Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op 25/12/2016

Preek in de kerstmorgendienst van de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op zondag 25 december 2016.

Gelezen werd: Jesaja 52, 7-10 en Johannes 1, 1-14

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

De ‘grote’ kerstdienst is tegenwoordig de kerstnachtdienst. Dan wordt het geboorteverhaal gelezen, dan komt de cantorij, dan kunnen alle kaarsen branden en is het feest. In mijn jeugd – en waarschijnlijk ook in de uwe – vonden we de nachtdienst heel erg katholiek en de grote kerstdienst was nog op de kerstmorgen. Nou ja, een beetje meer oecumenisch gedacht in tijden waarin de oecumene het toch al moeilijk heeft is nooit weg. Maar wat doen we dan met kerstmorgen? De kerstmorgendienst is de dienst van de bezinning. Na alle engelengezang en halleluja’s van de kerstnacht, die uit de hoogste hemelen lijken te komen, moet het verhaal landen op aarde. Hoe begrijpen we dat verhaal over dat kindje in de kribbe, wat kunnen wij ermee in het leven van alle dag. Johannes schrijft een filosofisch kerstverhaal, hij brengt ons tot nadenken.

Het woord is vlees geworden. Dat is de kern van de kerstboodschap van Jo­hannes. En dat is natuurlijk een beetje gekke zin. Want wij gebruiken het woord ‘vlees’ in de regel niet in die betekenis. Vlees, dat koop je bij de slager. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft er dus van gemaakt: Het woord is mens geworden. En daar­mee hebben ze wel aangegeven hoe zij het heb­ben be­grepen en dat klopt ook wel, maar dat is natuur­lijk geen vertaling, want het woord ‘vlees’ is heel wat anders dan het woord ‘mens’. Om te begrijpen wat Johannes bedoelt met dat zinnetje “Het woord is vlees geworden”, moe­ten we bedenken dat Jo­hannes toen hij dit opschreef aan twee dingen tegelijk dacht. Hij zat met zijn neus in de boeken van Wet en Pro­feten, dat was voor hem de hele bijbel en hij leefde ook helemaal in de Helle­nistische wereld van de eerste eeuw van onze jaartelling. In die Hellenistische we­reld was, ook toen de Romei­nen het voor het zeggen hadden, de Griekse filo­so­fie overheersend. En in die Griekse filosofie was misschien wel de belangrijk­ste vraag of de werke­lijkheid waarin wij leven geestelijk van aard is of mate­rieel. Gaat het eigenlijk om de ideeën en is de werkelijkheid die wij waarnemen daar slechts een afbeelding van. Of is omgekeerd de wer­kelijkheid die we waar­nemen de wezenlijke en is de idee daarvan afgeleid. En een van de begrip­pen, die zij gebruikten voor dat idee van de werkelijk­heid was het woord logos. Dat is het Griekse woord, dat ‘woord’ betekent, maar ook waar ons woord ‘logica’ van afgeleid is. De wereld van de logos is dus een wereld in woorden, waardoor wij de werkelijkheid om ons heen kunnen begrijpen als samenhang. En zo begint Jo­hannes dan ook zijn evangelie met: In den beginne was het woord. Hij verbindt zijn interpreta­tie van de Griekse filosofie met de eerste woorden van het boek Genesis. In den beginne schiep God de hemel en de aarde. In den beginne was het Woord en het woord was bij God en het woord was God. Het is de vro­me, joodse reactie van Johannes op de Griekse filosofie. Oké jongens, ik heb jullie begre­pen, ik ben ook een ontwikkeld mens, de dingen zijn ont­staan door een ordenend principe, een logische vooronderstelling en die logische vooronderstelling noem ik God. Maar als ik God zeg, dan bedoel ik degene waarover in de verhalen van Wet en Profeten wordt verteld. Maar die God is ook Woord, is het Woord, komt door woorden tot mij. Woorden die alles in zich dragen, ‘licht’, ‘leven’, ‘liefde’, zonder die woorden zou ik een toevalligheid zijn, een mens verloren in een chaotische wereld, waarin zo verschrikkelijk veel gebeurt, dat ik het spoor volledig bijs­ter zou raken. Het Woord wijst mij een plek, spreekt mij aan, roept mij tot menszijn, geeft me een opdracht, zegt tegen mij: Jij mag er zijn, en stil maar, ik zal met je zijn. Je staat er niet alleen voor. We zongen het vroeger bij landdagen op de melodie van het Israëlische volkslied: Door de wereld gaat een woord en het drijft de mensen voort. Neem uw tent op, ga op reis, naar het land dat ik u wijs. Het woord drijft mensen voort. Dat woord is God, zegt Jo­hannes. Hij is het die ons roept. Here God wij zijn ver­vreemden, door te luisteren naar uw stem. Breng ons saam met uw ontheemden, in het nieuw Jeruzalem. Maar zoals ik al zei, Johannes staat niet met één been, maar met beide benen op Bijbelse grond, in de traditie van wet en pro­feten, maar hij leeft in die Griekse wereld en die stelt hem de vraag: Die God van jou, is dat geest of is dat materie, is het geest of is het vlees. Een vraag van alle tijden en van alle plaatsen. Wij geloven in God, de God van de bijbel. De God die niet gematerialiseerd mag wor­den, waarvan geen afbeeldingen mogen worden gemaakt, zodat we hem niet aan kun­nen wijzen en zeggen: kijk maar, daar staat ie. Is hij geest of is hij vlees? God is geest, zegt Johannes in zijn brieven en volgens mij bedoelt ie daar­mee bijna hetzelfde als wanneer hij in zijn evangelie zegt: God is het Woord. Maar als God geest is, als hij niet mate­rieel bestaat, niet bestaat zoals de stoel en de tafel bestaan, hoe zullen wij hem dan kennen? Aan het Woord, ja maar dat is maar woord, de een zegt het zus en de ander zegt het zo. En dan waagt Johannes zijn grote stelling, zijn sprong in het diepe: het woord is vlees geworden. Dat woord, dat God was, dat geest was, dat het logische beginsel was, dat samenhang geeft aan heel die gecompliceer­de wereld, dat woord is vlees geworden, is toch materieel geworden. Dat woord dat licht was en leven, dat is naar de wereld toe gekomen. Dat licht is gaan schij­nen, is zichtbaar geworden en dat leven, heeft onder ons gewoond, is vlees geworden, ja is mens geworden. Nie­mand heeft ooit God gezien en niemand zal ook ooit God zien, want God hoort niet bij de zaken die materieel zijn en gezien kunnen worden, maar het grote wonder van kerst is volgens Johannes, dat er een mens in de wereld is gekomen, waarvan we tegen elkaar kunnen zeggen: als je naar hem kijkt, dan begrijp je een beetje wie God is. Hij maakt zichtbaar wat niet zichtbaar is. Hij is in het vlees, wat God in de geest is: het licht, het leven, het woord, ons houvast. Er zijn voor hem mensen geweest die van hem hebben getuigd. Zij waren het licht niet, maar zij hebben gewezen op het licht dat komen zou in de wereld. Van hen was Johannes de laatste en de grootste. En er zijn na hem mensen geweest, die naar hem terug hebben gewezen en gezegd: Hij was het licht, in hem zie je wie God is, in hem komen de Woorden van Mozes en Elia, van Wet en Profeten tot leven. Daarom noemen we hem het licht van de wereld. Wij, zegt Johan­nes en hij bedoelt daarmee de discipelen, wij hebben zijn heerlijkheid aan­schouwd. Een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader. Een heerlijkheid die zijn weerga niet kent, zodat we wel moeten zeggen, dit is als de heerlijkheid van God. Zo in dit licht, stellen we ons God voor. Maar daar blijft het niet bij. Hij heeft zo de heerlijkheid van de onzichtbare God laten zien, dat hij voorbeeldig en aanstekelijk heeft gewerkt. Er is mensen letterlijk een licht opgegaan: hé, zo kan het ook, het kan ook anders. Er hoeft niet altijd oorlog te zijn en haat en nijd. Het kan ook zoals hij: een mens die er is voor anderen, een mens die zo ver gaat in dat er zijn voor anderen, dat hij bereid is zichzelf voor die anderen op te offeren. Sommi­gen hebben het begrepen, sommigen zijn er door aangeraakt, door aange­stoken en zovelen als dat hebben gevat en aangenomen, zijn zo ook zelf kinderen van God geworden. De heerlijkheid van de Vader, die zichtbaar werd in zijn Eniggeboren Zoon is een stralend licht geworden, die een ontelbare schare van kinderen Gods heeft zichtbaar gemaakt. Het licht heeft geschenen in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. Het licht is blijven stralen, soms was het wat fletser, andere keren weer wat helderder, maar het is nooit gedoofd. En zo lang er steeds nieuwe mensenkinderen zijn, die willen leven in dat licht, zal het ook niet doven. Het woord is vlees gewor­den. Eigenlijk kunnen we die zin niet missen met kerst. In de nacht heb­ben we het over de hoop en de verwachting, de liefde en de vrede op aarde, al die grote woorden, die als geheimen door het nachtelijk lucht­ruim zweven, maar op de kerstmorgen moeten ze landen op aarde. De woorden, de mooie gedachten en ideeën, ze moeten ook waar gemaakt worden, ze moeten vlees en been krijgen, ze moeten gedaan worden door mensen als u en ik, want anders is het een grote zeepbel, die na de kerst weer uit elkaar spat. Het woord moet vlees worden, ook onze woorden moeten vlees worden, ze mogen niet leeg terugkeren. Het Hebreeuws, de taal van het eerste testament en de taal die Johannes minstens even goed kent als het Grieks waarin hij zijn evangelie schrijft, kent een ander woord voor ‘woord’. En dat woord luidt: ‘dabar’, dabar zou je kunnen vertalen met ‘daadwoord’, want, zo denkt de bijbel, bij God zijn woord en daad één: ‘jehi oor wajehi oor’: ‘Er zij licht en er was licht’. En zo zou het eigenlijk bij mensen ook moeten zijn. Natuurlijk, ze kunnen geen scheppende woorden spreken, maar ze kunnen wel betrouwbaar zijn in wat ze zeggen, dat ze zeggen wat ze doen en doen wat ze zeggen. Is dat niet waarom er in onze donkere wereld zoveel wantrouwen is, omdat dit maar zelden gebeurt en we daarom tegen elkaar zeggen: ja, dat zegt hij nu wel… en dan gaat alles glijden, we geloven nergens meer in en leven een wantrouwig en ongelukkig leven, waarvan we hopen en bidden, dat het toch nog maar een beetje goed af zal lopen. Of we gokken op een grote tovenaar, Trump, de troefkaart uit Amerika of onze eigen peroxideblonde heksenmeester die wel even orde op zaken zal stellen. Lieve mensen, het woord is vlees geworden. Het was het woord van God, het betrouwbare woord en dat is vlees geworden in een mens om op te vertrouwen en in te geloven. Geen tovenaar en geen machthebber, maar een mens van vlees en bloed, een mens die mens wilde zijn voor anderen en zo heeft laten zien, wat God zich bij mensen had gedacht. Zijn geboorte vieren we. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gevat, maar wij mogen het vatten, we mogen dat licht in ons opnemen en we mogen dat licht laten schijnen voor de mensen, nu en alle dagen en tot in zijn Rijk, dat komt. Amen

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.