Preek in de Johanneskerk te Amsersfoort 18/12/2016

Preek in de Johanneskerk te Amersfoort op zondag 18 december 2016 (vierde advent).

Gelezen werd: Jesaja 7, 10-17 en Mattheus 1, 18-25

Gemeente van onze Heer, Jezus Christus,

Op kerstmorgen lezen we in de regel de proloog van het Johannesevangelie en in de kerstnacht, het beroemde kerstverhaal van Lucas. Marcus heeft geen geboorteverhaal (de behoefte daaraan is dus later ontstaan), maar Mattheus wel en omdat daarvoor geen plaats meer is met kerst, hebben de wijzen van oude tijden daarvoor een andere oplossing gekozen. Het eerste deel van het geboorteverhaal, het slot van het eerste hoofdstuk wordt op de vierde advent, de laatste zondag voor kerst gelezen en het tweede hoofdstuk op de eerste zondag na kerst. Nou ja dachten ze, één keer in de drie jaar, als het een A-jaar, een Mattheusjaar is. En dat Mattheus-verhaal is een heel ander verhaal dan dat van Lucas, al weten we dat in de regel niet meer, omdat in de kerststal, de beide verhalen vrolijk bij elkaar komen met de herdertjes van Lucas aan de ene kant en de drie koningen van Mattheus aan de andere kant van de stal, een stal die overigens in het Mattheusverhaal helemaal niet voorkomt. Dat is waarschijnlijk het gevolg van het feit, dat het in het westen heel lang gebruik is geweest, om niet de verschillende evangelies om beurten te lezen, maar één evangelieharmonie, waarin de evangelies van Mattheus, Marcus en Lucas zijn samengevoegd. Johannes Calvijn vond het bij voorbeeld in zijn tijd niet nodig de verschillende evangelies te behandelen, maar schreef een commentaar op de evangelieharmonie en vervolgens nog op het evangelie van Johannes. U kent misschien het schitterende verhaal van mijn leermeester Frans Breukelman, hij zou op 1 december van dit jaar honderd zijn geworden, die Mattheus en Lucas samen op een bankje zet en laat bespreken, hoe ze de thema’s zullen verdelen en beiden op grond van het oudst overgeleverde Marcus-evangelie een eigen verhaal zullen schrijven. Lucas, die een evangelie in twee delen (Lucas en Handelingen) wil schrijven en in Rome uitkomen, wil het hebben over de keizer, de Kurios, de opperheer als het tegenbeeld van Kurios Jèsos. Daarom laat hij zijn verhaal beginnen met het bevel dat uitging van keizer Augustus. Mattheus wil het hebben over Jezus als de zoon van David en als de ware koning van Israël, daarom begint hij met een geslachtsregister en zet tegenover koning Jezus niet keizer Augustus, maar koning Herodes, de valse koning, die de kinderen van Bethlehem vermoordt en Johannes de Doper laat onthoofden. Voor Mattheus is Jezus vooral de koning van Israël, dus heeft hij een geslachtsregister dat begint Abraham en via David uitkomt bij Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus werd geboren. Lucas tekent Jezus als de Kurios, de Heer der wereld en hij schrijft een omgekeerd geslachtsregister, dat begint bij Jezus en eindigt bij Adam, de mens, de zoon van God. Bij Lucas speelt in het geboorteverhaal Maria de hoofdrol, zij ontvangt de engel, zij reist naar Elisabeth, zij geeft Jezus zijn naam. Bij Mattheus is Jozef de handelende persoon, aan hem verschijnt de engel, hij zal het kind en zijn moeder meenemen op de vlucht naar Egypte en hij is degene die de naam Jezus over hem uit zal roepen. Hoe kan dat nu, zeiden we vroeger, twee zulke verschillende verhalen, welk verhaal is dan waar? En daarom werd een evangelieharmonie gefabriekt, die het ‘ware’ verhaal over Jezus vertelde. Maar we weten nu, dat het evangelieverhaal geen krantenartikel, geen verslag van gebeurtenissen is, maar een theologisch verhaal, waarin ons iets geleerd wil worden, waaraan we iets hebben voor ons leven van alle dag. En zo is er een theologie van Mattheus en een theologie van Lucas, elk met hun eigen accenten, elk met hun eigen betekenis, maar beide van het grootste belang, om ons iets te leren over de heer der wereld, die ook de vorst van de vrede is en ook de mensenzoon en het kleine mensenkind, zoals het daar weerloos in zijn kribbe ligt. En dat komt allemaal bij elkaar in die ene naam, die Jezus niet droeg en die ook koning Hizkia, de koning wiens geboorte in Jesaja 7 eigenlijk voorspeld werd nooit gedragen heeft: Immanuel, God met ons. Die naam is een programma en dat programma is de kern van de hele Bijbelse theologie. Immanuel, God met ons. Dat is niet het ‘Gott mit uns’, op de koppels van de Duitse soldaten, of het ‘God on our side’ van de Amerikaanse veroveraars, onsterfelijk gemaakt door het schitterende lied van Bob Dylan en het is ook niet het ‘God zij met ons’ dat vroeger op de rand van onze guldens stond. Dat ‘God zij met ons’ is een bezweringsformule, een blasfemische vloek, moet je misschien wel zeggen, waarmee wij Gods hulp inriepen tegen anderen, die dan kennelijk die hulp van God maar moesten ontberen. Nee, ‘God met ons’ als programma, als uitgangspunt van al ons spreken over God is een geloofsuitspraak, de vaste overtuiging, dat God vanaf de grondlegging van de wereld radicaal heeft gekozen voor zijn mensheid, dat hij vanaf het begin van alles ervoor heeft gekozen, niet god zonder mensen te willen zijn en dat de mensheid, zoals het in de belofte aan Noach en zijn nageslacht beloofd is, nooit door hem opgegeven zal worden. En later bij het braambos wordt die belofte herhaald, als hij zijn naam noemt aan Mozes: ik ben die ik ben, dat wil zeggen, ik zal met jou zijn als je gaat naar de farao van Egypte. Ik ben een God, die het kermen van de mensheid hoort en hun tranen ziet. Ja ik ben ook god in Aleppo, en in Idbil, ja ook in Mosul. Ik stuur mensen, zoals ik Mozes naar de farao stuurde, mensen die zoeken naar vrede en ooit zal hun stem gehoord worden en zal er vrede zijn op aarde. Aan die belofte, die ook bij Jesaja wordt herhaald, herinnert Mattheus in zijn geboorteverhaal: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en als zijn naam zullen ze uitroepen: Immanuel, God met ons. Ik zei het al heel kort. Die belofte wordt door Mattheus in verband gebracht met de geboorte van Jezus, maar daar gaat het bij Jesaja in eerste instantie niet over. In de Jesajatekst die we vanmorgen ook lazen werd gezegd: de jonge vrouw zal zwanger worden. De profetie is gesproken tot Achaz, koning van Juda en de jonge vrouw is ongetwijfeld de koningin in het paleis, zij zal zwanger baren en ze zal een koning baren, die werkelijk een vorst van de vrede is geweest, als zijn voorvader David en als zijn grote zoon Salomo, koning Hizkia: Als Sanherib voor de Assyriërs het hele nabije oosten verovert en ook het tienstammenrijk inneemt, bewaart Hizkia de vrede en het beleg voor Jeruzalem wordt opgebroken. Dat het bij de profetieën van het zevende en negende hoofdstuk van Jesaja over Hizkia gaat, wordt nog onderstreept door de samenstellers van het eerste Jesaja boek, die aan het eind, als een soort climax in de hoofdstukken 36 tot 39 de geschiedenis van Hizkia –  zoals ook opgetekend in het tweede Koningenboek –  opnemen. Toen de Hebreeuwse tekst van deze profetie voor de Septuagint in het Grieks werd vertaald, werd de jonge vrouw een ‘parthenos’ wat zowel jonge vrouw als maagd betekent en zo ontstond het verhaal over de parthenogenese, de maagdelijke geboorte. Of dat hetzelfde is als een geboorte uit de Heilige Geest? Ik weet het niet. Maar dat Mattheus deze profetie over de geboorte van Hizkia toepast op Jezus, dat mag historisch niet kloppen, theologisch klopt het wel, want dat is precies wat Mattheus ons wil zeggen, zoals er in de diepste bedreiging van Juda een koning werd geboren die zijn volk zal redden van de ballingschap, zo zal er dan in de diepste duisternis van de Romeinse overheersing en het valse koningschap van Herodes, een koning geboren worden, die zijn volk zal redden van haar zonde, dat is dat ze zich neer zal leggen bij de schijnbaar hopeloze situatie en gaat collaboreren met de macht. Iedere geboorte, zo leren de rabbijnen, is een deur waardoor de Messias kan binnentreden in onze wereld. De belofte van Jesaja aan koning Achaz is een belofte voor alle tijden. Het is een wereldomvattende profetie. Jesaja doet deze profetie bij de bovenste waterleiding in Jeruzalem. En gelooft u mij, in een tijd voor de uitvinding van de elektriciteit, liep alle water van boven naar beneden. Voor Achaz wordt het aanschouwelijk onderricht: Aram (dat is Syrië) is het hoofd van Damascus, en Damascus is het hoofd van Retsien, zoals Efraïm, het tienstammenrijk, het hoofd van Samaria is en Samaria het hoofd van Remaljou. Die beide rokende stompen brandhout, over vijfenzestig jaar zal er niets van over zijn. Sanherib zal Damascus en Samaria hebben ingenomen. Zo, zegt Jesaja, zit de wereld in elkaar, het is één grote hiërarchische pyramide, en wie boven is waant zich onkwetsbaar – of hij Poetin heet of Assad of Trump –  maar om het te zeggen met de prachtige woorden van Bertolt Brecht in het lied over de Moldau, ooit zo onovertroffen gezongen door de deze maand overleden Gisela May: Am Grunde der Moldau, wechseln die Steine, es liegen drei Kaiser begraben in Prag. Das Grosse bleibt gross nicht, und klein nicht das Kleine. Die Nacht hat zwölf Stunden, da kommt schon der Tag. Het teken dat het zo zal gaan, dat het grote niet groot en het kleine niet klein zal blijven – zoals overigens ook Maria zong in haar schitterende Magnificat – dat teken is de geboorte van dit koningskind, dat Immanuel, ‘God met ons’ genoemd zal worden. Dat betekent het, dat programmatische theologische uitgangspunt, Immanuel, dat de eersten de laatsten zullen worden en laatsten eersten. Het water stroomt van boven naar beneden, what goes up, must come down. Er komen betere tijden. Ik geef direct toe, dat het een schamele troost is voor de mensen in Aleppo, die geen tijd meer hebben, geen minuut te verliezen, maar het is voor ons iets om aan vast te houden. En als je je eraan vasthoudt, dan moet je je er ook voor inzetten, dat het anders moet worden, dat het anders kan worden en dat het anders zal worden. Dat betekent Immanuël, dat is de kracht van het kerstfeest dat komt, feest van geboorte, genesis, nieuwe wording, herschepping. Dat is waar we, nog meer dan anders, op deze laatste zondag van advent reikhalzend naar uitkijken. De geboorte van Jezus, dat Immanuelskind, dat geroepen zal worden met de naam: Jezus, de Heer redt. De beide namen leggen elkaar uit: De Heer redt moet begrepen worden in het licht van de profetie over Immanuël. De Heer redt, niet omdat hij bedacht heeft, dat alles wat in Jezus gelooft gered zal worden en alle anderen naar de verdommenis gaan. Nee, omdat hij in Jezus duidelijk wil maken, wat vanaf het begin van de wereld de bedoeling is geweest, dat wij hier met elkaar in vrede in vreugde en in vrijheid zouden leven en elkaar lief zouden hebben en zo iets duidelijk zouden maken van het nieuwe leven, dat in Christus in de wereld is gekomen. Niet om anderen er klein mee te maken, maar om dat licht te laten schijnen van hieruit tot in de vluchtelingenkampen in Ter Apel en Libanon en Jordanië, ja tot in de diepste duisternis van Aleppo en Mosul, waar een duizendvoudige moord dreigt, die zelfs niet gerechtvaardigd is, als wij vermoeden, dat zich daar aanhangers van IS bevinden. Bidden wij aan het eind van dit bittere jaar om vrede, ja laten we er meer om bidden dan ooit te voren, want er is geen alternatief voor vrede. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.