Preek in de Valkenburcht (Maarsbergen) 29/10/2017

Preek in de leerdienst van de Valkenburcht op zondag 29 oktober 2017

Gelezen werd: 1 Koningen 19, 16-18; Hosea 1, 3-5 en 2 Koningen 9, 1-15

Beste mensen,

Het is vijfenveertig jaar geleden, dat ik de film “Aquirre, der Zorn Gottes” van Werner Herzog zag. Een film met een schitterende maar ook gruwelijke hoofdrol van Klaus Kinski, die overtuigend de gewetenloze Conquistador Aquirre speelt. Hij gaat door roeien en ruiten, hij moordt eindeloos veel oorspronkelijke bewoners uit, onder andere – en dat is mij het meest bijgebleven – doordat hij zijn schip, waarvan hij denkt het aan de andere kant van het land waar hij doortrekt opnieuw nodig te hebben, door de indianen over het land en zelfs over een bergrug voort laat slepen. Door zijn optreden en zijn woeste langharige uiterlijk deed hij kennelijk denken aan Atilla de Hun, die zoals u weet werd aangeduid als “de gesel Gods”.

Waarom vertel ik dit? Omdat we het vanmorgen willen hebben over een bijbelse ‘gesel gods’: Jehu, die een compleet koningshuis uitmoordt en bepaald niet op de meest zachtzinnige wijze en zich ook niet bekommert om wat we tegenwoordig noemen: collateral damage. Tegelijkertijd, ik zou het vanmorgen niet willen hebben over het aloude vraagstuk van het ‘geweld in de bijbel’ alsof we dat los zouden kunnen maken van de context en in alle gevallen als iets heel bedenkelijks moeten beschouwen. Een eerste – bij jullie als gehoor natuurlijk overbodige – opmerking: We hebben hier van doen met profetische geschiedschrijving, die wellicht ook niet eens geschiedschrijving is, maar eerder een profetische interpretatie van de geschiedenis. Er zijn andere, buitenbijbelse bronnen, die menen dat Joram en Achazia niet door Jehu maar door de koning van Syrië werden omgebracht. Maar dat is niet ter zake, want het gaat er niet om wat er historisch precies gebeurd is – al begrijp ik best dat we dat ook wel zouden willen weten – maar om wat het profetische boek Koningen ons wil vertellen. Van het zeventiende hoofdstuk van het eerste koningenboek tot en met het elfde hoofdstuk van het tweede koningenboek wordt ons één groot verhaal verteld, dat door Ton Veerkamp werd aangeduid als “De vernietiging van de Baäl”. In dit verhaal worden de hoofdrollen gespeeld door twee profeten, Elia en Elisa, en door de Omriden, de koningen van Israël uit het geslacht van Omri, waarvan in het bijbelse verhaal Achab de belangrijkste en ook de allerslechtste is. En opnieuw, dat de buitenbijbelse geschiedsschrijving van schitterende vrome koningen als Hizkia en Josia nooit gehoord hebben, maar de Omriden beschouwen als een machtige dynastie in het Midden-Oosten, is niet relevant. De koningenboeken kennen een eigen waardering, die wordt aangeduid met de woorden of iemand goed of kwaad deed in de ogen des Heren. De eersten – en die zijn helaas ruimschoots in de minderheid – zijn degenen die gaan in de weg van hun vader David, de anderen zijn degene die gaan in de weg van Jerobeam, die de hoogtes instelde in Israël en Achab voegt daar nog aan toe, dat hij met zijn vrouw Izebel uit Sidon ook de heidense goden van dat land introduceerde. Historisch gezien hebben we bij de goden van Sidon en Kanaän van doen met een triade, die bestaat uit El, een oppergod, Baäl, zijn zoon en god van de vruchtbaarheid en de moedergodin Astarte, de eerste twee werden vereerd op de hoogtes en voor de Astartes werden grote palen als fallussymbolen opgericht. De naam van de oppergod El werd ook in het Hebreeuws de soortnaam voor een God, die naast de niet genoemde vierletternaam ook als naam voor de God van de Bijbel werd gebruikt, maar van die andere twee wil de Schrift niets weten. De naam van de profeet Elia, in het Hebreeuws voluit Elijahu is in dit verband een programma: Eli-Jahoe. Mijn God is de Eeuwige, Hij is God (en niemand anders). Dat is niet een belijdenis van het monotheïsme, de bijbel weet van het bestaan van vele goden, die ze als afgoden beschouwen, maar er wordt gezegd: Hij, de God die zich heeft laten kennen in de bevrijding uit Egypte, Hij, die ons de tora heeft geschonken, hij alleen is het waard aanbeden te worden (Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben). De Schrift gelooft niet in vruchtbaarheid en beschouwt seksualiteit als iets menselijks en niet als goddelijk. Geloof in de Baäls (de naam betekent simpelweg ‘heer’) is geloof in de vruchtbaarheid (daar horen stierkalveren bij, stierkalveren zoals Jerobeam heeft opgesteld in Dan en Berseba), in de cyclus van de natuur en een opvatting van de mens als een van die goden afhankelijk wezen. De strijd tegen Achab is de strijd tegen dit systeem en daarmee een strijd voor de bevrijding van de mens uit deze onderdrukkende omstandigheden. De bijbel zegt tegen die mens: je bent niet afhankelijk van een pantheon van onberekenbare goden, maar in de handen van die ene God, die alleen het goede met de mens voorheeft. In het eerste bijbelgedeelte dat we lazen hoorden we de drievoudige opdracht van Elia, hij moet Hazaël zalven tot koning van Damascus, hij moet Jehu zalven als koning van Israël en hij moet Elisa zalven als zijn opvolger. Met die drie, Hazaël, die de legers van Israël en Juda aanvalt, Jehu, die Joram, de zoon van Achab dood en Elisa, die de dood van de eerste zoon van Achab, Achazia voorzegt en Jehu laat zalven, moet het oordeel over Achab, zijn vrouw Izebel en heel zijn nageslacht voltrokken worden. In het langere gedeelte dat we gelezen hebben uit 2 Koningen 9 horen we het begin van de voltrekking van dit oordeel. En zoals we al zagen, dat gaat er niet zachtzinnig aan toe. Jehu, zijn naam betekent ‘de heer (adonai) is hij!’ en ook dat is een programma: de wraak van God (der Zorn Gottes) wordt door hem uitgevoerd, hij is in dit verhaal de personificatie van de wrekende God. Maar voor we te snel oordelen: hij is wel een messias, een gezalfde, hij is gezalfd tot deze taak. Ja, er zijn in het Noordrijk een heleboel slechte koningen geweest. Sterker nog, anders dan in het tweestammenrijk, weet het noordrijk helemaal niet van goede koningen, allemaal gingen ze in de zonde van Jerobeam, die de Baälsdienst invoerde in Israël, maar alleen het geslacht van Omri en Achab wordt met wortel en tak uitgeroeid. Waarom is dat? Dat heeft misschien juist wel te maken met de machtige positie die de Omriden (zoals we weten uit de buitenbijbelse bronnen) bekleedden. Ze hebben zich verzwagerd met de invloedrijke koningen van Tyrus en Sidon. Athalia, de zuster van Achab trouwt met Joram, de koning van Juda en daardoor wordt ook in het tweestammenrijk de Baälsdienst ingevoerd. Als je deze geschiedenissen leest, raak je steeds in de war, omdat de namen door elkaar lopen, in een korte periode hebben het tien- en het tweestammenrijk allebei een koning die Joram heet en allebei een koning die Achazia heet, alsof de schrijver van het koningenboek je wil laten horen: het is allemaal één pot nat, Israël of Juda overal dezelfde ellende. Er lijkt geen houden meer aan. Hier moet paal en perk aan gesteld worden, anders is het over en uit met het geloof in de Eeuwige in heel Israël en eindigt de bevrijding uit Egypte in dienstbaarheid aan de Baäls van Kanaän en Sidon en aan de koningen die zich daarmee verbonden hebben. Het is erop of eronder. Een paar hoofdstukken verderop zullen we horen hoe koningin-moeder Athalia na de dood van haar zoon koning Achazia heel het koningsgeslacht, dat is dus het nageslacht van koning David, laat ombrengen. Als daar niet een prinses Joseba was geweest, die het kleinste zoontje van Achazia, Joas als een baby’tje weet te verbergen en in leven te houden, zou er in heel Israël alleen nog Omriden aan de macht zijn geweest. En ook Jehu, die al behoorde tot de vorsten van Israël toen hij gezalfd werd tot koning zal uiteindelijk niet afwijken van de lijn van Jerobeam en de gouden stierkalveren die aanbeden werden in Dan en Berseba ongemoeid laten. Het slot van het tiende hoofdstuk geeft een oordeel over Jehu. God zegt daar tegen hem: wat je gedaan hebt, toen je op mijn bevel het huis van Achab ombracht, dat heb je goed gedaan, daarom zullen er na jou vier koningen uit jouw geslacht op de troon in Samaria zitten. Als vooruitblik daarop zal Jehu achtentwintig jaar, vier maal zeven jaar regeren. Nee, het is niet mooi wat Jehu doet, maar de profeet acht het onvermijdelijk, iemand moet het doen. Elisa, zijn naam betekent ‘God heeft geholpen’ wil er zelf zijn handen niet aan vuil maken, lijkt het wel. Hij stuurt één van de profetenzonen in zijn plaats. Die uitdrukking profetenzonen is een aanduiding voor de leerlingen van een profeet en Elisa is inmiddels een invloedrijk man met een grote school van leerlingen geworden. Eén van hen, hij krijgt in dit verhaal niet eens een naam, want hij moet simpelweg uitvoeren wat Elisa hem opdraagt, komt bij Jehu en neemt hem mee naar een binnenkamer. Maar daar gebeurt opeens iets heel anders. De jongeman is toch met recht een profetenzoon, want als hij Jehu zalft als koning wordt kennelijk de geest vaardig over hem en zegt hij veel meer dan hem is opgedragen, hij spreekt over het volk des Heren en hij heeft het over Achab en Izebel die hij om moet brengen om de dood van de profeten en alle knechten des Heren te wreken. Ik vermoed dat deze extra opdracht verteld wordt om Jehu te legitimeren. Wat hij doet, en hij voert het met gezwinde spoed uit, doet hij in opdracht van de Heer. We hebben de rest van het hoofdstuk niet gelezen en eigenlijk hoeft dat ook niet, want alles wat hier voorzegd is, wordt zo gedaan.

Blijven wij zitten met de vraag, mogen wij de wenkbrauwen optrekken over al dit geweld? Is “opdracht van de Heer” voldoende legitimatie? Over Samuël wordt verteld dat hij koning Agag van Amalek en heel zijn nageslacht eigenhandig ombrengt. Toen tijdens een interreligieuze bespreking aan Martin Buber werd gevraagd, wat hij vond van al dat geweld, antwoordde Buber: “Misschien had Samuël de Eeuwige niet goed verstaan”. Die optie moeten we met Buber open laten. In ieder geval hebben wij twijfels bij mensen die menen in opdracht van God verschrikkelijke dingen te moeten doen. We zijn nog niet vergeten, dat Adolf Hitler in diverse redevoeringen placht te zeggen, dat hij “het werk des Heren” uitvoerde. Maar er is ook die andere kant, waarvan iets zichtbaar wordt in het verhaal van Jehu. Die andere kant van de bittere noodzaak om ergens iets nog veel ergers een halt toe te roepen. Die andere kant, die Johannes Calvijn en sommige andere reformatoren ertoe heeft gebracht om de zogenaamde tirannenmoord niet op voorhand te veroordelen. Als ik nadenk over die andere kant, denk ik natuurlijk, maar dat doe ik nu eenmaal bijna iedere dag, ook aan Dietrich Bonhoeffer, die door zijn zwager Hans von Dohnanyi en diens mede-complotteurs in de Abwehr van het Duitse leger, gevraagd werd of het ethisch aanvaardbaar was, dat ze Hitler om zouden brengen en daarmee hun militaire eed van trouw breken. U kent het antwoord. Bonhoeffer nam enige tijd voor studie en nadenken en kwam toen tot de conclusie. Wel of niet aanvaardbaar, kon niet de kwestie zijn, in dit geval ging het om een moeten of verboden zijn en als het een moeten is, waaraan men zich niet kon onttrekken, wie was hij dan om te zeggen dat het wel moest, maar dat anderen het maar doen moesten. En vanaf dat moment maakte Dietrich Bonhoeffer deel uit van het complot, dat hem uiteindelijk het leven heeft gekost, maar waarvoor hij ook van het begin af zijn leven over heeft gehad. Zoals u ook weet, is het complot niet succesvol geweest. De verschillende aanslagplegers waren te voorzichtig, er was geen Jehu, er was geen terrorist die bereid was zichzelf met Hitler op te blazen. Soms moet er een Jehu zijn of een Che Guevara. We moeten ze niet verheerlijken alsof ze God zelf zijn, maar we mogen misschien wel begrip hebben voor hun keuzes. Keuzes die met gevaar voor eigen leven gemaakt zijn. Keuzes die we in de dagen van de vijfhonderdjarige herdenking van de Reformatie mogen typeren met de woorden, die misschien niet eens historisch van Luther waren: Hier sta ik, ik kan niet anders. Soms moet er basta gezegd worden en laten we hopen en bidden, dat als het echt nodig is – wie weet met een misschien wel gestoorde Amerikaanse president – er iemand is die basta durft te zeggen en de daad bij het woord voegt. Is dat ook verkondiging? Ik ben bang van wel. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.