Overweging op Witte Donderdag in de Ark 29/3/2018

Overweging op Witte Donderdag in de Ark (Amsterdam-Noord) op 29 maart 2018

Lieve gemeente,

Op Witte donderdag vieren wij de instelling van het avondmaal en er zijn een heleboel teksten die vertellen over de instelling van dat avondmaal. De drie andere evangelisten hebben zo’n inzettingsverhaal en Paulus heeft een heel uitvoerig verhaal over de instelling van het avondmaal in zijn eerste brief aan de Korinthiërs, maar sinds vele eeuwen heeft de kerk ervoor gekozen om op de avond van de Witte Donderdag, als we met elkaar het avondmaal vieren en de inzetting van het avondmaal gedenken, geen van deze verhalen op het rooster te zetten, maar in plaats daarvan het verhaal over de voetwassing, dat alleen bij Johannes voorkomt. Het lijkt bijna alsof ze hun allerheiligste sacrament willen relativeren. Denk erom, er zijn dingen die nog belangrijker zijn! Zoals de profeet Jesaja zijn  volk voorhoudt, dat het God niet te doen is om de offers die ze hem brengen, maar om de gerechtigheid, die ze hebben te betrachten aan de armen en verdrukten. Het gaat er dus niet alleen om, dat we met elkaar aan tafel zitten en het avondmaal vieren, maar ook hoe we met elkaar aan tafel zitten en hoe we het avondmaal vieren.

Het verhaal over de voetwassing draait om twee tegenstellingen, die tussen heren en knechten, of leermeesters en leerlingen en die tussen rein en onrein.

Laat ik beginnen met het laatste. Het boek Leviticus, het middelste en volgens veel joden centrale boek van de Tora bevat een groot aantal zogenaamde reinheidsgeboden. In een wereld zonder antibiotica en zonder ziekenhuizen kan nagenoeg elke vorm van besmettelijke ziekte, of het nu mazelen is of melaatsheid een kleine nomadische gemeenschap compleet uitroeien. Daarom zijn er strenge wetten over hoe met dit soort ziekteverschijnselen moet worden omgegaan. En in een wereld die volkomen vanzelfsprekend religieus is, worden dit soort maatregelen religieus geduid en verankerd. Het is niet de arts – voor zover die er toen waren –  maar de priester die besluit of iemand rein of onrein is. Rein betekent dan erbij horen, mee mogen doen aan godsdienstige rites, maar ook aan het maatschappelijke leven. Onrein betekent buitengesloten, niet mee kunnen doen. Wachten tot je ofwel sterft aan je ziekte ofwel daarvan geneest en weer rein verklaard kan worden. Bedoeld of onbedoeld gaf dit aan de priesters een grote macht, zij waren de poortwachters, zij stelden vast of je er wel of niet bij hoorde. Je zou het een beetje kunnen vergelijken met de katholieke priesters in de middeleeuwen, wanneer zij je excommuniceerden, dat wil zeggen uitsloten van de communie, van de eucharistie, dan hoorde je er ook sociaal gezien niet meer bij, je was een outcast, een paria geworden. De evangelist Johannes heeft de indruk dat de priesters van zijn tijd de regels onnodig streng toepassen en daarmee hun macht misbruiken. Iets daarvan zien we al in een van zijn eerste verhalen, dat over de bruiloft van Kana, waar de watervaten klaar staan voor de reiniging van de Judeeërs. Hun indruk is kennelijk, dat je in het heidense land, ja zelfs in Galilea, dat voor hun besef al bijna buitenland is, meer kans loopt je te verontreinigen, onrein te worden. Jezus grijpt in in dit schema van rein en onrein. Waar de gebruikelijke opvatting is dat een reine onrein wordt, wanneer hij in aanraking komt met iets onreins of iemand die onrein is, suggereert Jezus dat de onreinheid genezen kan worden wanneer het in aanraking komt met wat rein is. Hij raakt de als onrein beschouwde vloeiende vrouw aan, en hij wordt niet onrein, maar zij rein. Hij raakt melaatsen aan en geneest ze. Daarom zegt Jezus tegen Petrus: Jullie zijn rein, maar niet allen. De leerlingen zijn rein door hun omgang met Christus. Reinheid en onreinheid komen van binnen uit, het is niet een besmetting van buiten af, die er voor zorgt dat een van hen, Judas, die gezien zijn naam een Judeeër zal zijn, niet rein is, maar het is wat er leeft in zijn hart, zijn plan om Jezus over te leveren. Wie zich gebaad heeft is rein. Je hoeft geen speciale reiniging te ondergaan om aan te mogen zitten aan de tafel van de Heer. Wat Jezus doet door hun één voor één de voeten te wassen, heeft niets te maken met rein of onrein, maar met dat andere schema, dat van de heren en de knechten. De hoeden en de petten, noemde de Internationale Nieuwe Scene dat, degenen die het voor het zeggen hebben en degenen die hebben te gehoorzamen. Dat is op zich geen religieus thema, hoewel het niet ongebruikelijk is, dat de religie zich aanpast aan de gangbare machtsverhoudingen en die sanctioneert, voor heilig, door God gegeven verklaart, waaraan een ieder zich nu eenmaal te houden heeft. In de voorafgaande hoofdstukken van het Johannesevangelie, spelen naast de leerlingen, drie mensen een hoofdrol: Lazarus, Martha en Maria. Johannes leent ze uit het evangelie van Lucas. Daar horen we de gelijkenis over de rijke man en de arme Lazarus en het verhaal over de zusters Martha en Maria, waarvan de ene slooft en de ander aan de voeten van Jezus zit. Johannes laat de arme Lazarus, bij hem Lazarus uit Bethanië, dat betekent vertaald: God is mijn hulp uit het huis van de arme, hier degene zijn, die door Jezus uit de dood wordt opgewekt, bij Lucas is dat de naamloze jongeling uit Naïn, en hij maakt Maria en Martha, de beide zusters van Lazarus. De één dient, de ander leert. Leren, vieren en dienen, het hoort bij elkaar en met elkaar representeren deze drie de gemeente van Christus. Het zijn broeders en zusters, de één staat niet boven de ander, ze zijn gelijk en hebben met elkaar maar één Heer, die Lazarus heeft opgewekt, die door Martha wordt gediend en door Maria gezalfd. Maar die ene Heer, die enige die zich met recht hun heer en leermeester mag noemen, die wil zich daar niet op laten voorstaan, hij heeft het geen rooft geacht gode gelijk te zijn, zegt Paulus in de Christushymne uit Filippenzen 2, maar hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen. Als ik dat lees, moet ik altijd denken aan het prachtige klein gedicht van J.B. Charles, dat hij een kleine psalm noemde:

Hij alleen zou met een grote sigaar

In de mond op straat mogen lopen,

Met de duimen in zijn vest,

Want Hij is God,

Maar Hij doet het niet

Want Hij is God.

Dat is waar het om gaat als we met elkaar aanzitten aan de tafel van de Heer, als we die ene keer per jaar nog meer gemeente zijn met elkaar. Dat niemand zich boven de ander verheft, of, om het nog eens met Paulus te zeggen, dat een ieder de ander voortreffelijker achte dan zichzelf. Want één is onze Heer en hij wil ons aller dienstknecht zijn. Zo blijft de plaats van de Heer leeg en vormen we een gemeente rondom dat lege midden. Hier telt geen rein of onrein, een ieder mag zich welkom weten in de veronderstelling dat het het Woord van de Heer is, dat rein maakt en helend is. Ook in deze stille week. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.