Preek in het Gast-huis op 2/9/2018

Preek in het Gast-huis tijdens de leerdienst van LATE op 2 september 2018.

Gelezen werd uit de sidra ‘Ki Tavo’ (Deut 26,1-29,8) Deut. 27, uit de haftara Jesaja 60,1-6 en 18-22 en uit de apostolische geschriften Gal. 3,8-12.

Lieve vrienden,

‘Ki tavo’, als je komt. Dat is de naam van onze sidra, maar het had ook de naam van het hele boek Deuteronomium kunnen zijn. Als je komt in het land dat de ENE, je God, je geeft. Wat moet je dan doen, wat moet je laten. Hoe zal het je lukken, om er een succes van te maken in dat land. Want het is wel het land van melk en honing, maar het is ook het land waar vijandige volken wonen, waar volgens sommige verspieders reuzen gehuisvest zijn, waar het hard zwoegen is op rotsachtige grond. Deuteronomium is het boek van de toespraken van Mozes, die hij houdt aan de overzijde van de Jordaan in de tijd, dat het volk klaar staat om de Jordaan over te steken en het land binnen te gaan. Het zijn ook de afscheidstoespraken van Mozes, zijn testament, want zelf zal hij het land niet binnengaan, maar hij zal aan gene zijde van de Jordaan sterven op de mond van God. Hij sterft zoals hij geleefd heeft: op de mond van de Eeuwige, hij is voor ons de stem van God geworden. Niemand heeft ooit God gezien en niemand zal ooit God zien. God is van een andere categorie onttrekt zich aan onze waarneming, ja onttrekt zich zelfs aan ons denken, valt buiten de categorieën van het bestaande, we moeten het doen met zijn Woord, met de tora van Mozes en alles wat daarop als commentaar, als toelichting, als interpretatie als kritiek of als uitleg daarover in de loop der eeuwen is geschreven, dat geldt voor de traditie van Misjna en Talmud, dat geldt ook voor het z.g. Nieuwe Testament, dat ik begrijp als Jezus’ interpretatie van de Tora, zoals die door zijn leerlingen op Schrift is gesteld. Geen tittel of jota zal daarvan verloren gaan.

Dat wil niet zeggen dat die tora als ijzeren wet in de meest letterlijke zin bewaard moet blijven en gedaan moet worden. Ja natuurlijk de tekst moet bewaard blijven, maar die zal steeds opnieuw in de context van de tijd waarin die gelezen wordt geïnterpreteerd en uitgelegd moeten worden. We zullen onze plaats moeten bepalen. Voor welke Jordaan staan wij, welk land willen we binnentrekken en wat zijn dan voor ons de nuttige lessen, die ons helpen om het te laten slagen? In het eerste hoofdstuk van deze sidra, die ik drie jaar geleden besprak, ging het over de eerstelingen en de tienden en daarmee ook over de sociale wetgeving. Leven in het land zodat het je goed gaat is een leven in dankbaarheid. Dankbaarheid dat we mogen leven in dit land, met zijn geweldige mogelijkheden. En die dankbaarheid drukken we uit door met de gave van eerstelingen en tienden te laten weten, dat we beseffen, dat deze weldaad niet zomaar onze verdienste is, maar dat die ons in genade geschonken is. Daarover ging het zesentwintigste hoofdstuk van het boek Deuteronomium. Daarna volgen de hoofdstukken 27 en 28 met bij elkaar bijna honderd verzen, veel te veel om allemaal voor te lezen, die je zou kunnen zetten onder het opschrift zegen en vloek. Heel simpel gezegd: als je je houdt aan wat je opgedragen is, dan zal het je goed gaan, als je dat niet doet, dan gaat het mis. Maar dat is inderdaad heel simpel gezegd, te simpel gezegd. Een versimpeling, die niet zelden gebruikt wordt om de Joodse godsdienst af te doen als een kwestie van do ut des, voor wat hoort wat. Nee, zo simpel is het niet. Maar dat een mens steeds moet kiezen, dat er dingen zijn, die je wel doet en dingen die je niet doet en dat die keuze uitmaakt voor wat er gebeurt met jouw leven en de wereld om je heen, dat is zo helder als kristal. Laten we beginnen met de vloek, met de tekst van hoofdstuk 27 die we hebben gelezen. Ja, waarom eigenlijk beginnen met de vloek. Had je niet met theologen als Barth, de zegen voorop moeten zetten en vervolgens de vloek bespreken als de onmogelijke mogelijkheid, die helaas toch maar al te vaak waar wordt? Nee de vloek gaat voorop, maar niet met alle driehonderdvijfenzestig (voor elke dag van het jaar één) geboden, die je in de Tora vinden kunt, zodat je nooit meer aan iets anders toe zou komen, nee de vloek gaat wel voorop, maar met een veel geringer aantal verboden, 12 in dit geval, één voor elke stam van Israël, want alle stammen staan opgesteld, bij het uitspreken van deze vervloekingen. Het geeft de extremen aan. Er zijn een aantal zaken, we noemen er hier twaalf zegt Mozes, die absoluut niet gaan, als je je met deze zaken inlaat, dan hoeven we het over het andere, over de zegen helemaal niet meer te hebben, want dan komt er niets van terecht. Ze liggen heel dicht aan tegen de bepalingen van de Tien Woorden, die een soortgelijke functie hebben. Het begint met het verbod op het maken van afgodsbeelden. Dan gaat het over de zorg voor de generatie boven je (ik zeg het nog maar een keer, dit gebod gaat er niet over dat kleine kinderen hun ouders moeten gehoorzamen – al valt daar best iets voor te zeggen – maar dat volwassenen zorg willen dragen voor het wel en wee van hun vaders en moeders). De instandhouding van een eerlijke verdeling van de grond. De blinde en de zwerver, de wees en de weduwe staan voor allen die het minder hebben getroffen. Je hebt hen bij te staan en ze vooral geen strobreed in de weg te leggen. Zonder sociaal benul kun je in het land niet leven! Dan volgen er vier vervloekingen over incest en bestialiteit. Het valt op, dat een vervloeking over mannen die bij mannen liggen, die in vergelijkbare teksten regelmatig voorkomen, hier niet genoemd worden. En hoewel dit alles weinig van doen heeft met het toen nog onbekende begrip van homoseksualiteit, doet het goed dat het er niet bij staat. En de laatste twee vervloekingen gaan over doodslag en huurmoord. Het gaat daar met name over de stiekeme in het verborgene uitgevoerde moord, naar ik aanneem in de veronderstelling dat de zichtbare moord sowieso wel bestraft zal worden. De Levieten roepen het tot heel Israël. Dat is wel logisch, want zij vertegenwoordigen de Eeuwige, ook Mozes en Aaron zijn Levieten. Maar vooraf zijn de stammen verdeeld over de beide bergen Geriziem en Ebal. Op de Geriziem om de gemeente te zegenen, op de Ebal tot verwensing. Weer zo’n prachtige kleine nuance. Op de Geriziem om de gemeente, dat is heel Israël en alles wat in zijn spoor meetrekt, te zegenen, op de Ebal tot verwensing, niet heel de gemeente wordt vervloekt, maar er worden verwensingen uitgesproken over de enkelingen die de zegen in de weg staan met hun gedrag. Ook de verdeling van de stammen is opvallend: In het eerste rijtje zou je de eerste vier zonen van Lea en de beide zonen van Rachel verwachten, maar Ruben ontbreekt daar en in plaats daarvan staat Issaschar. Issaschar is de vijfde zoon van Lea, die de plaats inneemt van zijn oudste broer. Waarom Ruben niet staat bij degenen die de gemeente zegenen? Omdat we bij de vervloekingen horen “vervloekt is hij die slaapt met een vrouw van zijn vader” en dat is volgens Genesis nu precies wat Ruben gedaan heeft, daarmee heeft hij zich gediskwalificeerd en kan niet meer gelden als de eerstgeborene.

Daarvoor, om te zegenen of te vervloeken, staan ze wel opgesteld, maar de Levieten lezen de wet en heel het volk, zowel de stammen op de Geriziem als die op de Ebal zeggen: Amen. Zo is het, zo moge het zijn. Als we eerst afspreken dat we het leven niet onmogelijk zullen maken, dan kunnen we het daarna hebben over hoe we het leefbaar, ja hoe we het zelfs voorspoedig kunnen maken. Ik zei al: die achtenzestig verzen van hoofdstuk 28 waren te veel om voor te lezen, maar in de haftara uit Jesaja 60 wordt veel beknopter over de zegen gesproken. Het is de zegen in de overtreffende trap. Jesaja heeft het niet eens meer over wat er allemaal gedaan moet worden om die zegen te beërven. De zegen komt als genade van de ENE, als het licht van de zon. Er klinken woorden die we kennen uit de Openbaring van Johannes, die Openbaring die voor een deel een prachtige compilatie is uit profetische teksten van Daniël, Ezechiël en Jesaja. De zon zal niet meer ondergaan. Een mensengemeenschap die bestaat uit louter rechtvaardigen, dat is waar wet en profeten op uit zijn. Daarom staan die witgekalkte stenen daar op de Ebal, als waarschuwingsborden. Als je dit doet, dan gaat het mis. Dat het mis gaat, is niet het gevolg van de vervloeking, dat het mis gaat is het gevolg van wat er gedaan wordt. Hier past geen dubbele predestinatieleer, die zegt dat God naar zijn believen zegen en vloek verdeelt over de mensen. Nee je roept de vloek over je af! Of je ook de zegen over je af kunt roepen, dat ligt veel gecompliceerder, daar heeft de Schrift ook veel meer woorden voor nodig, maar één ding weten we zeker: als je doet wat je hier nadrukkelijk verboden wordt dan gaat het mis.
Ik had het me natuurlijk gemakkelijk kunnen maken en uit de apostolische geschriften zo’n mooie tekst uit de Openbaring kunnen kiezen, die nauw aansluit bij de haftara van Jesaja, maar dat heb ik niet gedaan, omdat er in de geschiedenis van de verhouding tussen Jodendom en christendom en in dit geval ook in de verhouding tussen eerste en tweede testament door de jaren heen de nodige spanningen zijn ontstaan. Lezen we het eerste vanuit het tweede, of lezen we het tweede als commentaar op het eerste. Wij hebben als Tenach en Evangelie en ook in navolging van de voormalige Gast-huisgemeente altijd voor het laatste gekozen. En  dat doen we ook nu. We hebben in dit geval een aantal verzen gelezen uit de brief van Paulus aan de Galaten en die natuurlijk gekozen omdat Paulus een vers uit onze toralezing, Deuteronomium 27,26, citeert en becommentarieert. “Vervloekt is al wie niet blijft bij al wat geschreven is in het boek van de Wet om dat te doen.” Het is wel niet helemaal letterlijk. Dat komt omdat Paulus de tekst uit de Septuaginta citeert en ook die nog enigszins wijzigt, maar de verwijzing naar ons tekstgedeelte in onmiskenbaar. Wie leeft onder deze tora, die loopt het risico een vloek over zich af te roepen als hij zich er niet aan houdt, maar of je dat kunt vertalen met “onder een vloek liggen” en vervolgens concluderen dat niemand zich volledig aan die wet kan houden en dat dus allen die uit die wet leven (men leze: de Joden) onder de vloek liggen, dat is in ieder geval strijdig met de manier waarop ik de tekst uit Deuteronomium heb begrepen en uitgelegd: als in de twaalfde en laatste van de vervloekingen wordt gezegd : Vervloekt, hij die niet doet staan de woorden van deze Wet door ze te doen, dan zal daarin met ‘de woorden van deze Wet’ toch bedoeld zijn: de voorafgaande elf vervloekingen. Als je die niet overeind houdt en de daar genoemde dingen niet probeert te weren uit je samenleving. Dat daarmee bedoeld zou zijn, dat ieder die er niet in slaagt zich volledig te houden aan alle 613 ge- en verboden van de Tora, vervloekt is, lijkt me niet voor de hand liggend. Dat kun je in ieder geval nergens in de tora vinden. Paulus bestrijdt dus een bepaalde interpretatie van de tora. En dat doet hij met de beroemde en ook door Luther en Calvijn veelvuldig geciteerde tekst uit Habakuk: “De rechtvaardige zal uit geloof leven”. In de Wet, zegt Paulus is het niet “uit geloof”, maar ‘wie deze dingen doet zal daardoor leven’. Inderdaad wie deze dingen doet is een rechtvaardige. En de rechtvaardige leeft uit geloof. Let wel, er staat niet “uit het geloof”, maar uit geloof. Hij leeft doordat hij er fiducie in heeft. Hij leeft niet omdat hij iedere dag bedenkt hoe rechtvaardig hij wel niet is en aan hoeveel wetten hij zich allemaal heeft gehouden (dat zou een karikatuur zijn). Omdat hij rechtvaardig is, beseft hij dat ook zijn rechtvaardigheid pure genade is, dat het geen verdienste is, maar dat het hem of haar is toegevallen. Het betoog van Paulus – en daarvoor trekt hij de tora een beetje scheef, maar dat doen alle rabbijnen als ze iets willen bewijzen – is er immers op gericht om duidelijk te maken, dat de nieuwe gelovigen uit de volkeren niet gehouden zijn om zich aan alle wetten van de tora, inclusief de vele spijswetten, te houden, maar dat ze in het spoor van Jezus geroepen zijn om te leven in zijn navolging. Dat is dus ook: in de navolging van hem, die gezegd heeft dat van de tora geen tittel of jota komt te vervallen. Ook voor ons christenen gaat het erom dat we zullen doen en horen. U weet dat Bonhoeffer in zijn boek Navolging heeft geschreven dat de misvatting (volgens hem niet van Luther, maar van mensen die Luther slecht hadden begrepen)dat we op grond van Paulus alleen maar zouden hoeven te geloven en het er niet toe zou doen wat we doen – ik citeer – meer schade heeft berokkent dan welk gebod van de goede werken ook. De tora blijft overeind, ook na Christus, als we ons er niets aan gelegen laten liggen – en dat gebeurt natuurlijk aan de lopende band – dan wordt het een zootje. Dat wil zeggen, dan worden de blinden en de zwervers en de wezen en de weduwen en allen die het minder hebben getroffen in onze wereld, daar de dupe van en dus is er alle reden om ook vandaag nog hartgrondig te vloeken over dit gruwelijke sociale onrecht en met elkaar te weten: zo moet het niet. Dat druist in tegen de tora, maar het is ook strijdig met de leer van Christus. We moeten die twee niet tegen elkaar uitspelen, maar begrijpen als in elkaars verlengde liggend, zoals dat ook geldt voor de beide testamenten. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink.