Preek in het Gasthuis op 5/2/2017

Preek tijdens de LATE-leerdienst op 5 februari 2017. Gelezen werd uit de sidra ‘Bo’: Exodus 10, 1-20, uit de haftara: Jeremia 46, 20-28 en uit de Apostolische Geschriften Openbaring 9, 1-12.

Lieve vrienden,

Ruim vijfendertig jaar geleden gaf Wout van der Spek in januari 1982 in de ook toen al maandelijks gehouden leerdiensten van Tenach en Evangelie een uitleg van exact hetzelfde Schriftgedeelte: Exodus 10, 1-20. Ik gooi, tot verdriet van Rieta, mijn vrouw, nooit iets weg, dus de Bekirbenoe van februari ’82 waarin de tekst van de uitleg werd opgenomen heb ik nog en met veel plezier en instemming herlezen. Ook als ik het verder niet expliciet noem, kan het zijn, dat u gedachtes hoort, die ik aan Wout heb ontleend. We lazen de achtste slag op Egypte. In navolging van Wout, spreek ik niet over de tien plagen, maar over de trien slagen, want het gaat niet over verschrikkelijke natuurverschijnselen, die een dondergod uitstrooit over wie hem niet welgezind zijn, maar over bewuste slagen, die worden toegebracht aan de macht en de economie van Egypte en aan het huis van de farao als degene die het in Egypte voor het zeggen heeft. Hoewel dat niet het meest relevant is, zeg ik er toch maar bij, dat het wel heel erg de vraag is of deze slagen historisch gezien ooit werkelijk plaats hebben gevonden. Frits Koetser, de orthodoxe leraar van wie wij in dit gebouw elke veertien dagen Talmoedles krijgen, zei afgelopen donderdag, dat de eerste negen plaatsen misschien nog gekund hebben, maar dat het volstrekt ongeloofwaardig is, dat alle eerstgeborenen in Egypte zijn omgebracht zonder dat dit ooit op een andere plek dan in de Hebreeuwse Bijbel is opgetekend. Exodus is een verhaal over bevrijding, over uittocht uit een onderdrukkende situatie, of dat is opgetekend naar aanleiding van de onderdrukking tijdens de ballingschap, waarvan de historiciteit onbetwistbaar is, of naar aanleiding van een eerdere situatie in Egypte of elders weten we niet en is ook niet relevant. Het gaat erom, dat – op hoe wonderlijke wijze ook – bevrijding altijd mogelijk is en dat de onderdrukte nooit moet wanhopen. Op iedere Sederavond zegt de gelovige Jood: wij waren slaaf in Egypte, maar God heeft ons bevrijd. En wij, volgelingen van Jezus uit de gojim, mogen het ze nazeggen: we komen uit donkere tijden, maar nu zijn we vrij en het is onze taak om die vrijheid te bewaren en veilig te stellen door te strijden voor recht en vrede voor alle mensen op aarde. Farao, de koning van Egypte, heeft geen naam, hij is de farao, het grote huis, personificatie van de macht, de absolute macht. Wil bevrijding mogelijk zijn, dan moet de macht van farao systematisch afgebroken worden. U snapt, dat is geen sinecure. Het hart van de farao is zwaar. Het hart, het centrum van zijn wil, is niet te bewegen om toe te geven. Dat werd al gezegd bij de eerste slag. En soms als de slag hard aankwam en de farao erg schrok, neigde hij er soms wel even toe om een klein beetje op te schuiven, maar tenslotte bleef hij toch steeds weer op zijn standpunt staan, ik laat jullie niet gaan. Al zou het beter voor hem en zijn volk gaan, dan nog niet. We weten dat in de laatste jaren van het Derde Rijk de fysieke vernietiging van de Joden, zo’n belasting was voor het Duitse staatsapparaat, dat het economisch en vooral militair-strategisch gezien in feite contraproductief was. En toch gaf Hitler geen duimbreed toe op dit punt. Waarom? Omdat hij het nu een keer besloten had. Dat is het zware hart. Maar nu wordt er zelfs gezegd, dat de Eeuwige zelf het hart van farao en van zijn dienaren zwaar maakt. Zeven slagen lang is er geprobeerd dat zware hart van de farao zacht te maken, maar het heeft niet gewerkt. Nu is er een point of no return bereikt. Niets gaat meer helpen, de macht van farao zal volkomen gebroken moeten worden. Dat moet gebeuren, staat er, om tekenen in zijn kring te stellen en opdat het verhaal verteld zal worden aan het nageslacht. Ieder moet het weten: de kruik gaat zo lang te water tot ze barst. Je kunt heel lang heel veel mensen bedreigen en onderdrukken, maar je kunt niet voor altijd alle mensen onderdrukken. Ik moest denken aan het verhaal van Ceausescu, die meer dan dertig jaar aan de macht was in Roemenië. Door de jaren heen werd de druk op de bevolking steeds groter, en klonk er in binnen- en buitenland ook steeds meer protest. Heel lang had hij de macht nog vreedzaam over kunnen dragen. In de zomer van 1989 had hij zelfs nog met stille trom kunnen vertrekken, maar toen hij in het najaar op zijn eigen protesterende bevolking liet schieten, was dat point of no return bereikt en kon het – hoezeer ik daar principieel ook op tegen ben – niet meer anders aflopen dan met zijn val en terechtstelling in december 1989. Natuurlijk moest ik daaraan denken, vanwege de grote demonstraties tegen de regering die nu in Boekarest worden gehouden. Het zal nu vast beter aflopen, omdat de huidige regering niet zoveel macht heeft als Ceausescu destijds en omdat de demonstranten de huidige president van hun land, Klaus Johannis, achter zich hebben. Ja, kom vanavond met verhalen, hoe de oorlog is verdwenen, blijf ze vertellen aan onze kinderen en kleinkinderen, steeds weer zullen we wenen en we zullen denken aan het verhaal van de uittocht en de belofte die erin opgesloten ligt voor alle verdrukten, waar ook ter wereld. Voor de zwarten en de latino’s, de vrouwen en de homo’s in het Amerika van Trump, voor de Zimbabwanen onder Mugabe en, ja ook, voor de Palestijnen in Gaza, Oost-Jeruzalem en op de Westbank. De God van Mozes is een bevrijder-god, die de onderdrukking ziet en het schreeuwen hoort en weet heeft van het verdriet. En voor de farao en alle onderdrukkers van alle tijden en plaatsen blijft de les, dat wie niet horen wil, moet voelen. De hagel is nog maar net gesmolten, de ene crisis is nog maar net overleefd en daar dient de volgende zich aan. Sprinkhanen over het hele land, die alles kaalvreten, wat de hagel heeft overgelaten. In het Hebreeuws wordt het collectief van die geweldige zwerm sprinkhanen aangeduid met een enkelvoud: de sprinkhaan. Wie de beelden kent van de verfilming van H.G. Wells roman The war of the worlds (en nog meer als je daarbij de indruk- en huiveringwekkende muziek van de Moody Blues hoort) herinnert zich vast, dat de toestellen waar mee de buitenaardse wezens landden, een soort vliegende schotels met poten, iets weg hadden van een gigantische sprinkhaan. ‘The chances of anyone coming from Mars are a million to one they said, but still they come’. Het zijn apocalyptische beelden, die het einde van de wereld lijken aan te kondigen. Het oog van het land wordt overdekt. De zwerm is zo gigantisch dat je niets meer ziet, zo wijst het ook al vooruit naar de volgende, de negende slag, wanneer het volstrekt donker zal zijn, drie dagen lang, zodat je moet vrezen de zon nooit meer te zien. Als de sprinkhaan wordt aangekondigd zien zelfs de dienaren van de farao de bui al hangen. Zie je niet dat dit het einde wordt van Egypte, zeggen ze tegen hun koning, maar die zoekt nog een mager compromis. Ga, maar laat de kleintjes achter! Ach wat aardig, alsof hij de grootgrutter is die op de kleintjes let. Maar natuurlijk weet hij, dat ze nooit weg zullen blijven als ze hun kinderen achter hebben gelaten. Alle tussenvoorstellen zijn er per definitie op gericht het verzet te breken, zodat er misschien een groep zal zijn, die zegt, ach dat is toch tenminste iets en zich in zal laten palmen. Mozes houdt voet bij stuk, als we gaan, gaan we met z’n allen en met alles wat we hebben. We weten, hoe het afloopt. Als de sprinkhaan komt en alles kaalvreet (alsof de sprinkhaan met zijn gedrag laat zien wat usurpators doen, het land kaalvreten en vooral de eigen buik en Zwitserse bankrekening voeden) weet farao niet hoe hard hij moet roepen om Mozes. Hij wil alles wel toegeven als maar…. Of Mozes niet wil bidden tot de Ene. Mozes bidt, de sprinkhaan vertrekt en farao breekt zijn belofte. Opnieuw wijst de tekst al vast vooruit. We zeiden al, de sprinkhaan heeft in zijn gedrag trekjes van de farao (daarom schrikt farao er ook zo van), daarom wordt er gezegd, dat er een zeestorm komt, die de sprinkhaan optilt en in de Rietzee slaat, die dus met de sprinkhaan doet, wat straks met farao en zijn legers zal gebeuren. Zo’n sprinkhaan, zegt de tekst vol humor, is er voor die tijd nooit geweest en zal er ook na die tijd nooit meer wezen op de aarde. Nee, natuurlijk niet, het is een literaire, een spreekwoordelijke en denkbeeldige sprinkhaan, maar wel een, die iets duidelijk maakt. Als Johannes honderden jaren later zijn Apocalyps schrijft en de engelen van het verderf uitzendt over de aarde, dan zal hij zich daarbij laten inspireren door de slagen over Egypte. Daar zullen ook de duisternis en de sprinkhaan niet ontbreken. Die sprinkhanen zagen eruit als paarden, toegerust tot de oorlog. We leven volgens sommigen in apocalyptische tijden en we kunnen niet ontkennen, dat er in onze tijd verschrikkelijke dingen gebeuren, al zijn we nuchter genoeg en historisch onderlegd genoeg om te weten, dat er nog wel ergere tijden geweest zijn. Het ergste wat ons nu kan gebeuren is dat we ons geloof, onze fiducie verliezen, dat we ons neerleggen bij de vermeende uitzichtloosheid. Dat we niet meer geloven in de bevrijder-god. En daarmee bedoel ik niet dat we maar in een wonder moeten geloven (al moet je dat ook nooit uitsluiten), maar dat we ons inzetten in de tegenbeweging, die er ook is, die – zo heb ik de indruk – zelfs groeit. Dat we op zoek gaan naar tekenen van bevrijding en dat we het opbrengen daar zelfs in te geloven als we die tekenen niet zien. De achtste slag is niet de laatste, de laatste slag zal bevrijding betekenen. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.