In U heb ik mijn welbehagen. Zo ben je werkelijk een kind van God, door midden onder de mensen te staan. Ook als je zelf geen zonden hebt gedaan, ga je naar het water om je te laten dopen door Johannes! Zo begint het evangelie, zoals Jesaja het zei over de knecht des Heren: “Zie mijn knecht die ik onder­steun, mijn geliefde in wie ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd. Hij zal niet schreeu­wen noch zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen. Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven, naar waarheid zal hij het recht openbaren.” Zo begint het evange­lie, zo begint onze goede boodschap. En als we die willen horen en verstaan, moeten we opstaan en naar de woestijn. Deze wereld is de ware niet, door deze wereld heen moet een weg gebaand worden, een weg naar de toekomst, een weg naar een betere wereld en naar een beloofd land. Niet dat wij die betere wereld en dat beloofde land in pacht hebben. Maar ons is een woord gegeven, een woord als een knecht in de wereld, een woord van een knecht in de wereld en dat woord drijft ons voort. Een gemeente, die geraakt is door dat Woord is een gemeente van voortrekkers, een gemeente van spoor­zoekers, op zoek naar een land om van te dromen, op zoek naar de Messias, de Christus in ons midden, die zijn Geest op ons wil leggen en ons kinderen van God wil maken, zijn lichaam, zusters en broeders in Hem. Door alle verschrikkelijkheden heen, waarvan we in de afgelopen week door krant en tv getuige werden gemaakt, kan dit verlangen in onze harten alleen maar groeien. Zoals het is, kan het niet blijven. Het moet anders en beter, we moeten elkaar als mensen op deze wereld beter leren begrijpen, we moeten zoeken naar wat ons bindt en wat tot vrede dient. We moeten, hoe onmogelijk het ook klinkt, de haat met liefde overwinnen. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.