Preek in het leerhuis de Valkenburcht op 13/1/2019

Preek in de leerdienst van het Leerhuis de Valkenburcht te Maarsbergen op zondag 13 januari 2019.

Gelezen werd: 1 Koningen 3, 5-28, Deuteronomium 33, 26-29 en Lucas 3, 21-22.

Beste mensen,

Het verhaal over het zogenaamde Salomo’s oordeel is misschien wel een van de bekendste verhalen uit het eerste testament en heeft door de eeuwen heen velen, ook niet-gelovige mensen geïnspireerd. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk, de manier waarop de grote tondeelschrijver Bertolt Brecht, u weet wel van de Dreigroschenoper, het verwerkt in zijn toneelstuk Der Kaukasische Kreidekreis. Ik zag het een dikke veertig jaar geleden in het Berliner Ensemble, toen nog DDR, met Gisela May in de hoofdrol als Grusche, het dienstmeisje, dat zo lang het kind leefde gezorgd heeft voor het zoontje van de gouverneursvrouw, dat het kind op haar vlucht heeft achtergelaten. Maar nu het kind de gouverneursvrouw moet helpen de erfenis van haar gestorven man te verkrijgen, wil ze het kind terug. De niet bepaald fijnbesnaarde rechter Azdak, moet zich over de zaak uitspreken en omdat hij er niet uitkomt, trekt hij met een stuk krijt een cirkel op de vloer, zet het kind er middenin en nodigt de beide vrouwen uit het kind bij een arm te pakken en naar zich toe te trekken. Hoewel Grusche – en daar gokt Azdak op – doordat ze gewend is aan zware arbeid het gemakkelijk had moeten winnen van de keurige dame, laat ze tot twee keer toe het kind los en gunt het daarmee als het ware aan de ander, want zo zegt ze: je kunt zo’n kind toch niet uit elkaar scheuren. Daaruit trekt de rechter zijn conclusies en wijst haar het kind toe. Het lijdt geen enkele twijfel, dat Brecht bij het schrijven van dit stuk aan het bijbelverhaal heeft gedacht. Toen hem ooit, hij was al op leeftijd, gevraagd werd welk boek hem het meest geïnspireerd had, zei hij met een grote grijns: Da werden Sie staunen, die Bibel! Maar hij gaat een stap verder dan het bijbelverhaal; hij vertelt het verhaal van Grusche, die niet de biologische moeder van het kind is, maar vindt dat het kind toegewezen moet worden aan wie er goed voor is en het liefheeft en verzorgt. Het stuk speelt in de kolchos: van wie is het land, van degene die het geërfd heeft van zijn vader of van degenen die het bewerken en verzorgen? Wordt de waarheid hiermee geweld aangedaan, of is hier een hogere waarheid en een hogere wijsheid in het spel?

Voor de rabbijnen is Salomo synoniem met ‘wijsheid’ en de ‘wijsheid van Salomo’ een tautologie. Daarom worden alle wijsheidsboeken uit Tenach: Spreuken, Prediker en Hooglied, hoewel evident veel later geschreven, allemaal aan Salomo toegeschreven. Wijsheidsliteratuur is een laat verschijnsel in de Schrift. Het komt op in de tijd dat de grote filosofen in Griekenland leven en schrijven. Het is zelfs niet uitgesloten dat de schrijver van Prediker, die leefde in de Hellenistische tijd hier enige kennis van heeft gehad, maar door de verwijzing naar Salomo heeft deze wijsheidsliteratuur een eigen Joods karakter gekregen.

De lezing begon overigens niet bij het verhaal over het Salomo’s oordeel maar een tiental verzen daarvoor bij de droom van Salamo, waarin hem door God alle mogelijke prachtige dingen worden aangeboden. En Salomo kiest het goede, het God gevallige. Meestal wordt er gezegd, dat Salomo wijsheid koos, maar dat staat er strikt genomen niet. Hij vraagt, Piet Oussoren heeft het mooi en ook heel letterlijk vertaald, om een horend hart. Want hij weet, wat later in het aan hem toegeschreven boek Prediker wordt geformuleerd: Ierat Adonai resjiet chokma, de vreze des Heren is het beginsel der wijsheid. Ik zal het niet snel vergeten want in mijn studietijd was het de spreuk van het dispuut Progredior, waarvan ik lid was. Het stond op een schildje, dat we tijdens vergaderingen aan een lintje om onze hals hadden hangen. Salomo vraagt een horend hart en in het Hebreeuws zijn, net als in het Nederlands, de woorden horen en gehoorzamen verwant. Het woord ‘wijsheid’ valt in dit hele verhaal over de wijsheid van Salomo, maar één keer, pas in het allerlaatste vers, als het volk concludeert, dat er genoeg wijsheid  van God in zijn hart is. Hij heeft een horend hart ontvangen, het vermogen om goed te horen en dan in overeenstemming met het gehoorde rechtvaardig te oordelen. Alles wat typisch voor een koning is om te willen hebben: rijkdom, een lang leven, troonopvolgers, de overwinning op zijn vijanden, hij heeft het allemaal niet gevraagd en wordt daarom geprezen. Hij zal het allemaal ‘daarenboven’ krijgen. Ik moest denken aan die prachtige zin uit de Bergrede: zoekt eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid en al het andere zult u daarenboven krijgen. Overigens: als God herhaalt wat hij allemaal extra zal krijgen, slaat hij ‘de ziel van je vijanden’ over, want wie zo vraagt om een horend hart en op zoek is naar de gerechtigheid, die zal, zoals zijn naam al zegt, een koning van de vrede zijn. Hij heeft de overwinning niet nodig, omdat hij geen oorlog zal voeren.

En dan komen die twee vrouwen, ze worden ‘hoeren’ genoemd en dat is waarschijnlijk omdat er sprake is van kinderen, maar er geen mannen in het verhaal voorkomen. Maar het kan ook zijn, zo melden de rabbijnen, dat het verhaal duidelijk wil maken, dat deze rechtvaardige rechter oordeelt zonder aanziens des persoons en dat ieder voor hem mag verschijnen om recht te vinden, ook deze twee hoeren. Het verhaal is bekend, maar er zitten een paar kleine puzzeltjes in het verhaal. De eerste vrouw, degene die het uitvoerigst aan het woord is, wordt aangeduid als “de eerste vrouw” en de andere is “de andere vrouw”. Maar daarna, heet de eerste gewoon ‘zij’ en de koning heeft het over ‘zij’ en ‘zij’. En als de koning vervolgens zijn provocatieve voorstel doet om het kind in tweeën te hakken wordt er niet meer gesproken over de ‘eerste’ of de ‘andere’, maar over ‘de vrouw wier zoon leefde’ en ‘zij’. Maar was de vrouw van wie de zoon leefde nu de eerste of de andere? Er worden traditioneel twee mogelijke uitleggen gegeven. De ene gokt op een parallellie in het verhaal en veronderstelt dat de eerste vrouw die van de levende zoon is, want is de redenering: degene die liegt wil niet te veel zeggen uit angst dat ze zich vast zal praten. De andere uitleg zegt, de andere vrouw is degene van wie de zoon leeft, want de eerste weet precies te vertellen wat er in de nacht gebeurd is en dat kan alleen maar wanneer zij ook degene is die de baby’s verwisseld heeft terwijl de moeder van het levende kind lag te slapen. Het verhaal suggereert, dat Salomo op grond van de reacties begrepen heeft wie de ware moeder is, maar ik houd ook een zwak voor de interpretatie van Bertolt Brecht. Salomo vindt dat degene die opkomt voor het leven van de kind en het niet dood wil hebben, dat zij degene is die het kind moet krijgen, ongeacht of ze de moeder is of niet. De wijsheid van Salomo zit niet in het feit, dat hij de beste detective is en de waarheid boven water haalt, maar in het feit, dat hij een rechtvaardig oordeel velt, dat hij recht doet aan degene aan wie recht verschaft moet worden, omdat ze er anders onderdoor gaat. Dat is waarom hij gevraagd had: een horend hart om recht te spreken over Gods gemeente.

De link met Deuteronomium heeft me de nodige hoofdbrekens bezorgd. De haftara bij dit gedeelte van Deuteronomium is namelijk niet 1 Koningen 3, maar de eerste hoofdstukken van Jozua, omdat de rabbijnen duidelijk willen maken, dat het verhaal na de afscheidsrede van Mozes en zijn dood op de mond van de Eeuwige verdergaat met Jozua en met de intocht. De tekst van Deuteronomium verwijst in geen enkel opzicht naar een koning. Ik zou bijna zeggen: integendeel, God is uw helper! Of het moest zijn, dat het geloof in God als helper van het volk doet uitzien naar een koning met een horend hart, een koning die weet dat de vreze des Heren, het gespitst zijn op zijn  woord en gebod, het beginsel van de wijsheid is. Salomo wordt wakker en zie het was een droom. Het was de wijsheid van God in zijn hart, niemand buiten hem heeft het gehoord of gedroomd, hij had ’s morgens zijn schouders op kunnen halen en zeggen: het was maar een droom, maar dat doet hij niet. Ik moest denken aan het prachtige lied van Muus Jacobse dat eindigt met de strofe: Heer, roep mij als uw dwalend schaap, dat u niet zoekt en u niet vindt. Geef mij als één die Gij bemint, geeft, dat ik als uw eigen kind uw stem mag horen in mijn slaap. Salomo vraagt om een horend hart, want hij is op zoek naar de stem van God, hij probeert in het woeden van de tijden dat ene woord te verstaan, dat hem op de benen zet en hem mens maakt. Daarom noemt hij zichzelf ‘maar een jongeling’. Niet, omdat zoals sommige rabbijnen veronderstelden, hij pas een jongetje van twaalf was toen hij de troon besteeg, maar omdat hij zich als een kind op wil stellen, dat het moet hebben van de ouder, die hem de goede weg wijst. Dit woord is ‘goed in de ogen van de Heer’ daarmee valt het beslissende woord in de Koningenboeken. Daarop zullen de koningen beoordeeld worden, of ze goed zijn in de ogen van de Heer. Salomo is, ondanks alles wat hij verder doen zal, een goede koning, hij gaat in de wegen van zijn vader David, de eerste goede koning. Geef Heer, de koning uwe rechten (die koning is David), en uw gerechtigheid aan ’s konings zoon (dat is Salomo) om uwe knechten te richten met beleid. Dan zal het vrede zijn, dan zal gerechtigheid wonen in het land, dan zal (en dan is daar toch de link met de tekst uit Deuteronomium) het goed gaan met het land, dan zal het overvloeien van melk en honing. De ware koning is een zoon van God. Natuurlijk geen lichamelijke zoon. Daarin moeten we joden en moslims gelijk geven als ze zeggen, God heeft geen zoon naast zich nodig. Maar een zoon, een kind, dat wil horen naar zijn stem, en waarvan hij daarom in Psalm 2 zegt: Mijn zoon zijt gij, ik heb u heden verwekt. Dat is de psalm van de kerstnacht. En hij mag daar wat mij betreft ook best gezongen worden, maar wel op voorwaarde, dat we begrijpen, dat dit niet over de Here Jezus gezegd wordt, maar over de rechtvaardige koning. Toch liet ik ook die twee verzen uit Lukas 3 lezen, want deze zondag is in de traditie van onze kerk de zondag van de doop des Heren. Bij die doop, zo zegt Lucas, in navolging van Marcus en Mattheus, wordt hij vanuit de hemel aangesproken als de zoon, die God liefheeft. Dat maakt hem niet tot God, dat maakt hem tot een mens van Gods welbehagen, iemand met een horend hart, iemand die het woord van God, niet alleen hoort, maar eruit leeft, ja die dit woord zo leeft, zich er zo volledig mee identificeert, dat hij voor ons, die uit de volkeren zijn, het vleesgeworden Woord van God is. Voor ons is Hij de vorst van de vrede, de zoon van David. Wij wachten niet op een nieuwe koning van Israël, maar van hem en van David en Salomo leren wij wie een koning, een koninklijk mens, een mens naar Gods hart is en dat maakt ons weerbaar tegen allen, die zich op willen werpen als God op aarde, die het recht buigen en het leven van de armen zwaar maken. Ik hoef geen voorbeelden te geven, jullie mogen het zelf invullen. Een horend hart, dat is wat een mens wijs maakt. Ik hoop dat er ook in 2019 veel horende harten zullen zijn. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.