Preek in de Muiderkerk op 6/8/2017

Kerkdienst in de Muiderkerk op zondag 6 augustus 2017. Gelezen werd: Nehemia 9, 15-20 en Mattheus 14, 13-21.

Lieve gemeente,

Er zijn niet zoveel verhalen, die in alle vier evangeliën voorkomen. En die paar verhalen behoren dan ook gelijk tot de bekendste uit heel het Nieuwe Testament. Omdat ze ieder jaar wel een keer op het rooster staan, wordt er vaak over gepreekt met als gevolg dat binnen de kortste keren niet alleen de verhalen maar ook de uitleg overbekend zijn. Dat die vijf broden over de vijf boeken van Mozes gaan en de twee vissen over de profeten en de geschriften, dat wisten jullie natuurlijk allang, maar misschien kan er nog iets meer over gezegd worden. En onze organist Huib van den Doel heeft helemaal pech, omdat hij ook wel eens speelt in de Willem de Zwijger en daar dit voorjaar volgens rooster ook al eens het verhaal over de vijf broden en de vijf vissen van mij hoorde, maar toen in de versie van de evangelist Johannes. Toch hoeft hij zich niet zo erg zorgen te maken, want ik houd geen oude preek, want het bijzondere van een verhaal dat vier keer voorkomt, is dat iedere evangelist er zijn eigen invulling aan geeft. Het evangelie van Mattheus heeft als thema het koningschap. Zoals u weet begint het evangelie van Lucas met de vermelding van het gebod dat uitging van keizer Augustus, maar het evangelie van Mattheus met een geslachtsregister, waarin Jezus de zoon van David wordt genoemd en vervolgens de wijzen uit het oosten verschijnen bij koning Herodes. Lucas, die immers een evangelie in twee delen schrijft, eerst het evangelie en dan de Handelingen, begint en eindigt met Rome, hij heeft het Gemenebest, de ‘oikoumenè’, de hele bewoonde wereld op het oog, terwijl Mattheus zijn verhaal over Jezus vooral wil inbedden in de geschiedenis van Israël en daarom wil hij in het veertiende hoofdstuk, waarvan we vanmorgen het tweede deel gelezen hebben de ware koning tegenover de valse koning zetten. Een kleine vijfentwintig jaar geleden schreef ik voor de Amstelkerk bij dit hoofdstuk het lied van de ware en de valse koning, waar Rien Hasselaar prachtige muziek bij maakte. De valse koning is Herodes, die door heel het evangelie heen maar één ding op het oog heeft, ten koste van alles zijn macht behouden. Daarom heeft hij Johannes de Doper op laten sluiten en vanwege de intriges van zijn  vrouw Herodias en hun dochtertje Salomé laten onthoofden, maar als hij het verhaal over Jezus hoort, meent hij dat Johannes de Doper is opgestaan uit de doden. Ik veronderstel dat de opstanding uit de doden de nachtmerrie is van Herodes en alle andere machthebbers, die zoals Boudewijn de Groot een eeuwigheid geleden zong in hun dromen ‘al hun schuldeloze slachtoffers zien staan’. Tegenover deze valse koning staat Jezus, de ware koning; dat is de koning die geen koning wil zijn, maar in plaats daarvan alleen maar wil spreken over het koninkrijk der hemelen, dat is het koningschap van God op aarde zoals in de hemel dat zo dichtbij is dat je het bijna vast kunt pakken. “Just above my head” schreef James Baldwin.

Jezus heeft gehoord van de onthoofding van Johannes en zijn reactie is dat hij scheep gaat naar een woeste plaats alleen. Een woeste plaats heet in het Grieks een eremos topos, een woestijn (u kunt er het woord heremiet, woestijnvader in horen) alsof hij het werk van Johannes opnieuw wil beginnen op de plaats waar ook Johannes is begonnen, in de woestijn. Maar een bestaan als heremiet zit er voor hem niet in, de scharen volgen hem zelfs de woestijn in. En Jezus werd met ontferming bewogen, zoals dat in Tenach alleen van God zelf wordt gezegd. Hij ziet hun ellende en het gaat hem door merg en been, hij voelt het in zijn onderbuik, hij is er kapot van. Hij geneest hun arme drommels, vertaalde Piet Oussoren. Heel dat zootje, dat ziek, zwak en misselijk is, dat niet voor zichzelf kan zorgen, die zijn als schapen die geen herder hebben. Hier bij de schare, bij dat zootje ongeregeld, hier wordt beslist wie er de ware koning is. De ware koning staat als God zelf in voor de menselijkheid. Wat al dan niet humaan beleid is wordt afgelezen aan de vluchtelingenkampen, aan de manier waarop omgegaan wordt met mensen die lijden onder tekorten of beperkingen. Wat voor zichzelf kan zorgen heeft geen heelmeester nodig, die redden het wel. En dat is nu precies wat de leerlingen tegen Jezus zeggen. Even worden de leerlingen hier opgevoerd om de publieke opinie, de algemene opvatting te vertegenwoordigen. Het is laat geworden, het is al ver voorbij etenstijd. Laat die mensen toch gaan, dan kunnen ze naar de dorpen om voor zichzelf eten te kopen. Wat opvalt in die zin is het taaltechnisch overbodige ‘voor zichzelf’, de zin had geen andere betekenis gehad als er gewoon had gestaan ‘om eten te kopen’. Maar de publieke opinie zit nu juist in die ene uitdrukking ‘voor zichzelf’. Laat iedereen maar voor zichzelf zorgen, want ja, we hebben het op school geleerd, de wet van Adam Smith, ieder mens kent zijn eigen belang het beste, en daarom kan iedereen het beste voor zichzelf opkomen. Het uitgangspunt van het liberalisme en als je er neo- voor zet, wordt het alleen nog wat brutaler en egoïstischer.

Maar Jezus gelooft niet in de filosofie dat ieder mens wel voor zichzelf kan zorgen, hij gelooft in het koninkrijk der hemelen, in de gemeenschap van mensen, die voor elkaar zorgen en alle anderen liefhebben als zichzelf. Daarom zegt hij: ze hoeven niet weg te gaan, geven jullie hen maar te eten. De leerlingen zeggen: we hebben hier alleen maar vijf broden en twee vissen. Bij Johannes, die er een eucharistisch verhaal van maakt, is er een jongetje dat vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Toen ik daarover moest preken, zei ik: hij is als de bar-mitswa, het jongetje dat in de synagoge de boekrollen aanreikt. Kijk, daar zijn ze: de boeken van Mozes, de profeten en de geschriften. Maar het is ook alles waar de leerlingen, waar heel het volk Israël over beschikt, die vijf boeken van de Tora, de profeten en de geschriften. Daar kun je toch niet van leven, daar kun je toch niet met z’n allen van leven? Maar daar gaat het nu juist om, het is niet ‘alleen maar’ het is inderdaad ‘alles wat ze hebben’, daar moeten ze het mee doen en daar kunnen ze het ook mee doen.

Als het verhaal een hoofdstuk verderop nog een keer verteld wordt, maar dan niet als de spijziging van de vijfduizend, maar als de spijziging van de vierduizend is er geen sprake van vijf broden en twee vissen, maar van zeven broden. Je moet die vijf en twee namelijk ook bij elkaar optellen, dan is het zeven, het getal van de volheid, het getal van de overvloed. En vierduizend is honderd keer veertig en veertig is het getal van de volkeren. Vooruit een extraatje, want ik heb al in het rooster gezien, dat het tweede verhaal over de spijziging niet wordt gelezen, dat vonden ze kennelijk te veel van het goede. Waarom twee spijzigingsverhalen? Het eerste volgt op dat over het optreden van Herodes en gaat dus over de ware en de valse koning, het heeft Israël in het vizier, het tweede volgt op het verhaal over de Kanaänitische vrouw en heeft de volkerenwereld in het vizier. In het eerste verhaal, dat we vanmorgen hebben gelezen, worden de brokken opgeraapt en waren het twaalf volle korven, twaalf het getal van de stammen van Israël. Twaalf volle korven, dat wil zeggen genoeg voor heel Israël. In het tweede verhaal worden er zeven volle manden opgeraapt, zeven het getal van de volheid, waar honderd keer veertig gegeten hebben blijft er genoeg over voor de hele wereld. Hier in dit verhaal is Jezus de Joodse huisvader, hij zegent het brood, hij spreekt er een beracha, over uit. Hij zal gezegd hebben: Gezegend zijt Gij, Eeuwige onze God, koning van de wereld die het graan hebt doen opkomen uit de aarde. In het tweede spijzigingsverhaal, dat voor de volkeren, staat er niet ‘eulogèsen’, ‘zegende’, maar staat er ‘eucharistèsas’, sprak een dankzegging uit. En in dat woord, bestemd voor de volkeren, horen we natuurlijk de term ‘eucharistie’, avondmaal. De schare gaat zitten op het gras. Als het gras is ons kortstondig leven, maar het woord van de Heer houdt stand tot in eeuwigheid. Daar leeft de gemeenschap van, daarmee, met het brood uit de hemel, zoals we hoorden in de woorden van de profeet Nehemia, is het volk Israël gevoed tijdens de veertig jaar in de woestijn. Manna, dat betekent ‘wat is dat’, dat, die piepkleine korreltjes, waar eigenlijk geen mens van kan leven, dat is het brood uit de hemel, dat is het woord van de Eeuwige waarvan jullie leven. En  daarmee is het sindsdien gevoed. In de ballingschap is het op Schrift gesteld, zodat het nooit vergeten zou kunnen worden. En dat woord, dat in Jezus Messias vlees is geworden en onder de mensen heeft gewoond, dat woord wordt nu door de discipelen, door de leerlingen, de volgelingen van Jezus uitgedeeld, eerst aan de Joden en dan aan de hele mensheid. Daarvoor zeggen we dank, spreken een eucharistè uit. Het heil is uit de Joden, daar is het begonnen, zij zijn de gezegende onder de volkeren, maar wij mogen, God zij dank, in Jezus Christus, delen in die zegen. Ja u hoort het goed: “de volkeren mogen delen in de zegen”, we zongen het in de Amstelkerk week in week uit in het refrein van het Jozefliedje, dat Karel Deurloo voor ons schreef. Daar gaat het over en daar gaat het om. Een mens leeft niet bij brood alleen, maar bij alle woord dat uit de mond Gods uitgaat. De beeldspraak maakt het juist concreet. Brood kun je vastpakken, kun je breken, kun je uitdelen, kun je opeten. Dat is al ethiek op zichzelf, dat leert je, dat je er niet bent om vooral voor jezelf te zorgen. Dat woord, dat ons leert te delen, dat Woord is God zelf. Toen de evangelist Johannes ergens rond het jaar honderd na Christus begon zijn evangelie te schrijven, had hij al die drie andere evangelies gelezen en begrepen en wist hoe hij moest beginnen: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord. Of God bestaat en hoe God bestaat, we zullen het er nooit over eens worden, maar dit Woord, dat stand houdt tot in eeuwigheid, dit woord is God, is onmisbaar, zonder dit woord, dat ons leert hoe te leven is ons leven ten dode opgeschreven. Neemt en leest, dit is zijn lichaam. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.