Preek in de Ark (Amsterdam-Noord) 21/6/2015

Preek in de Ark (Amsterdam-Noord) op zondag 21 juni 2015

Gelezen werd Job 30, 15-26 en 38,1 en Marcus 4, 35-41

Gemeente van onze Heer,

Er wordt in onze kerken niet zo vaak gelezen uit of gepreekt over het bij­belboek Job. Sterker nog: In het rooster van de Eerste Dag, wat een driejarig leesrooster is, komt een lezing uit Job maar één keer voor. De vanmorgen gehoorde verzen, zijn dus de enige uit Job die we volgens het rooster ooit te horen krijgen. Maar dat het boek Job in de kerk (of althans bij de roostermakers) niet populair is, ligt vast niet aan het thema. Want het thema “hoe het toch in Godsnaam mogelijk is, dat iemand alles doet wat goed is in de ogen van de Heer en het hem toch zo verschrikkelijk slecht gaat en hij alles verliest wat hij heeft”, dat thema is van alle tijden en alle plaatsen. Iedereen kent zulke mensen en uitdrukkingen als “Jobsfiguren” of “Jobstij­dingen” zijn in onze taal zelfs een spreekwoord geworden. Het probleem zit meer in de omvang van het boek. Met z’n tweeënveertig hoofdstukken hoort het bij de langste bijbelboeken. Maar als je het boek Genesis leest dan heb je vijftig hoofdstukken met tientallen personages en tientallen the­ma’s, terwijl het hele Job-verhaal nog geen tien handelende personen kent en van begin tot eind over dat ene thema gaat, dat ik al noemde. Vaak wordt er dan ook gekozen voor het begin en het einde van het boek Job, het eigenlijke verhaal van Job en worden de ellenlange gesprekken van Job met zijn vrienden overgeslagen. Waar die gesprekken over gaan? Over de vraag, of het nou echt waar is, dat iemand zoveel tegenspoed heeft zonder dat hij daar enige schuld aan heeft. De vrienden kiezen geen partij voor hun ongelukkige vriend Job, maar kiezen partij voor God. Zij denken, dat het hun taak is om het gelijk van God te verdedigen. Wat God doet dat is welgedaan, zeggen de vrienden van Job (en hoeveel generaties van theologen hebben het de vrienden van Job nagezegd en in zekere zin hebben ze gelijk tenzij ze, zoals meestal het geval is, denken dat alles wat er gebeurt door God is gedaan). Dat staat voor de vrienden gewoon niet ter discussie, dat is gewoon zo, dus, zeggen ze, jij Job hebt het bij het verkeerde eind, je hebt ongetwijfeld ernstige fouten gemaakt, dat het zo slecht met je af is gelopen. Of een ander zegt: God stelt je op de proef. Verootmoe­dig je, zeg dat je schuldig bent en hij zal je vergeven. Allemaal uitvluchten, omdat we niet waar willen hebben, wat zoveel mensen dag in dag uit eeuw in, eeuw uit aan den lijve ondervinden, dat het niet altijd eerlijk toe­gaat in de wereld, dat het niet zo is, dat wie goed doet goed ontmoet en dat wie iets slechts overkomt, het er wel naar gemaakt zal hebben. In het gedeelte dat vanmorgen is voorgelezen houdt Job zijn laatste grote rede. Hij heeft al zijn vrienden uitvoerig aangehoord, hij heeft de hele theo­logie in al zijn facetten voorbij horen komen, het zou eigenlijk moeten kloppen wat zijn vrienden zeggen, er is maar een probleem: het klopt niet. Wat kan Job nog. Hij kan zijn onschuld betuigen en dat heeft hij ook uit­voerig gedaan en ten lange leste, klaagt hij God aan. Je heb me in de steek gelaten, je hebt een stortvloed van ellende over me uitgegoten. Ik heb geroepen en geschreeuwd, ik heb gehuild en gebeden, maar je hebt niet naar me geluisterd, je houdt je doof. Je zou toch tenminste medelijden kunnen hebben, met iemand die zo’n verschrikkelijk lot treft. Een zinnetje, zo bepaalde het leesrooster moest daar nog aan toegevoegd worden. Het zinnetje staat maar liefst acht hoofdstukken verder: Toen antwoordde de Here God Job uit een storm. In de Statenvertaling stond “uit het onweer” en daar komt de titel van Miskottes prachtige boek over Job vandaan: Antwoord uit het onweer. Het gaat niet om de inhoud van het antwoord, het gaat erom, dat er een antwoord komt, dat je het aan hoort rollen als de bliksem. Dat je ergens in het besef leeft: mijn verdriet en mijn tranen worden gezien, mijn gebeden worden verhoord, ik leef niet in een leeg heelal. Natuurlijk het is allemaal beeldspraak. Het hele verhaal van Job is een sprookje en de bijbel verhult het niet eens. Er was eens ooit in het land Uz. Dat betekent zoiets als Nergenshuizen, we hebben niet het flauw­ste idee waar Uz ligt. Maar het sprookje van Job bevat meer waarheid misschien wel als andere verhalen die we als historisch beschouwen. Want zo gaat het in de wereld en we kennen allemaal onze eigen Jobsfi­guren. En het enige wat God terug zegt is dit: Die vrienden van jou, die hebben er niets van begrepen. Wij hoeven het gelijk van God niet te bewij­zen en uit te leggen, waarom er dingen gebeuren, die wij niet begrijpen. De wereld is immens groot en onwaarschijnlijk veel gecompliceerder dan we ooit kun­nen bevatten. Het is waanzin om te denken, dat wij van alles wat gebeurt, kunnen begrijpen, waarom het gebeurt. We willen wel graag in een geor­dende wereld leven, waar alles zo gaat als we denken dat het hoort te gaan. Maar zo is het niet: we leven in een wereld met tsunamis en aard­bevingen, we leven in een wereld waar verschrikkelijke ongelukken gebeu­ren, waar de kanker van de ene dag op de andere toe kan slaan. En we weten niet waarom. We kunnen maar een ding doen, medelijden hebben met wie het overkomt en hem of haar bijstaan. We hoeven God niet te verdedigen, die heeft onze verdediging niet nodig, we moeten de mens in nood bijstaan. Dat is onze opdracht in de wereld. Er is geen garantie. Van ons wordt niet gevraagd goed te leven en ons aan de wetten van de Eeu­wige te houden opdat we ervoor beloond zullen worden. We moeten ons aan de goede onderwijzing van de Eeuwige houden, omdat wanneer we dat niet zouden doen, de wereld er nog een stuk verschrikkelijker uit zou zien dan nu het geval is. Er zijn geen garanties. Dat is ook wat het ver­haal over de storm op zee ons wil vertellen. Al hebben we Jezus zelf aan boord, dan is dat nog geen garantie dat we ongeschonden aan de over­kant zullen komen. Vaak wordt dat verhaal andersom gelezen, wordt er gezegd dat het gaat over “het scheepke onder Jezus hoede” dat he­lemaal niets kan overkomen”. Ik ben geneigd het precies omgekeerd te be­grijpen. Zelfs met Jezus aan boord komt er een storm op het meer en het schip dreigt te vergaan. Dat is wat we ervaren. Ook dit is beeldspraak. We zitten allemaal in hetzelfde bootje, zegt het spreekwoord. De over­tocht staat symbool voor de levensreis en als we het verhaal zo begrijpen, dat er twee soorten overtochten zijn, een met Jezus en een zonder Jezus en dat de eersten per definitie desastreus aflopen en de laatsten perse goed, dan hebben we niet goed geluisterd naar het verhaal van Job. Som­mige schepen vergaan en andere komen behouden aan. Zo lang er sche­pen over zee varen is dat zo en er is geen enkele reden om te denken, dat de schepen slechter, of de zeelui onbekwamer, laat staan ongeloviger zijn en dat hun schepen daarom vergaan. Als we dat denken, dan doen we als de vrienden van Job. Jezus bestraft de storm. Jezus wil niet dat de mens ten ondergaat, hij wil dat de mens behouden blijft. En hij zegt tegen zijn leerlingen: waar was je geloof. Dat betekent niet, dat de leerlingen hadden moeten bedenken, dat hun met Jezus aan boord immers niks kon overko­men, maar dat betekent, dat je hoe dan ook geloof, fiducie moet houden, want als je het geloof opgeeft, als je denkt dat we toch met z’n allen naar de haaien gaan, dan zal dat zeker gebeuren. Wij zijn, lieve mensen, op een onzekere reis door de wereld, ik kan tegen niemand van jullie zeggen: als je in Jezus gelooft en hard blijft bidden, dan zal jullie niets overkomen. Of, meer oudtestamentisch: als je je houdt aan Gods goede wetten, dan zal je daar zeker voor beloond worden. Ja, ik zou het natuurlijk wel tegen jullie kunnen zeggen, maar iedereen hier in de kerk, weet dat het zo niet gaat in de wereld. Want de waarheid van Job is de waarheid van alle tijden: de dingen gaan niet altijd zoals ze zouden moeten gaan. Ik kan alleen maar tegen jullie zeggen: dat je vast moet houden aan Jezus en het geloof in de toekomst, omdat dat het enige is, wat je overeind kan houden juist als het verschrikkelijke noodlot je treft. In de laatste jaren van mijn Amstelkerktijd was de schrijfster Roeltje Langenberg mijn scriba. Roeltje had kanker en is daaraan twee maanden voordat ik wegging uit de Amstelkerk gestorven. Ik heb met haar heel veel gepraat, o.a. over het boek Job. Roeltje kon zich helemaal vinden in Job en zijn woede. Ze hield vol, dat haar noodlot welis­waar niet aan God te wijten was, maar dat ze er nog veel erger aan toe zou zijn, wanneer ze dacht dat haar ellende wel door God gewild was, want zei ze dan was er ook geen God meer op wie ik een beroep kon doen om me bij te staan in mijn ellende. Juist de lijdende God kan helpen, schreef Dietrich Bonhoeffer. Een grote tovenaar die gelovige mensen uit alle ellende bevrijdt en de niet gelovigen aan hun lot overlaat en laat ver­rekken, dat is niet de God waarin we kunnen en willen geloven. Wij door­gronden Gods almacht niet. Wij begrijpen niet waarom de dingen zo gaan als ze gaan, we kunnen alleen maar een beroep doen op de God van Abra­ham, Isaak en Jakob, op de vader van Jezus Christus, dat hij ons verdriet wil zien. We kunnen kyrie roepen. Heer, ontferm u, want als we ons ner­gens meer toe zouden kunnen wenden, dan zouden we pas werkelijk door God en mens verlaten zijn. Jezus bestraft de storm, God antwoordt uit de storm. We moeten er sensibel voor worden, we moeten proberen onze oren af te stemmen op de stem van God in het onweer; de stem van Je­zus horen, die de storm bestraft, dat wil zeggen, weten, voelen tot in het diepst van ons gebeente: wat ons ook overkomt, dit is niet wat Jezus wil, dit is niet wat God wil. Dat wil niet zeggen dat ons geen storm of tegen­slag zal overkomen, het wil wel zeggen, dat we in storm en tegen­slag nooit alleen zijn. We zitten in zwaar weer. De gemeente loopt terug. We doen wel ons best, maar we kunnen het tij niet keren. Er zijn twee dingen die we niet moeten doen. We moeten niet ontkennen, dat het zwaar weer is, en we moeten ons geloof niet opgeven: we moeten blijven geloven, dat er toekomst is – ook al ziet die er anders uit dan we oorspronkelijk dachten – we moeten proberen te ontdekken, hoe die toekomst er uit zou kunnen zien. We hoeven Gods gelijk niet te verdedigen, we hoeven ook niet te denken dat de wereld niet zonder ons, zonder kerk kan, we moeten wel naast de mens in nood staan, naast de Jobs van deze wereld en pro­beren ze door de ergste stormen heen te loodsen. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.