Preek in de Nieuwendammerkerk 7-1-2018

Preek in de Nieuwendammerkerk op zondag 7 januari 2018 (Epifanie)

Gelezen werd Jesaja 60, 1-6 en Mattheüs 2, 1-12

Lieve gemeente,

Gisteren vierde de Oosters-Orthodoxe kerk zijn kerstfeest. Wij hebben het over het feest van Epifanie, het feest van de verschijning van de Heer, maar in de kerk van het Oosten begint het optreden van Jezus pas echt bij zijn verschijning bij de Jordaan en daarom is dat het hoogtepunt van hun geboortefeest. In het Westen, dat zich na het schisma van de twaalfde eeuw steeds verdere distantieerde van de kerk van het Oosten, werd Epifanie het feest van drie koningen. In de loop der jaren werd de legendevorming daarover steeds verder uitgebreid. De wijzen uit het oosten werden koningen. En ze moch­ten ook niet meer zo exclusief uit het oosten komen, ze kwamen uit alle windrichtingen, ze kregen namen: Caspar, Melchior en Balthasar en ge­looft u het of niet: als u naar Keulen gaat – da’s maar een paar uurtjes rij­den – dan vindt u daar in de Dom een prachtig versierde reliekschijn met daarin de schedels van alle drie de koningen! Waarom het er drie waren? Dat staat nergens in het Bijbelverhaal van Mattheus! Dat komt waar­schijnlijk omdat er in het slot van het verhaal sprake is van drie cadeaus: goud, wierook en mirre. Dus ze hebben het zich heel plastisch voorge­steld: de eerste komt met goud aan, de tweede met wierook en de derde met mirre, dus zullen het er wel drie zijn geweest. Maar hoe komt Mat­theus dan aan zijn verhaal, want laten we eerlijk zijn, het is toch een heel ander geboorteverhaal dan dat van Lucas. Daarom, beste mensen, hebben we de profetie uit Jesaja 60 gelezen, want daar kunnen we horen, waar Mattheus de inspiratie vandaan heeft om zijn verhaal juist zo te vertellen. Waar Lucas Zacharias en Elisabeth als een soort Abraham en Sara en Si­meon en Anna als Samuël en Hanna neerzet om de sfeer van het geboort­everhaal weer te geven als helemaal thuis binnen de wereld van de He­breeuwse bijbel, van de aartsvaders en de profeten, daar vertelt Mattheus zijn geboorteverhaal als de vervulling van oudtestamentische profetieën. Dat wil niet zeggen, dat al die profetieën in eerste instantie ook over Jezus gingen. De beroemde profetie over de jonkvrouw die zwanger zal worden en de vredesvorst die geboren zal worden, wordt bijvoorbeeld uitgesproken tegenover koning Achaz en gaat vast over de bevalling van de koningin en de geboorte van koning Hizkia, de enige koning in Juda die in alles rechtvaardig was als zijn grote voorvader David. Maar Mattheus be­grijpt het verhaal van Jezus ook als de vervulling van de profetieën van Jesaja en Jeremia. Waar sprak de laatste Jesaja, de schrijver van dit zestigste hoofdstuk, over. Het laatste deel van het boek Jesaja, ook wel aangeduid als de derde Jesaja, is waarschijnlijk geschreven in de vijfde eeuw voor Chris­tus. Het volk Israël is teruggekeerd uit de ballingschap. De priesters uit het geslacht van Aäron hebben hun werk weer opgevat, maar er zijn geen konin­gen meer uit het huis van David. Er ontstaat wat wel werd genoemd, de tora-republiek. Er is geen koning, maar uit dankbaarheid om hun terugkeer, doet het volk onder leiding van Ezra en Nehemja zijn uiterste best om Je­ru­zalem en de tempel te herbouwen en de in de ballingschap op schrift ge­stelde leefregels van de tora serieus te nemen. En toch gaat het slecht en heeft het volk steeds nieuwe aanvallen te verduren. In die sfeer houdt de derde Jesaja zijn profetieën: het is peptalk, hij wil het volk aansporen om de moed niet op te geven. En hij spreekt dan over de knecht des Heren, een nieuwe leidsman, die een nieuw elan te weeg zal brengen, niet met geweld en militaire kracht, maar met geestelijk gezag en de bereidheid te lijden. U begrijpt, toen Mattheus eeuwen later op zijn manier het verhaal over Jezus van Nazareth wilde vertellen, heeft hij teruggedacht aan deze profetieën uit het slot van het Jesajaboek. De volken zullen komen tot zijn licht en koningen tot de glans die is opgegaan (zouden het daarom konin­gen zijn?). Als Lucas zijn geboorteverhaal vertelt, heeft hij het over het be­vel dat uitging van keizer Augustus, want dit gebeuren, de geboorte van Jezus Messias, daar zijn alle evangelisten van overtuigd, heeft niet alleen betekenis voor het volk Israël, maar is van belang voor heel de bewoonde wereld. En zo heeft Mattheus het over de wijzen uit het Oosten. Het zijn sterrenwichelaars, magiërs, mensen die de loop der dingen proberen te begrijpen en te voorspellen op grond van de stand van de sterren. Zij ko­men in Jeruzalem, bij koning Herodes, en vragen waar de geboren koning der Joden is, want zij hebben zijn ster gezien in het Oosten. Wat zij pre­cies gedacht en geredeneerd hebben, hoe de sterren precies gestaan heb­ben rond de geboorte van Jezus, er zijn heel wat astrologen en astrono­men geweest, die er uitvoerige beschouwingen over hebben geschreven. Het zou een komeet geweest kunnen zijn of een bepaalde stand, waarbij twee planeten in elkaars licht hebben gestaan en zo een extra sterke ster werden. Zelf weet ik er maar heel erg weinig van en ik denk dat het ook eigenlijk niet nodig is voor het begrijpen van dit verhaal. Want, en dat is heel belangrijk om te weten, het oude Israël moest helemaal niets hebben van magiërs of wichelaars of tovenaars. In de boeken van Mozes kunt u uitvoerig lezen, dat het volk wordt opgedragen om zich vooral afzijdig te houden van alle mogelijke vormen van toekomstvoorspellerij. En toch laat Mattheus wichelaars uit het oosten optreden! Niet opdat wij met onze hedendaagse horoscopen zouden zeggen, zie je wel, in de bijbel gaat het er ook al over en je weet maar nooit, als zoveel mensen erin gelo­ven, moet er toch wel iets van waar zijn. Nee, Mattheus gebruikt de wi­chelaars uit het oosten op zijn manier. Op een theologische manier! Want laten we eerlijk zijn, wat Mattheus in zijn verhaal die ster allemaal laat doen, dat gaat alle perken te buiten. Het principe is immers dat er een vaste verhou­ding is waarin de sterren ten opzichte van elkaar staan, en uit die onderlin­ge standen worden dan conclusies getrokken. Als die sterren in beweging zouden komen en vrolijk aan het reizen zouden slaan dan stort de hele astrologie in elkaar. Of wellicht denkt u aan een komeet, dat is toch wel een ster die beweegt, maar een komeet die opeens halt houdt en blijft staan boven de plaats waar het kind is! Laten we het maar open­lijk tegen elkaar zeggen: wat deze ster doet dat heeft nog nooit een ster gedaan, dat kan ook geen enkele ster doen! Deze ster is een theologische ster, is een ster, die Mattheus heeft bedacht om aan ons te vertellen, dat niet alleen de hele bewoonde wereld, maar zelfs het hele universum on­derge­schikt is aan dit gebeuren, aan deze geboorte. Deze ster wijst ons de weg, of: Mattheus ge­bruikt deze ster om ons de weg te wijzen. En als we dat hebben begre­pen, dan moeten we de gang van het verhaal volgen. Want als die wiche­laars in Jeruzalem zijn aangekomen, weten ze het even niet meer. En ze melden zich bij Herodes. Maar Herodes heeft geen idee, behalve dan een heel slecht idee, namelijk dat iedere geboren koning der Joden een bedrei­ging is voor zijn positie. En dan roept hij de Schriftgeleerden en zij weten waar de koning geboren moet worden. Want één ding weet Mattheus ze­ker, willen wij iets leren over de Messias en zijn verhaal dan moeten we dat zoeken in de Schriften, de Schriften die spreken over de God van Isra­ël, die Abraham heeft geroepen uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaän, en die Mozes heeft geroepen bij het brandende braambos om het volk te bevrijden uit de hand van de farao van Egypte. In dit verhaal, dit verhaal van bevrijding, dit verhaal van Gods genade, die ondanks alles trouw blijft aan zijn verbond, past de geboorte van Jezus. In Sion is een licht opgegaan en alle volkeren zijn geroepen tot zijn schijnsel! Daarom heeft Mattheus een ster nodig – een ster die naar het hem goeddunkt kan stil staan, op reis gaan en dan opeens weer stil staan, en daarom heeft hij wichelaars uit het oos­ten nodig, omdat aan ons en aan allen die het horen willen, het verhaal verteld moet worden over deze geboren koning. Of die drie koningen werkelijk koning waren, geen idee. Dat Herodes zichzelf wel beschouwt als de koning der Joden, maar dat niet werkelijk is en zich al helemaal niet koninklijk gedraagt, dat is ook duidelijk. Het gaat om die ene, die werkelijk koning genoemd mag worden, het koningskind, waarnaar wijzen op zoek waren. Maar hij wil geen koning zijn. Liever is hij ons aller dienaar, een knecht des Heren, zoals die waar Jesaja het over had. De afgelopen dagen zijn ons weer talloze voorspellingen gedaan over het jaar dat voor ons ligt. Vooral over onze economie, want er is weinig waar beter over te speculeren valt. Sterker nog: de speculatie erover is al beursgevoelig. Als we met z’n allen zeggen, dat het niets wordt, dan wordt het zeker niets. En als we nu met z’n allen zeggen, dat het herstel nu werkelijk op gang gekomen is, dan beginnen de mensen erin te geloven en meer uit te geven (want dat schijnt het grote ideaal te zijn, dat we met z’n allen steeds meer consumeren en er daarom steeds meer geproduceerd kan worden, over duurzaamheid gesproken!). Het is een kwestie van geloof (van vertrouwen zeggen ze, want dat vertrouwen schijnt meetbaar te zijn) geworden. En wel het belangrijkste geloof waaraan in onze westerse wereld gedaan wordt. De economie is een soort autonome godheid en met elkaar houden we in de media een gigantische eredienst om die godheid te bezweren of gunstig te stemmen. De economie zegt ons te consumeren, want als we niet consumeren stort de economie in elkaar. En dus consumeren we tot we erbij neervallen en offeren onze spaarcenten liever aan de economie dan aan onze hulpbehoevende medemens, want die laatste heeft geen koopkracht en kan dus ook niet bijdragen aan de economie. Beste mensen, ik geef het onmiddellijk toe, sterren die bewegen en stilstaan, wichelaars die weten van de geboorte van een bevrijder, het klinkt hoogst onwaarschijnlijk, het is nauwelijks te geloven. Maar als ik het afzet tegen alle verhalen die probleemloos geloofd wordt omdat de hogepriesters van de economie ze verkondigen, dan vind ik dat verhaal over die ster zo gek nog niet. Het gaat daarin om oriëntatie, om een uitgangspunt; waar houd ik me aan vast, waarop vestig ik mijn vertrouwen? Op onze economie en onze munt of op het kind van Bethlehem als symbool voor een andere toekomst. De toekomst van de zachte krachten, van een einde aan het geweld, van liefde en verantwoordelijkheid voor de medemens. Het gaat om keuzes. Het gaat ook om een manier van kijken. Wie wijs is ziet het kind, ziet een andere werkelijkheid, of misschien moet ik zeggen: een andere mogelijkheid, die tot werkelijkheid kan worden. De wijzen uit het oosten keren langs een andere weg terug. Hun weg voert niet meer langs Herodes, niet meer langs het centrum van de macht en de economie, het geloof en de politiek van die dagen. Dat is wat er, tegen alles in, in het nieuwe jaar onderzocht zou moeten worden: of er geen andere weg is. Een weg die niet wordt bepaald door euro en economie, de internationale bureaus die de waarde van ons munt en de kwaliteit van ons bestaan op- of afwaarderen, maar door de mensenliefde van God, die zichtbaar is geworden in de verschijning van een kind. Wie het kind ziet, en daarmee die andere mogelijkheid, zal stralen van vreugde, zegt Jesaja. Zo moge het zijn. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.