Preek in het Gast-huis (Amsterdam-West) op 4/11/2018

Preek in de LATE leerdienst in het Gast-huis op zondag 4 november 2018

Gelezen werd uit de sidra ‘Chajee Sara’ (het leven van Sara): Genesis 23, uit de haftara 1 Koningen 1, 1-31 en uit de apostolische geschriften Romeinen 9, 6-12.

Lieve vrienden,

Het leven van Sara heet de sidra van deze dag, maar het verhaal gaat over de dood van Sara en zal uiteindelijk (u hoorde het al in het gedeelte dat door Jan werd voorgelezen) eindigen met de dood van Abraham. Bovendien was het de afgelopen week de week van Allerheiligen en Allerzielen, de dagen waarop onze Rooms-Katholieke zusters en broeders, maar ook steeds meer protestanten de gestorvenen herdenken. Kees Voordouw had die link al gelegd toen hij op het affiche voor deze zondag een grafsteen afbeeldde. Natuurlijk denken wij op zo’n dag ook terug aan de dood van onze geliefden, maar wat we gedenken is toch vooral het leven van de gestorvenen. Het leven van Sara, al haar levensdagen: honderd jaar, en twintig jaar en zeven jaren. Een eigenaardige manier van zeggen. Zo eigenaardig, dat de vertalers van de NBV dachten daar doen we niet aan mee, die gekkigheid: Sara leefde honderdzevenentwintig jaar. Dan valt namelijk ook niet meer op dat eerder in Genesis die levensdagen anders werden geteld. In Genesis 5 lezen we: Adam leeft dertig jaar en negenhonderd jaren. Daar maakt de NBV het overigens nog bonter: al die getallen, straks worden ze nog duizend, uitschrijven, daar beginnen we niet aan, dus daar hebben ze simpelweg 930 met cijfers geschreven. Maar waarom zo voluit en plechtig? De Joodse geleerden zijn het er niet over eens. Rasji schrijft dat het is omdat God  aandachtig de levensjaren van de rechtvaardigen volmaakt en dat elk onderdeel gehoord moet worden: honderd en twintig en zeven. Op haar honderdste nog even mooi als op haar twintigste en op haar twintigste nog even onschuldig als op haar zevende. Ramban, dat is Rabbi Nachmanides vindt dat onzin. Zo schreven de Joden dat nu eenmaal en dat doen ze nog steeds (en wij ook, dat wil zeggen eerst de honderdtallen, dan de rest). Bijzonder is volgens hem de herhaling, dat daarna nog eens staat: dat zijn de jaren van het leven van Sara. Dat duidt erop dat haar hele leven een eenheid was. Maar het is duidelijk: Je kunt zeggen: ze werd honderdzevenentwintig. Maar dan is het net of het zo voorbij was. Dus zeg je: ze werd honderd jaar en twintig jaar en zeven jaren. Honderdtwintig is wat joden elkaar bij een verjaardagsfeest toewensen: Ad mea we esriem, tot honderdtwintig jaar. Nog zeven jaar, het getal van de volheid erbij en we weten: uiteindelijk heeft Sara een vol en gezegend leven geleefd. Ze heeft als ieder mens haar moeilijkheden gekend, maar uiteindelijk is ze met Abraham in het land van belofte gekomen en heeft ze op hoge leeftijd ook nog de zoon van de belofte gekregen. En ook na hem zal het doorgaan. In een extreem lang hoofdstuk, met 66 verzen het langste van Genesis, wordt tussen de dood van Sara en de dood van Abraham verteld hoe Isaak uiteindelijk aan de vrouw wordt gebracht. Dat verhaal bewaren we voor als een andere keer deze sidra op het rooster staat. We memoreren alleen die ongebruikelijke lengte. U weet: kenmerk van de Schrift is in de regel dat de dingen kort en bondig gezegd worden: geen woord te veel en als iets er twee keer staat, moet je je gelijk afvragen waarom het twee, of misschien zelfs wel drie keer gezegd wordt. Maar als Abraham zijn  knecht erop uitstuurt om een vrouw te vinden voor zijn zoon moet alles in geuren en kleuren en buitengewoon omslachtig verteld worden. Alsof de totale sidra je zeggen wil: dit is wel de sidra over de dood van Sara en Abraham, maar het belangrijkste is dat de geschiedenis doorgaat, daar besteden we veel meer tijd aan! In hem, in Abraham zullen alle volkeren en alle geslachten gezegend worden, dat is niet over met de dood van Sara en Abraham, dat gaat door. Isaäk zal straks met Rebekka achterblijven bij de bron Lechai Roi, voor de levende die ziet. Isaäk zal niet doorleven met de dood van zijn  ouders in gedachten, maar met de gedachtenis aan hun leven. De levende die ziet! Zo staan ze ons voor de geest, als een levende die nog meekijkt, waarvan we de blik nog voelen. Ja, ik zeg: zo staan ze ons voor de geest, want met iemand die vanuit de hemel meekijkt en nog alle doelpunten van zijn kleinzoons ziet en toejuicht heb ik niet zo veel.

Het leven van Sara. Het was voltooid, het was goed, helemaal goed. Dat wat je zo graag bij elke begrafenis of crematie zou willen zeggen, maar vaak is het niet zo, was het niet eerlijk, was het te vroeg, was het net toen…. vult u maar in. Maar het leven van Sara was af en daarom moet ook haar begrafenis af zijn. Maar Abraham is nog steeds de rondtrekkende Arameeër (ik vertaalde dat al eens met de gevluchte Syriër), hoewel hij de nodige rijkdommen en vooral grote kuddes heeft verworven, heeft hij nog steeds geen stukje grond in het beloofde land, dat hij het zijne mag noemen. Hij kan zich nog nergens vestigen. Het lot inderdaad van Syrische en andere vluchtelingen, van opvangplek naar opvangplek, van hot naar her, maar nergens een plek waar je kunt zitten, waar je je opnieuw thuis kunt gaan voelen. Voor Abraham gaat het nijpen als hij zijn vrouw wil begraven. Hij wil een graf kopen, hij wil haar begraven op een plek die van hem is en waar hij te zijner tijd ook te ruste gelegd kan worden. En dan ontspint zich een prachtig toneel, een oosterse handel, zoals die waarschijnlijk ook in het huidige Midden-Oosten niet meer voor zal komen. De gevoelens over en weer, worden tegelijk geuit en toch ook weer verborgen gehouden. Abraham is recht voor zijn raap. Ik ben hier een vreemdeling en ik wil graag een eigen graf kopen. Hij weet al precies tot wie hij zich wendt en heeft eigenlijk ook al besloten welk stuk grond hij wil verwerven. De zonen van Cheet, zijn gesprekspartners, hebben er volgens mij helemaal geen zin in dat deze vreemdeling een stuk van hun grond zal kopen, maar ze zeggen het prachtig. Helemaal niet nodig, meneer, u bent hier zo welkom als het maar kan, kies maar een graf uit op onze grond en begraaf daar uw dode. Abraham zal de dubbele bodem zeker begrepen hebben, maar doet alsof hij het niet gehoord heeft. Oké, als jullie het dan zo prachtig vinden als ik mijn dode hier begraaf, vraag dan maar aan Efron of hij mij de spelonk van Machpela wil geven, ik zal er de volle prijs voor betalen. En Efron, die zegt, nee hoor, dat hoeft niet, u krijgt het van mij. Abraham weet hoe het spel gespeeld wordt en dringt aan, ik wil u er echt voor betalen. En die slimme Efron, die noemt de volle prijs – misschien wel meer dan dat – in het voorbijgaan, ach een stukje land van vierhonderd sikkel, wat is dat tussen u en mij. Begraaf je dode maar. Abraham heeft gehoord wat hij horen wilde en weegt vierhonderd sikkel zilver, een gigantisch bedrag, af. Iedereen heeft het gezien. Niemand zal ooit kunnen zeggen dat hij het stuk land gekregen, gehuurd of veroverd heeft, hij heeft er het volle pond voor gegeven, het is nu helemaal officieel van hem. En zijn vrouw, zijn geliefde, die tijdens heel de onderhandelingen door alle partijen alleen maar was aangeduid als ‘mijn dode’ of ‘uw dode’ heeft weer een naam. Hij begraaft niet zijn dode, nee, hij begraaft Sara, zijn vrouw. De doden hebben een naam, de doden houden een naam. Dat is wat er van hen blijft: een naam om te gedenken, een naam om te herinneren wie zij waren. Het is een prachtig verhaal, zo prachtig, dat als aan het eind van de sidra ook Abraham begraven wordt, het heel kort gezegd kan worden: hij wordt begraven in het veld dat Abraham heeft verworven van de zonen van Cheet, daar is Abraham begraven met zijn vrouw Sara. Zijn naam wordt bijgeschreven, het is nu een dubbelgraf en zo was het ook bedoeld, want het Hebreeuwse woord Machpela betekent dubbel.

Abraham en Sara zijn gestorven, het verhaal gaat verder met Isaak en Rebekka. Zo zal het gaan, van geslacht op geslacht.

De haftara is een tegenverhaal. Hoe het hoort, dat hebben we in de sidra gehoord. Hoe het niet hoort, maar hoe het wel heel vaak gaat, horen we in het verhaal dat voorafgaat aan de dood van koning David. Zijn zonen kunnen zijn dood niet eens afwachten. Absalom had al een poging gedaan om de troon van zijn vader te veroveren en had dat met de dood moeten bekopen. Daarna is het de volgende, Adonijahoe, die zichzelf alvast als koning wil laten kronen, want hij heeft gegronde redenen om te denken, dat als hij dat niet tijdig doet, Salomo met de eer gaat strijken. David is te oud en te zwak om daartegen nog in het geweer te komen, maar opnieuw is het de profeet Natan die ingrijpt. Hij die ooit David de les had gelezen, omdat hij Batseba, de vrouw van Uria had genomen, komt nu op voor Salomo, de zoon van Batseba, de koning van de vrede. Hij zal zetelen op de troon van David.

Hoe zit dat nu met opvolging. De ene keer is het de oudste die de jongste moet dienen, de andere keer is het de zoon van de geliefde vrouw, die juist geen voorrang mag hebben, de andere keer is het juist wel de zoon van de geliefde vrouw. Is er dan helemaal geen ordening?

Daarover heeft ook Paulus zich al het hoofd gebroken en hij komt in zijn brief aan de Romeinen tot een verrassende conclusie: de wetten van het vlees en de wetten van het bloed zijn niet doorslaggevend. Niet allen die uit Israël zijn, zijn Israël, niet allen die uit het zaad van Abraham zijn, horen er daarom bij. Jezus zal zelfs zeggen, dat God uit de stenen kinderen van Abraham kan verwekken. Het gaat om de belofte, om de aankondiging, het gaat om roeping, het gaat om uitverkiezing. In de regel wordt, dat waar Paulus het hier over heeft aangeduid als predestinatie, maar dat is een term die Paulus zelf natuurlijk niet gebruikt. Ik beschouw het als een dogmatische term, die probeert begrijpelijk te maken, wat we niet kunnen begrijpen. L’une chante, l’autre pas, de een heeft het, de ander niet. Waarom precies, dat weten we niet. Net als we aan de hand van de Schrift menen begrepen te hebben, hoe het zit, wordt het ons weer uit handen geslagen en bleek het ook net weer heel anders te kunnen gaan. Waarom Isaak wel en Ismaël niet, waarom Jakob wel en Esau niet? De rabbijnen hebben er grote verhalen over geschreven, waarin de nadruk altijd komt te liggen op de veronderstelde slechtheid van Ismaël of Esau, maar als we de bijbelverhalen lezen, hebben we bijna de neiging om het omgekeerde te veronderstellen. Is Jakob niet de gladakker en Esau degene die zijn verloren broeder om de hals valt? Is het niet Ismaël die weggestuurd en vernederd wordt, zonder dat hij ooit iets verkeerds heeft gedaan. De Koran denkt ook dat de Eeuwige zich vergist heeft en wijst vrolijk Ismaël aan als de ware opvolger van Abraham. Er valt geen peil op te trekken. Paulus noemt een paar woorden: aankondiging en roeping. Hij die aangekondigd wordt, die is het (zoals Isaak), of hij die geroepen wordt (als Abraham, als Mozes). Dat hebben we niet in de hand en vaak ook niet in onze macht, we kunnen er hooguit op verdacht zijn. Op de tekenen van uitverkiezing en roeping. Het blijft charisma, genadegave. Er is in Nederland een Charismatisch werkverband, die kennelijk meent dat charisma te leren of te verwerven is, maar voor mijn gevoel is dat een contradictio in terminis. Probleem bij de tekst van Paulus, en daar kom ik zelf werkelijk niet uit, is dat de personen, de concrete mensen van vlees en bloed, in zijn tekst marionetten worden, spelers in een spel, dat door een ander beheerst wordt. Zo worden bij Paulus Sara en Rebekka wel genoemd, maar ze hebben niet echt een eigen rol. Hoe anders is dat in de sidra ‘het leven van Sara’, waarin zelfs de dode Sara iemand is voor wie Abraham alles over heeft, het was de mens als tegenover hem. De mens die met hem geleefd heeft van aangezicht tot aangezicht en die hij nu moet begraven ‘van voor zijn aangezicht’. En in het door ons vandaag niet gelezen grote hoofdstuk over Rebekka, wordt geheel tegen de gebruiken van die tijd in aan Rebekka zelf gevraagd of ze eigenlijk wel zin heeft om mee te gaan naar Isaak. En gelukkig zegt ze ja. En natuurlijk zal Paulus en al zijn volgelingen door de eeuwen heen, zeggen dat Rebekka al voorbestemd was om de vrouw van Isaak te worden, maar dat lezen we niet in het verhaal. Het is rationalisatie achteraf, net per se onjuist, maar mij is het verhaal liever. Het verhaal over het leven van Sara, over het leven van mensen van vlees en bloed, waaraan we ons kunnen spiegelen en waarvan we kunnen leren.

Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.