Het voordeel van de twijfel en het voorbeeld van Bonhoeffer 18/10/2015

Nescio-lezing in Kortenhoef (18-10-2015)

 Het voordeel van de twijfel en het voorbeeld van Bonhoeffer

Beste mensen,

Mij is gevraagd om iets over Dietrich Bonhoeffer te vertellen en dat in het kader van een serie, dat ‘twijfel of keuze’ als thema heeft. Het is zondag, dus laat ik beginnen met een Bijbeltekst en wel één uit het favoriete Bijbelboek van Bonhoeffer, de brief van Jacobus. Daar staat in het eerste hoofdstuk, vers 5 en 6: “Indien iemand van u wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelend, want wie twijfelt gelijk een golf van de zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt.”

Het gaat in dit fragment om twee soorten twijfel. De eerste wordt aangegeven als een tekort aan wijsheid. Dat is niet verwijtbaar of dat je dom bent, maar het ontbreekt je aan het inzicht, wat je precies moet doen. Dan moet je bidden en – ik ben een modern mens – bidden betekent spreken tot God maar ook inkeren tot jezelf. Tot God biddend probeer je ook te bedenken wat God ergens van zou vinden. Maar dat bidden – en dus ook je handelen op grond daarvan – moet zonder twijfel zijn. Dan hebben we het over een andere twijfel, één die Jacobus verderop aanduidt als ‘dypsychos’, met een dubbele ziel. Dat betekent dat je heen en weer blijft zwalken en uiteindelijk tot niets komt. Die twijfel is desastreus, de eerste vorm – dat gebrek aan wijsheid, om het eenvoudig te zeggen: dat je het soms even niet meer weet, die is menselijk. Zou je die missen, dan zou je het risico lopen onnadenkend te worden.

Het is in onze kerk – en met name ook in overlijdensadvertenties – heel lang gebruik geweest om te spreken over “de zekerheid des geloofs”. Ik heb dat altijd als een contradictio in terminis beschouwd. Zekerheid hebben we hier niet in dit ondermaanse en toch zijn we geroepen om iets te doen, om keuzes te maken, beslissingen te nemen en handelend op te treden. Natuurlijk we hebben een aantal richtlijnen: de Tien Woorden, de Bergrede, het voorbeeld van Jezus en van de profeten van Israël, maar die geven ons geen blauwdruk over wat ons te doen staat, die vergen allemaal interpretatie en actualisering.

Bonhoeffer heeft over dit thema of in samenhang met dit thema zijn twee belangrijkste boeken geschreven, Nachfolge en Ethik, Navolging en Ethiek, en ook in zijn door Bethge uitgegeven gevangenisbrieven komt dit thema regelmatig terug.

Het eerste boek, over de navolging, schrijft hij in de jaren ’35 en ’36, maar hij is er al over begonnen na te denken in 1934 als hij dominee is van de Duitstalige gemeente in Londen. Als de NSDAP in 1933 aan de macht komt, is Bonhoeffer er anders dan de meeste andere theologen in Duitsland onmiddellijk van overtuigd, dat dit niets goeds kan betekenen. Al in april 1933 schrijft hij zijn beroemde brochure Die Kirche vor der Judenfrage, ‘de kerk en het joodse vraagstuk’, waarin hij stelt dat de kerk, wanneer – zoals hij dan al vreest – de zaak volledig uit de hand dreigt te lopen, bereid moet zijn om over te gaan tot actief verzet. Ze moet dan, zo drukt hij het uit, de op hol geslagen trein een spaak in het wiel steken. Als in september 1933 de Pruisische kerk waarvan hij lid is besluit om predikanten van niet-arische afkomst te ontslaan, stelt hij voor om tot een predikantenstaking over te gaan. De predikanten zouden concreet kunnen weigeren begrafenissen te doen. Dat zou in een land, waar op dat moment alle uitvaarten nog door de kerk worden georganiseerd, een volstrekte chaos veroorzaken. Hij vindt daarvoor nauwelijks medestanders. Ook Karl Barth, die hij om steun heeft gevraagd, zegt, dat dit niet het juiste moment en de juiste aanleiding is om tot een breuk over te gaan, het zou immers gaan om hooguit een dozijn joodse predikanten; ein dutzend Jüdlein, zei hij in zijn Zwitserse dialect en dat maakt duidelijk dat hij van huis uit niet heel erg joods-vriendelijk was. Teleurgesteld neemt hij dan het beroep naar Londen aan. Zijn vriend Franz Hildebrandt, een van de weinige betrokkenen die al op voorhand  zijn baan opzegde uit protest tegen de maatregel, neemt hij mee en deelt met hem zijn pastorie en traktement en waarschijnlijk ook een deel van het werk. Hildebrandt zal enkele maanden later terugkeren naar Duitsland om Niemöller te helpen bij de bond ter ondersteuning van ontslagen of anderszins in moeilijkheden geraakte predikanten, de z.g. Pfarrernotbund, maar gaat in 1937 opnieuw naar Engeland en zal niet meer terugkeren naar Duitsland.

Voor Bonhoeffer is de periode in Engeland een tijd van voorbereiding, een soort ‘woestijntijd’, waarin hij zich erop bezint, wat hem te doen staat wanneer hij terugkeert naar Duitsland. Aan zijn Zwitserse vriend Erwin Sutz schrijft hij vanuit Londen over de strijd die in Duitsland geleverd moet worden:

“Eenvoudig volhouden in het lijden – daarom zal het dan gaan, niet schermen, houwen, steken – dat kan voor het voorgevecht misschien nog toegestaan en mogelijk zijn, de eigenlijke strijd, waartoe het misschien pas later komt, moet eenvoudig een gelovend volhouden in het lijden zijn en dan, dan zal God zich misschien weer met zijn Woord uitspreken voor zijn kerk, maar tot die tijd moet er veel geloofd, veel gebeden en veel geleden worden. Weet u, ik geloof – misschien verbaast u zich daar wel over – dat de hele zaak beslist wordt aan de hand van de Bergrede. Ik heb een paar mensen gevonden, die op dit punt met mij doorvragen. Schrijft u toch gewoon eens, hoe u over de Bergrede preekt. Ik probeer het juist – eindeloos eenvoudig en simpel – maar het gaat steeds om het houden van het gebod en tegen het uitwijken. Navolging van Christus – wat dat is zou ik willen weten – het gaat niet op in ons begrip van geloven. Ik ben met een werkstuk bezig, dat ik een exercitie zou willen noemen, alleen als voorfase”.

Hij zal het boek over de Bergrede uiteindelijk schrijven als hij terug in Duitsland is en directeur van een van de Predigerseminars van de Bekennende Kirche. Deze belijdende kerk is opgericht in Barmen in 1934 uit protest tegen de Rijksbisschop en de z.g. beweging van Duitse Christenen – dat waren christenen die vonden dat de nationaalsocialistische ideologie, waarmee heel de Duitse samenleving diende te worden ‘gelijkgeschakeld’ ook vertaald moest worden in de theologie en het optreden van de Duitse kerk. Probleem is vervolgens dat je wel een eigen kerk kunt hebben, maar als de dominees worden opgeleid aan de faculteiten en kerkelijke hogescholen, die door de Duitse Christenen worden gedomineerd, je uiteindelijk geen voorgangers meer hebt, dus leidt de Bekennende Kirche zolang als het nog wordt toegestaan (en dat zal niet heel erg lang zijn) zijn eigen predikanten op aan Predigerseminars. Bonhoeffer wordt directeur van het opleidingscentrum in Finkenwalde, in de buurt van wat nu Stettin heet en woont daar gedurende die periode met zijn studenten in het broederhuis. Navolging is mede het product van de discussies die daar zijn gevoerd. Navolging, wat is dat? Hèt verhaal over de navolging is de Bergrede, maar hoe moet ik die zo begrijpen, dat ik daar ook nu iets mee kan en wat kan de kerk ermee? Bonhoeffer rust zijn studenten – en ook zichzelf – toe voor die navolging, die zoals hij al in zijn brief vanuit Londen aangaf niet zonder lijden en gevaar zal zijn.

In 1937 wordt het seminar op last van de Gestapo gesloten, maar Bonhoeffer bedenkt een truc, waardoor ze nog bijna twee jaar door kunnen gaan. Hij laat de studenten in groepen van vijf of zes aantreden in één van de omliggende dorpen als vicarissen. Tijdens dit z.g. Sammelvikariat wordt de opleiding voortgezet onder leiding van een Studien-inspektor, die regelmatig overlegt met Bonhoeffer. Tegen de tijd dat het duidelijk wordt dat oorlog onvermijdelijk is, worstelt Bonhoeffer met het probleem, waarmee de meeste van zijn studenten ook te maken hebben, namelijk dat ze nog op een leeftijd zijn, dat ze in geval van oorlog opgeroepen zullen worden voor actieve dienst. Bonhoeffer heeft zich voorgenomen dat hij wat er ook gebeurt, niet zal vechten in het leger van Hitler. Daarom vertrekt hij tegen de zomer van 1939 naar Amerika, waar hij is gevraagd voor een serie lezingen en waar hij, als hij dat gewild had ook zeker een aanstelling had kunnen krijgen aan één van de theologische faculteiten. Maar het lukt hem niet. Duitsland en zijn kameraden in Duitsland zitten in zijn hoofd en in zijn hart. Hij wordt opgevreten door twijfels, komt tot niets en besluit al na drie weken, dat hij terug moet. Uiteindelijk zal hij nog juist voor het uitbreken van de oorlog terug zijn in Berlijn. Zijn twijfels leidden dus tot bewuste keuzes!

Vanwege zijn betrokkenheid bij de illegale predikantenopleiding krijgt Bonhoeffer vrij snel na terugkomst een algemeen spreek- en schrijfverbod. Bovendien dreigt nog steeds de dienstplicht. Dat laatste lost hij op met behulp van zijn zwager Hans von Dohnanyi. Deze was een hoge ambtenaar geweest op het ministerie van justitie en vervolgens in dienst getreden bij de Abwehr, de Duitse contraspionagedienst. Deze dienst onder leiding van admiraal Canaris en generaal Oster werd het centrum van het militaire verzet tegen Hitler. Von Dohnanyi regelt dat Bonhoeffer als vertrouwensman – daarvoor buitengewoon geschikt door zijn talenkennis en vele oecumenische contacten in het buitenland – in dienst komt van de Abwehr. Zo heeft hij een militaire functie en kan niet meer opgeroepen worden voor actieve dienst. Tegelijk begint hier zijn dubbelleven. Wie niet ingewijd is, weet niet beter of Bonhoeffer is overgelopen naar de nazi’s, maar tijdens zijn reizen in opdracht van de Abwehr probeert hij juist het militaire verzet in contact te brengen met de geallieerden. Een beslissende vraag hierbij was, of de geallieerden bereid zouden zijn een onmiddellijke wapenstilstand af te kondigen, wanneer het verzet erin zou slagen Hitler uit te schakelen. Via zijn zwager wist Bonhoeffer al van deze plannen voor een aanslag en hem was zelfs expliciet gevraagd, in hoeverre hij dit ethisch acceptabel vond.

Deze vraag in combinatie met het verzoek van de Bekennende Kirche, waarvoor hij vanwege zijn spreekverbod niet meer actief kan zijn, om in aansluiting op zijn boek over de navolging een concrete ethiek te schrijven, brengt Bonhoeffer ertoe aan zijn boek te beginnen, waarvan hij al snel beseft dat dit zijn magnum opus moet worden.

Hij neemt niets terug van wat hij heeft geschreven over de navolging van Christus, maar in de gewijzigde situatie, moet er ook vastgesteld worden, wat er concreet gedaan moet worden. “Goed handelen is handelen in navolging van Christus”, maar hoe ziet dat er dan concreet uit. Vanaf het najaar van 1940 tot zijn arrestatie in april 1943 zal Bonhoeffer alle tijd, die hij niet nodig heeft voor zijn andere activiteiten – en dat was best veel, want zijn baan bij de Abwehr, was voor een groot deel toch ook een dekmantel – besteedt hij aan de Ethiek. Een vrijwel nieuw terrein voor Bonhoeffer en vooral ook gecompliceerd, omdat hij wel moet beginnen met vast te stellen, dat de dan in omloop zijn de boeken over christelijke ethiek in de concrete situatie van zijn tijd volstrekt onbruikbaar zijn.

Die ethiek – u kunt hem sinds 2012 krijgen in een Nederlandse vertaling en voorzien van uitvoerige historische inleidingen per hoofdstuk – zou u ook kunnen lezen als een verslag van de twijfels en de keuzes van Bonhoeffer. Tot zeker drie keer toe begint hij overnieuw en het boek komt bij lange na niet af, maar na de oorlog besluit Eberhard Bethge, zijn vriend en biograaf, om de onaffe ethiek toch uit te geven. Omdat er bijvoorbeeld drie hoofdstukken bij zijn, die geschreven lijken te zijn als openingshoofdstukken, is het moeilijk om tot een reconstructie te komen van wat Bonhoeffer voor ogen heeft gestaan. Uiteindelijk wordt alles naast elkaar opgenomen. Deze ‘unvollendete’ ethiek is mij dierbaarder dan alle ethische handboeken die ik ken. Het onaffe en het steeds wisselen van invalshoek laat namelijk iets zien van hoe Bonhoeffer over ethiek dacht. Er is geen afgerond systeem, een ‘christelijk systeem van waarden en normen’ waar we ons aan te houden hebben. Er zijn, zo schrijft hij in zijn eerste openingshoofdstuk ‘Christus, de werkelijkheid en het goede’, twee oriëntatiepunten als wij willen weten wat het goede is dat ons te doen staat: Christus en de werkelijkheid en die twee vloeien ergens op een punt ineen, dat hij aanduidt als de ‘Christuswerkelijkheid’, dat is de werkelijkheid gezien in het licht van Christus of wat anders en wat meer dogmatisch gezegd: de wereld waarmee God zich in Christus heeft verzoend. Dit staat in scherpe tegenstelling met de in het lutherse Duitsland vrij algemeen aangehangen opvatting, dat de werkelijkheid van alle dag en die van Christus tot twee verschillende domeinen behoorden. De opvatting die in de regel wordt aangeduid als de twee-rijken-leer.

Er is de wereld van Christus, daarbij hoort de kerk, de christelijke gemeente, de zondagse eredienst en vooral het heil, dat ons ooit in een verre toekomst of in een hiernamaals ten deel zal vallen. En er is het dominium terrae, het gebied van het wereldlijke, waarin het God heeft behaagd ons toe te vertrouwen aan wereldse machten en overheden, waaraan wij te gehoorzamen hebben. Een goed christen ben je op het eerste terrein door je geloof en op het tweede terrein door je gehoorzaamheid aan de overheden die over je gesteld zijn. Dat ‘denken in twee ruimtes’ zoals Bonhoeffer het noemt, kan niet meer. Er zijn geen twee ruimtes, schrijft Bonhoeffer, maar er is alleen de ene ruimte van de Christuswerkelijkheid, waarin de werkelijkheid van God en de werkelijkheid van de wereld met elkaar verenigd zijn. Het gaat om het werkelijk worden van die Christuswerkelijkheid in de tegenwoordige wereld.

Zonder dat hij er expliciet afstand van neemt zal Bonhoeffer op dit spoor niet verder gaan. Waarom? Mijn veronderstelling is, dat hij door de ontwikkeling van de oorlog (in het jaar 1940 wint Hitler op alle fronten met als hoogtepunt het in oktober van dat jaar afsluiten van het drie-mogendheden-pact met Italië en Japan, wat op niet minder gericht is dan het gezamenlijk veroveren van de hele wereld) en de steeds groter wordende urgentie opnieuw begint. Nou ja urgentie, het lijkt juist alsof niemand zich meer om ethische vraagstukken bekommert, het gaat niet om wie gelijk heeft, maar om wie gelijk krijgt, niet om wat het goede is, maar om wie de macht verwerft om te bepalen wat goed is. Oftewel er is juist zo’n veelheid aan ethische vragen dat je er niet meer uitkomt en er uiteindelijk één doorslaggevende vraag over blijft: ben je voor of tegen Hitler. En deze laatste lijkt het pleit te beslechten niet door morele superioriteit, maar simpelweg door zijn succes. Alle traditionele deugden, normen en waarden helpen je hier niet verder. Het enige wat een gelovig mens kan en volgens Bonhoeffer ook moet doen is aan deze wereld waar het succes alles beslissend is, het tegenbeeld van de volstrekt succesloze Christus voor te houden. Mensen zullen in de wereld de gestalte van Christus aan moeten nemen. “Ethik als Gestaltung” noemt hij dat tweede, of beter gezegd nieuwe eerste hoofdstuk. Nu lijkt dat natuurlijk heel erg vroom, en misschien is het dat ook wel, ‘gelijkvormig worden met Christus’ of ‘de gestalte van Christus aannemen’, maar Bonhoeffer wil duidelijk maken, dat als wij als gelovige mensen belijden dat Christus de ware mens is, de oproep om meer en meer gelijkvormig aan hem te worden dan ook de opdracht is om werkelijk, authentiek mens te worden. Er wordt van een mens niet verwacht dat hij boven zichzelf uitstijgt, maar dat hij het beste uit zichzelf haalt. Ook dit tweede openingshoofdstuk, wat hij via een uitgebreid historisch vertoog nog veel meer uitwerkt dan het eerste, lijkt hem uiteindelijk toch niet de juiste ingang voor zijn ethiek. Waarom? Opnieuw doe ik een veronderstelling. Ik geef direct toe, dat mijn verhaal van veronderstellingen en speculaties aan elkaar hangt, maar dat kan nu eenmaal nauwelijks anders, omdat we het niet meer kunnen vragen aan Bonhoeffer en we ons dus moeten baseren op secundaire gegevens als de brieven die hij schreef aan zijn goede vriend Eberhard Bethge en een gigantische hoeveelheid briefjes – later uitgegeven als ‘Zettelnotizen für eine Ethik’ – waarop hij steeds nieuw schema’s en schemaatjes formuleerde voor de verschillende onderdelen van zijn ethiek. Goed, ik zou een veronderstelling formuleren, waarom hij uiteindelijk toch nog een keer opnieuw is begonnen. De tot nu toe geschreven hoofdstukken zijn steeds inleidende hoofdstukken geweest. Bonhoeffer probeert te bedenken, hoe hij een kader kan scheppen, waarin de beslissende vragen over wat ons te doen staat en de antwoorden daarop gevonden kunnen worden. Zelf denk ik dat alles wat hij in die eerste hoofdstukken geschreven heeft van het grootste belang was en dat het dan ook terecht is dat deze hoofdstukken in zijn ethiek (althans de ethiek zoals die eerst door Bethge en later door de redactie van de Dietrich Bonhoeffer Werke is samengesteld) terecht zijn gekomen. Maar het lukt hem niet om de sprong van de uitgangspunten naar de concrete praktijk te maken. Ergens in het begin van het jaar 1942 heeft hij zijn hoofdstuk over de geschiedenis en het goede geschreven en reist dan in dienst van de Abwehr naar Zwitserland, waar hij via Zürich reist en daar – ongetwijfeld met medeweten van Barth zelf – van Barths uitgever Arthur Frey van het Zollikon-Verlag de drukproeven krijgt van het dan bijna verschenen deel II/2 van Barths Kirchliche Dogmatik en daar vervolgens ook in Bazel met Barth over spreekt. Dat deel bestaat uit twee hoofdstukken, het zevende en het achtste hoofdstuk van zijn dogmatiek. Het zevende hoofdstuk gaat over de uitverkiezingsleer (door Barth aangeduid als ‘Gottes Gnadenwahl’ waarin het o.a. (razend belangrijk natuurlijk juist in het jaar van de z.g. Wannsee-Konferenz, waar besloten wordt tot de definitieve vernietiging van het Europese Jodendom) gaat over de uitverkiezing van Israël en die van de Kerk en de verhouding tussen die twee. Maar, hoe belangrijk ook, Bonhoeffer is nog veel meer geïnteresseerd in het achtste hoofdstuk, dat over ‘Gottes Gebot’ gaat, over de ethiek dus.

Met rode oortjes, zo veronderstel ik, leest Bonhoeffer, zeker tot dat moment in theologisch opzicht een overtuigd leerling van Barth: (ik vertaal de tekst van Barth maar direct in het Nederlands):

De mens handelt goed, voor zover hij het Woord van God hoort en als hoorder van dit woord handelt.  Dat had Bonhoeffer op grond van wat hij wist van Barth ook nog wel zelf kunnen bedenken, maar dan probeert Barth te concretiseren

Men kan het ook zo zeggen: de mens handelt goed, voor zover hij handelt als diegene, die door God ter verantwoording wordt geroepen. In en uit verantwoordelijkheid tegenover God handelen, betekent gebonden handelen. Vrij is ons handelen immers alleen voor zover het ons eigen, het door onszelf gegeven antwoord is op dat, wat God ons heeft gezegd. Als antwoord is het gebonden. In deze binding geschiedt het als goed handelen. Dus bestaat het goede van hem in alle gevallen in zijn verantwoordelijkheid. Verantwoordelijk handelen is goed, omdat het goddelijke spreken, omdat God zelf goed is.

Je kunt het ook nog anders zeggen: de mens handelt goed, voor zover hij christelijk handelt. Maar christelijk betekent dan toch eigenlijk, dat je je aangesproken weet door het Woord van God en daar in woord en daad een antwoord op wil geven.

Dat is, zo concludeert Barth dan, in haar meest principiële en eenvoudigste versie, het theologische antwoord op de vraag naar de ethiek. Dat is het summum en de essentie van de theologische ethiek.

Of Bonhoeffer na het lezen van deze zinnen een hartstochtelijk ‘eureka’ heeft laten horen weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat hij direct na deze Zwitserlandreis begonnen is het al geschreven hoofdstuk over de geschiedenis en het goede geheel opnieuw te schrijven. Daardoor waren er uiteindelijk twee versies van dit hoofdstuk . Bethge had begrijpelijkerwijs alleen het tweede, het meer definitieve hoofdstuk in zijn ethiek opgenomen, maar de redactie van de Dietrich Bonhoeffer Werke besloot beide versies na elkaar op te nemen, zodat we al lezende zelf zouden kunnen ontdekken welke nieuwe inzichten Bonhoeffer ertoe hadden gebracht dit hoofdstuk te herschrijven. Toen Gerard den Hertog en ik de Nederlandse uitgave van de ethiek maakten, besloten we in navolging van Bethge, en ook omdat het toch al een dik en daardoor betrekkelijk duur boek werd (het bewuste hoofdstuk was ook nog eens het langste van de hele ethiek) alleen de tweede versie op te nemen. Inmiddels hebben we daar spijt van. Gerard heeft de eerste versie van het hoofdstuk inmiddels vertaald en als er nog een derde druk komt dan willen we dat graag opnemen. Wat is nu het volstrekt nieuwe, dat Bonhoeffer bij Barth heeft gelezen? Dat begrip verantwoordelijkheid is niet nieuw, dat gebruikt Bonhoeffer ook al in de eerste versie van het hoofdstuk. Maar de manier waarop Barth dit begrip gebruikt is wel nieuw en het is niet alleen nieuw, het is voor Bonhoeffer ook het antwoord op de prangende vraag, naar wat concrete ethiek is. Het antwoord op de vraag wat goed is, zonder dat je in algemene waarheden of casuïstiek vervalt. En dat antwoord luidt: Je kunt niet vooraf of in het algemeen in een ethisch handboek opschrijven wat goed is. Je kunt eigenlijk alleen opschrijven wat Barth doet, dat verantwoordelijk handelen, dat handelen dat probeert een antwoord te zijn, op het goede dat we in het Woord van God hebben vernomen, dat alleen dat handelen goed is. Maar dat betekent ook, dat we steeds opnieuw van geval tot geval concrete keuzes moeten maken. Je kunt zelfs niet uit vorige situaties zomaar aflezen, hoe je in een nieuwe situatie zou moeten handelen. Je moet het ‘wagen’, ethisch handelen is een waagstuk. Je mag twijfelen. Je moet misschien zelfs wel twijfelen, omdat je jezelf anders misschien onvoldoende vragen stelt, het gaat wel om het nemen van besluiten en het trekken van conclusies, maar niet om wat we in goed Nederlands ‘jumping to conclusions’ noemen. Een mens moet blijven nadenken, hij moet een eigen besluit nemen, weloverwogen, en voor een gelovig mens betekent dat ook een besluit nemen waarin je meeweegt, wat je in de verkondiging, in het Woord van God, hebt gehoord. Let wel, ik zeg hier voor een gelovig mens, maar uiteindelijk kan een ethiek – ook een christelijke ethiek – alleen geloofwaardig zijn als hij geldingskracht heeft voor alle mensen. Van alle mensen kan niet zomaar gevraagd worden dat ze christelijk handelen, maar van alle mensen kan wel gevraagd worden, dat ze verantwoordelijk handelen, verantwoordelijk voor de wereld waarin ze leven en voor de mensen om hun heen. We zien hier al iets van wat Bonhoeffer later zal uitwerken in zijn gevangenisbrieven: de noodzaak van een niet-religieuze interpretatie van Bijbelse begrippen, dat betekent in gewoon Nederlands: dat je de dingen zo uit moet kunnen leggen, dat ze ook begrijpelijk en overtuigend zijn voor mensen die een vreemdeling zijn in Jeruzalem, voor niet of niet meer religieuze mensen. En, zo stelt Bonhoeffer in die brieven heel terecht vast, dat zullen er steeds meer worden. Het Corpus Christianum zal uiteindelijk in Europa verdwijnen. In die zin zijn onze samenlevingen inderdaad volledig religieloos geworden. Natuurlijk waart er nog allerlei maatschappelijk niet relevante religiositeit rond, maar dat doet niets af aan het gelijk van Bonhoeffer.

Goed, verantwoordelijkheid wordt nu het thema-woord van het nieuwe hoofdstuk. Ik citeer Bonhoeffer:

Verantwoordelijk handelen is een vrij waagstuk, zonder legitimering door enige wet, juist omdat het integendeel zonder beroep op welke zelfrechtvaardiging dan ook geschiedt, zonder beroep dus ook op een ultieme kennis van goed en kwaad. Het goede als het verantwoordelijke geschiedt in onwetendheid over wat het goede is. Het laat de beoordeling van de noodzakelijk geworden en toch (of daarin!) vrije daad over aan God, dei het hart aanziet, die de daden weegt en de geschiedenis stuurt. Daarmee gaat een diep geheim van de geschiedenis in het algemeen voor ons open. Juist wie handelt in de vrijheid van de allereigenste verantwoordelijkheid ziet zijn handelen uitmonden in Gods leiding.

Is er dan helemaal geen criterium, is het dan een ‘God zegene de greep’? Nee, dat kan ook niet; het is een vrij waagstuk, zeker, en we weten nooit op voorhand zeker, of dat wat wij als goed hebben begrepen ook werkelijk goed is (is het dat niet, dan mogen we bij het zo in verantwoordelijkheid genomen besluit erop vertrouwen dat God ons wil vergeven, wanneer we de verkeerde keuze maken), maar je zou misschien één criterium toe kunnen voegen, werkelijk verantwoordelijk en in die zin ook werkelijk goed handelen, is dat handelen dat verricht wordt uit liefde voor God en de medemens. Als Bonhoeffer dit bedacht heeft en als paragraaftitel voor het vervolg van zijn hoofdstuk over de geschiedenis en het goede heeft opgeschreven: Liebe und Verantwortung, liefde en verantwoordelijkheid, ziet hij – natuurlijk, opnieuw een veronderstelling, ik ben er niet bij geweest – die woorden voor zich staan op het papier en hij ziet ook dat hij als vanzelf ze in die volgorde heeft opgeschreven: liefde en verantwoordelijkheid. De liefde gaat aan de verantwoordelijkheid vooraf, zoals ook de liefde van God aan zijn Woord voorafgaat, er de motivatie van is. Maar dan moet er ook een hoofdstuk over de liefde van God en de liefde van de mens die daaraan beantwoordt, voorafgaan aan het hoofdstuk over de verantwoordelijkheid. En dan blijft het blad onder die twee woorden, dat nieuwe opschrift: Liefde en verantwoordelijkheid, leeg en Bonhoeffer begint te schrijven aan het hoofdstuk dat hij uiteindelijk – dat wil zeggen tot aan zijn dood – bedacht heeft als het eerste hoofdstuk: Die Liebe Gottes und der Zerfall der Welt, de liefde van God en het uiteenvallen van de wereld. Bonhoeffer weet nu waar het ten diepste om gaat bij het goede (en daarom ook het christelijke, niet omgekeerd) handelen, om liefde en verantwoordelijkheid. Als ik moet gokken dan denk ik, dat dit uiteindelijk de titel zou zijn geworden van zijn ethiek, als hij in de gelegenheid was geweest die af te schrijven en zelf uit te geven: liefde en verantwoordelijkheid. Hij heeft zijn ethiek niet afgeschreven en als hij in april 1943 wordt gearresteerd liggen de laatste bladen waarop hij aan zijn ethiek heeft geschreven nog op zijn bureau. Aan Bethge hebben we te danken dat we over de onvoltooide ethiek beschikken. En als we er goed over nadenken, heeft het misschien ook wel zo heeft moeten zijn: Dietrich Bonhoeffer, die ons ervan heeft willen overtuigen dat het laatste woord over de ethiek, het definitieve woord over wat goed of slecht is, nooit gesproken kan worden, heeft ook zelf geen laatste woord gesproken, maar heeft ons de onvoltooide ethiek in handen gegeven met de opdracht dat we zelf uit liefde voor de wereld en de mensen om ons heen en ons verantwoordelijk wetend voor de gang van zaken in deze wereld een keuze zouden moeten maken. We mogen twijfelen, we mogen beseffen dat het ons vaak ontbreekt aan voldoende inzicht om de goede keuzes te maken. We mogen daarvoor hulp zoeken bij God en bij elkaar, maar er komt een moment dat er een keuze gemaakt moet worden. Bonhoeffer maakte die keuze bijvoorbeeld toen hij op de boot terug naar Europa stapte. Uit liefde voor de kerk, uit liefde voor zijn studenten, voor allen die hem lief waren en uit het besef dat hij een verantwoordelijkheid voor hen droeg, is hij teruggekomen. Daarin is hij een voorbeeld geweest, de ethiek die hij wilde schrijven, heeft hij ook zelf geleefd.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.