Preek in de Zendingskerk te Ermelo 14/5/2017

Preek in de Zendingskerk te Ermelo op zondag 14 mei 2017 (Cantate)

Gelezen werd: Deuteronomium 6, 20-25 en Johannes 14, 1-14

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

De voorgelezen tekst uit het evangelie van Johannes heeft u vast bekend in de oren geklonken. De uitspraak over het Huis van de Vader met zijn vele woningen heeft u waarschijnlijk al heel vaak gehoord, omdat die bij de top drie van begrafenisteksten hoort (op één staat Psalm 23 en op twee de Goede Herder) en de uitspraak van Jezus dat hij de weg, de waarheid en het leven is, is al minstens even bekend.

Het probleem van overbekende teksten is, dat ze allengs los worden gemaakt uit hun context en een eigen leven gaan leiden en soms daardoor ook een volstrekt andere betekenis krijgen. Ik zie het tegenwoordig nooit meer, maar in de jaren zestig en zeventig was ‘one way Jesus’ een geliefde slogan van de Jesus-people en allerhande evangelicale groeperingen. Wat Jezus bedoeld heeft met die uitspraak, of wat zorgvuldiger geformuleerd wat de evangelist Johannes Jezus daarmee heeft willen laten zeggen, is dan eigenlijk niet meer aan de orde. Dat Jezus een gelovige Jood was, die alles wat hij zei en deed zag in het kader de vervulling van de tora, waarvan hij geen tittel of jota verloren wilde laten gaan, werd daarbij volstrekt vergeten. We hadden Jezus, meer hadden we niet nodig. Daarom is het goed dat we deze tekst vanmorgen samen hebben gehoord met dat gedeelte uit Deuteronomium. In dat kader moeten de woorden van Jezus gehoord worden.

Onze tekst van vanmorgen maakt deel uit van de z.g. Tafelrede van Johannes, die doorloopt tot en met het zeventiende hoofdstuk, waarna de gevangenneming en kruisiging van Jezus wordt verteld. Die tafelrede wordt gesitueerd tijdens de Sedermaaltijd, die Jezus met zijn vrienden houdt op de avond voorafgaande aan zijn dood. Het is de maaltijd, waarover in de regel op de Witte Donderdag wordt gelezen. Het begint met de voetwassing, want deze rede, die als het ware het testament van Jezus is en duidelijk wil maken, wat de leerlingen te doen staat, wanneer hij niet meer bij hen is, begint met een praktische aanwijzing: liefde in de praktijk, elkaar de voeten wassen. Een voorbeeld om na te volgen. Zoals u waarschijnlijk weet staat op de Sedermaaltijd het verhaal over de uittocht uit Egypte centraal. Als je zoon je morgen de vraag stelt: Wat is dat met de overeenkomsten, de inzettingen en de rechtsregels, welke de Ene, onze god, ons heeft geboden. Zeggen zal je dan tot je zoon: Slaven waren wij bij Farao in Egypte en toen leidde de Ene ons weg uit Egypte. Die zin uit Deuteronomium lijkt bijna weggelopen uit de Haggada, het verhaal dat verteld wordt aan de Sedermaaltijd. Daar is het de jongste zoon of dochter, die de vraag stelt: Waarom is deze avond anders dan andere avonden. En dan begint de heer des huizes te vertellen over Egypte en dat ze daar slaaf waren. Slaaf waren we in Egypte, maar de Ene heeft ons uitgeleid. Jezus, Jesjoea, wiens naam betekent: God bevrijdt, hij is de personificatie van die bevrijding. In het licht van die bevrijding wil hij begrepen worden. Hij staat aan de vooravond van zijn dood, maar de leerlingen moeten niet wanhopen, ze moeten geloof, fiducie hebben. En dan zegt hij: in het huis van mijn Vader zijn vele woningen. Ik weet het niet zeker, maar ik sluit niet uit, dat u bij diverse begrafenissen de indruk hebt gekregen, dat met het huis van de Vader de hemel is bedoeld en dat daar een heleboel ruimte is voor allerlei mensen. Nu weet ik persoonlijk niet zo goed hoe dat allemaal zit met de hemel, dus wie ben ik om te zeggen, dat dit onjuist is, maar wat ik wel heel zeker weet, dat als het in de Bijbel, en vooral in het zogenaamde Oude Testament over het huis van mijn vader gaat, dat daarmee dan niet de hemel wordt bedoeld. Heel Tenach is daar glashelder over: de hemel is de plaats waar God is, de aarde is waar de mensen wonen. Het huis van de vader, waarover hij zijn  hemel als een dak, als een veilig firmament heeft gespannen, dat is de aarde. Die aarde dreigt geoccupeerd te worden door alle mogelijke machthebbers, in de tijd van Jezus waren dat de Romeinen, en het leek erop dat voor gewone kleine mensen, zoals die groep vissers uit Galilea er geen plaats was op de aarde. Tegen  hen zegt Jezus: juist voor jullie is er plaats, woning, veilige woonplaats, Mokum op de aarde. Die plaats moet gemaakt worden. Die plaats wordt gemaakt door de andere praktijk van het elkaar de voeten wassen, van de liefde ten einde toe, zoals die door Jezus is voorgeleefd. Zo wordt er op de aarde plaats gemaakt voor arme mensen, zoals er ooit plaats is gemaakt voor het slavenvolk en het zootje ongeregeld dat met hen mee uitgetrokken was.

Dat is waar Jezus naar toe gaat, naar het huis van de Vader, naar de nieuwe aarde, naar Galilea opnieuw waar hij zijn leerlingen na de opstanding zal ontmoeten om ze tot vissers van mensen te maken. Waar ik heen ga, daar weten jullie de weg. Het zal duidelijk zijn: als hij het hier over de hemel had, dan zou hij nooit hebben kunnen zeggen, dat zij de weg daarheen weten. Thomas, de leerling die heen wilde gaan om met Jezus te sterven, de leerling, die later in het evangelie niet waar wil hebben, dat Jezus is opgestaan, verwoordt voor ons onze twijfel en onzekerheid: Heer, we weten niet waar u heengaat, hoe weten we dan de weg. En dan zegt Jezus: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Dat is een gevaarlijke uitspraak, een uitspraak die gemakkelijk misverstaan wordt, zo zeer misverstaan zelfs, dat de aanklacht van de Joodse elite, dat hij God heeft beledigd, door zichzelf als God te presenteren, waar zou zijn. Wat wordt hier gezegd? Het is één van de vele: “Ik ben-woorden”, die zo kenmerkend zijn voor het evangelie van Johannes: Ik ben het brood des levens, ik ben het licht der wereld, ik ben de goede herder, ik ben de ware wijnstok, en nu: ik ben de weg, de waarheid en het leven. Wat al deze woorden gemeen hebben (en daarom worden ze ook zo genoemd) is het “Ik ben..”, dat herinnert aan het verhaal over de brandende braamstruik: De Eeuwige zegt daar tegen Mozes: Zeg tegen de kinderen van Israël “Ik ben” heeft mij gezonden! Jezus representeert God. Hij is niet God (ik zou het althans zo niet zeggen), maar aan hem, in wat hij doet en zegt, leren we, herkennen wij hoe God is. Niemand heeft ooit God gezien, wie ziet naar de Zoon, leert hoe de Vader is. Wat de weg, de waarheid en het leven is, dat weet iedere Joodse en hopelijk ook christelijke jongen of meisje, die zijn psalmboek kent, waar in talloze liederen de schoonheid en de waarheid van de tora wordt bezongen, de tora is de weg, de onderwijzing ten leven, in zijn volstrekte gerichtheid op het welzijn, de vrede voor alle mensen de absolute waarheid. Als Jezus zegt: ik ben de weg, de waarheid en het leven, dan zegt hij: ik leer jullie hoe de tora begrepen moet worden, want ik leef die tora, ik heb die tora vervuld – en pas op: vervuld betekent niet ‘opgeheven’ maar betekent ‘helemaal gedaan’ – door de weg van de liefde ten einde toe te gaan. Wie mee wil gaan op die weg, wie Jezus liefheeft, die onderhoudt de geboden, die vervult die geboden door zijn naaste lief te hebben als zichzelf (ook dat is een citaat uit de tora, dit keer niet uit Deuteronomium maar uit Leviticus), die is dienstbaar, wast zijn naaste de voeten. Wie Jezus zo leert kennen, die leert de tora kennen, die leert Mozes en de profeten, die leert de God van Mozes en de profeten kennen, die heeft de Vader gezien. Filippus zegt tot hem: Heer, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Filippus – zijn naam betekent ‘liefhebber van paarden’ en het is een Griekse naam. Natuurlijk was hij ook een Jood uit Palestina, maar hij vertegenwoordigt de Hellenistische cultuur van zijn tijd. De omweg via Jezus, lijkt hem overbodig. Als ik  – al is het maar voor heel even, al is het maar in een flits – God zelf zou kunnen zien, dan kan ik dat allemaal aanvaarden. Maar er wordt ons om met een prachtig lied van Huub Oosterhuis te spreken, ‘geen ander teken gegeven / dan deze mens om mee te leven’. Wie mij heeft gezien, die heeft de Vader gezien. Zegt Jezus daarmee, dat hij net zo God is als de Vader (zoals wij dat later in onze geloofsbelijdenis hebben vastgelegd en dat ons volstrekt incompatibel maakt met alle Joden en moslims die vasthouden aan het Sjema: de Eeuwige onze God is één), ik ben daar niet zeker van. Misschien blijft hij in de manier van spreken van de tora: niemand heeft God gezien, wat Hij is en wat Hij bedoelt, dat wordt duidelijk uit de tora en valt dus af te lezen aan mensen, die de tora doen. Wie dat gelooft, die gaat ook zelf op die weg, die zal ook zelf tora doen en wie een beroep doet op hem, die de tora vervuld heeft, die zal daarin gehoord worden. Als jullie mij iets vragen in mijn Naam, zal ik het doen. Dat is niet: wat je ook maar vraagt, dat zal gebeuren, maar dat betekent, wat je vraagt in mijn Naam, dat betekent iets vragen dat opgesloten ligt in de naam van Jezus, in de naam van ‘God zal bevrijden’, en wat zal dat anders zijn dan vragen om de moed en het vertrouwen, om het geloof, dat we ook zelf op die weg mogen gaan, dat zal hij doen.

Dat Jezus zo begrepen wil worden, dat het Nieuwe Testament niet los gelezen kan worden van het Oude. Dat weten we natuurlijk allemaal al lang. Maar dat neemt niet weg, dat we een leesrooster volgen, waar vrijwel elke zondag het Nieuwe Testament centraal staat en de tekst voor de prediking levert. Dat hoeft nog niet verkeerd te zijn, maar dat vraagt wel dat die teksten gelezen worden, zoals ze mijns inziens bedoeld zijn: als midrasj, als stukjes uitleg van Tenach, van het Eerste Testament, dat niet als Oud heeft afgedaan, maar door Jezus in een nieuw, verhelderend licht is gezet. Door hem is ook Tenach voor niet Joodse mensen evangelie, goede boodschap geworden, want de strekking van de wet is liefde. Wie mij liefheeft, bewaart mijn geboden. Waarom zullen we het na Jezus nog over de wet hebben? Omdat we anders uitgeleverd zijn aan de wetten van onze tijd, aan de wetten van de economie en haar noodzakelijkheden, aan de wetten van de macht, die ten diepste de wet van de jungle is. Wij hebben weet van andere wetten, wetten die ons gegeven zijn als onderwijzing ten leven, een wet waarvoor Jezus als bar-mitswa, als zoon van de wet, zijn  leven over had en waarvan geen tittel of jota mocht worden weggedaan. De wet van de liefde die Jezus verkondigd heeft, betekent niet: wees maar een beetje lief voor elkaar, dan komt het allemaal wel in orde, maar ook dat is een wet, die bestudeerd moet worden. Waarom dit doen en dat laten? wat komt de wereld, wat komt de mensen werkelijk ten goede? In Den Haag breken ze zich daar hopelijk tijdens de formatie het hoofd over, dat zouden ze tenminste moeten doen. De weg is te leren, de waarheid kan begrepen worden en zijn leven moet gelezen worden. Neemt en leest, dit is zijn lichaam! Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.