Preek in het Gast-huis (LATE Leerdienst) 1/12/2019

Preek in het Gast-huis (leerdienst LATE) op zondag 1 december 2019

Gelezen werd uit de sidra ‘Toledot Jitschak’ (de verwekkingen van Isaäk), Gen. 25, 19-34 en Genesis 27. En uit de haftara Maleachi 1, 1-5.

Lieve vrienden,

De sidra van vandaag, die van de toledot van Jitschak, de verwekkingen van Isaäk of ook wel de geboortes van Isaäk en daarvan afgeleid: de geschiedenis van Isaäk, vormt in veel opzichten het hart en het midden van het boek Genesis. Heel letterlijk omdat het boek Genesis vijftig hoofdstukken bevat en de hoofdstukken 25 en 26 dus het midden vormen, maar die hoofdstuk-indeling is pas van latere tijd. Er zijn drie aartsvaders, want we spreken over de god van Abraham, de god van Isaäk en de god van Jakob. Isaäk is daarvan de middelste, maar Isaäk is niet de centrale figuur in het verhaal over de verwekkingen van Isaäk, dat zijn zijn beide zoons Jakob en Esau. Zij zijn de door Isaäk verwekten, hun geschiedenis wordt in dit deel van het boek Genesis verteld. En het is het hart van het boek Genesis, omdat alle hoofdthema’s van het boek hier in één verhaal aan de orde komen.

Het woord toledot (verwekkingen) structureert het boek Genesis. Dat begint al in 2,4 het zogenaamde tweede scheppingsverhaal, dat begint met de woorden: dit zijn de verwekkingen van hemel en aarde toen zij geschapen werden, daarna in 5,1 Dit is het boek van de verwekkingen van Adam, de mens, in 6,9 dit zijn de verwekkingen van Noach en dan wordt er in de volkerenlijst wel gesproken over de zonen van Cham, Sem en Jafeth, maar alleen in het geval van Sem horen we: dit zijn de verwekkingen van Sem, want met hem gaat dit verhaal verder. Het verhaal van Abraham begint met: dit zijn de verwekkingen van Terach, de vader van Abraham. Maar we lezen niet: dit zijn de verwekkingen van Abraham, want dat is nu juist de grote spanning in het verhaal van Abraham of er aan hem en zijn onvruchtbare vrouw Sara wel kinderen geboren zullen worden. En dan aan het begin van ons gedeelte: dit zijn de verwekkingen van Isaäk. Dan eerst heel kort: dit zijn de verwekkingen van Esau (alleen een opsomming van zijn nakomelingen en waar ze kwamen te wonen) om daarna heel uitvoerig te spreken van de verwekkingen van Jakob, over Jozef en zijn broeders. Bij al die verwekkingen gaat het om twee centrale thema’s: dat van de bekora en van de baracha, de woorden lijken in het Hebreeuws op elkaar: de bekora is het eerstelingschap en de beracha is de zegen. Wie is de eerste te midden van zijn broeders en zusters en wie is de gezegende. In het uitvoerige verhaal over Jozef en zijn broeders blijkt Juda, nota bene de vierde zoon van Jakob uiteindelijk de eerstgeborene, maar Jozef is de gezegende, door hem blijft de hele familie in leven, omdat hij voor graan kan zorgen. Daarover gaat ook het verhaal van Jakob en Esau, dat eigenlijk het verhaal van Esau en Jakob zou moeten heten. We konden met weglating van hoofdstuk 26 (de lezing was toch al erg lang) de beide thema’s precies over de lezingen verdelen. Het eerste deel dat door Rob werd voorgelezen handelt over het eerstelingschap, het tweede deel, dat ik heb gelezen handelt over de zegen van vader Isaäk.

Het eerstelingschap (bekora) lijkt op beracha (zegen), maar het lijkt ook op bechora, dat uitverkiezing betekent. De eersteling van alle dieren van het veld en van alles wat groeit op het veld worden als offer aan de Eeuwige gebracht. De eersteling van een mens wordt niet geofferd, voor hem wordt een dier als offer gebracht, waarmee de eersteling als het ware is vrijgekocht. Hij is nu de eerste en meestal ook de oudste van al zijn broers en zusters. Hij draagt verantwoordelijkheid voor ze. Hij is de chosen, de gekozene of zoals de statenbijbel zegt, de uitverkorene, maar dat is ie omwille van anderen. Mijn eerste leraar Judaica Yehuda Aschkenasy legde dat zo uit: Als de meester aan Jantje vraagt of hij een pakje sigaretten voor hem wil halen (meesters mochten toen nog roken en Yehuda was een stugge roker) dan is het een eer dat hij daarvoor is uitgekozen, maar stel nu dat het stortregent en de meester zegt: Jantje, ik heb jou vandaag uitgekozen om een pakje sigaretten voor me te halen. Kijk, zei Aschkenasy, dat is uitverkiezing, dat is als je de eersteling van de volkeren bent en die eer is ons gegund. In dit verhaal gaat het om een gevecht om dat eerstelingschap, dat toch als een voorrecht wordt gezien. En eigenlijk is het een zinloos gevecht, want – zo zouden wij denken – je bent het of je bent het niet. Maar dat ligt toch iets ingewikkelder. De jongens rollebollen al in Rebecca’s buik en als ze de Eeuwige vraagt wat haar toch in Godsnaam overkomt, dan krijgt ze te horen dat de overvloedige dienstbaar zal zijn aan de geringe. Meestal wordt vertaald: en de oudste zal de jongste dienen, maar Oussoren kiest voor een andere vertaling omdat niet de gebruikelijke woorden voor oud en jong of klein en groot worden gebruikt. Het gaat ook niet strikt om oud en jong, het gaat erom dat de sterkste zich verantwoordelijk weet voor de zwakkere. Dat wat Kaïn als eersteling had moeten doen voor de zwakkere Abel. Die geschiedenis lijkt zich te herhalen als die harige natuurmens Esau verschijnt en de stille eenvoudige Jakob hem volgde. Maar zoals we in een kinderliedje van Hanna Lam zingen: God keert de rollen om! Hij kiest voor het zwakste omdat dat zijn zorg het hardste nodig heeft. Maar we horen nog wat, want Jakob is niet alleen stil en eenvoudig, hij is ook slim en gewiekst, hij heeft Esau bij zijn hiel, hij lijkt zichzelf wel te zullen helpen en daar God niet bij nodig te hebben. Het verhaal zoals het verteld wordt roept eigenlijk vooral sympathie op voor Esau. U weet misschien: één van mijn kleinzoons heet Esau. Mijn dochter zei: Esau is een man van de natuur en hij kiest iets concreets als een bord soep boven zoiets vaags als eerstgeboorterecht, dat zou ik ook doen. aldus de oudste van twee dochters. Maar dan volgt aan het eind van het verhaal het vernietigende oordeel over Esau: zo veracht Esau het eerstelingsrecht. Esau is een mens van deze tijd: we gaan allemaal dood, dus laten we er maar van genieten. Het belang van orde, van verantwoordelijkheid en regelgeving is aan hem niet besteed. Wie niet weet wat hij moet met eerstelingschap, die zou het ook niet moeten hebben. Het verhaal kiest partij voor Jakob ondanks zijn bedrog. Met Jakob zal het verder gaan, niet Esau maar hij zal genoemd worden als de derde aartsvader.

Het geestige van het tweede verhaal dat heel veel van het eerste verhaal daarin terugkomt. Isaäk weet ook niet wanneer hij dood gaat, maar wel dat hij van een goed maal houdt. En zo hoorden we al: hij houdt ook het meest van zijn oudste zoon, die kennelijk in alles op hem lijkt. Rebekka daarentegen heeft Jakob lief en kennelijk lijkt Jakob op zijn moeder. Waar hij in het eerste verhaal de list bedacht om het eerstelingschap van zijn broer in te pikken, zo is het hier Rebekka die de list verzint om Jakob ook aan de zegen van zijn vader te helpen. Ja zij gebied haar zoon te handelen zoals zij hem opdraagt. Jakob onderkent het risico, als het bedrog ontdekt wordt, dan zal hij zeker niet gezegend, maar juist vervloekt worden. Als er iemand vervloekt wordt, lijkt Rebekka te zeggen, dan ben ik het, want ik heb dit bedacht, maar kleed je als Esau, zorg dat je harig voelt als Esau dan komt het goed. Het lijkt dat Isaäk twijfelt, maar als het moet doet Jakob er een schepje bovenop. De Ene, uw God liet het zo treffen. Hij zegt het om uit te leggen waarom hij zo snel terug is met het wildbraad, maar de verteller laat hem meer zeggen dan hij zelf beseft, het is uiteindelijk niet zijn sluwheid en gewiekstheid, het is de Eeuwige die het zo laat treffen, want hij had Jakob al vanaf, we zouden hier zeggen, van in de moederschoot uitgekozen. En Izaäk zegent hem, zegent hem overvloedig, bevestigt daarmee het eerstelingschap dat hij zich gekocht heeft. En dan komt Esau, opnieuw is onze primaire sympathie voor Esau, die weer in zijn recht staat en er door zijn broer, zoals hij zelf zegt, voor de tweede keer is ingeluisd. Opvallend is wel, dat waar hij in het eerste verhaal nog lacherig deed over dat eerstelingschap (wat moet je er eigenlijk mee), hij nu beseft waar het om gaat, dat eerstelingschap en zegen samenhangen. Nu voelt hij zich bedrogen, dubbel bedrogen. Dat door hem verachte eerstelingschap krijgt nu pas betekenis voor hem, maar nu is het te laat. En ja dan komt dat Kaïn en Abel verhaal weer boven. De oersterke natuurmens weet het wel, zodra zijn vader gestorven zal zijn zal hij hem mores lezen. Daar zit overigens een vreemde ongerijmdheid in het verhaal de oude blinde, op sterven na dode Isaäk lijkt weer behoorlijk op te leven, want als Jakob na tenminste veertien jaar, want zo lang heeft hij gediend voor zijn beide vrouwen, en Esau zich uiteindelijk met hem verzoent, zullen ze samen hun vader Isaäk begraven. Maar nu moet hij vluchten. Naar Laban, die hem – het is een broer van Rebekka – op zijn beurt zal bedriegen, als hij hem na zeven jaar Lea geeft in plaats van Rachel, maar Jakob zal een zoete wraak nemen en hem bijna heel zijn kudde ontfutselen, om tenslotte met Labans beide dochters en met zijn kuddes terug te keren naar Israël. Isaäk, die nu niet bepaald erg doortastend overkomt in dit verhaal, vindt het verschrikkelijk voor Esau, maar accepteert de zegen die hij Jakob gegeven heeft, als iets dat niet meer teruggenomen kan worden. En als Rebecca met een nieuwe list, omdat ze hem niet wil vertellen over de moordlust van Esau, Jakob het huis uit wil helpen, bevestigt Isaäk zijn zegen aan Jakob. Rebecca lijkt het verhaal van Kaïn en Abel te kennen, want ze zegt niet tegen Jakob, maak dat je weg komt anders raak ik jou nog kwijt, maar ze zegt, waarom zou ik me van jullie laten beroven op één dag. Als Kaïn Abel heeft doodgeslagen, moet hij als moordenaar zelf vluchten en rondzwerven en is zijn moeder haar beide zonen kwijt. Zou Esau doen als Kaïn, ook Rebecca zou haar beide zonen verliezen.

Ook omdat er toch al veel te lezen was heb ik vanmiddag afgezien van een lezing uit de apostolische geschriften. Maar er was ook een inhoudelijke reden. De enige tekst die daarvoor in aanmerking kwam was Romeinen 9, 11-13, maar dat is een citaat uit de haftara die we hebben gelezen: Jakob heb ik liefgehad, maar Esau heb ik gehaat. Nu valt er ook over die vettaling wel iets te zeggen, want waarschijnlijk moet de tekst zo begrepen worden, dat er gezegd wordt: aan Jakob heb ik de voorkeur gegeven boven Esau. Het is de tekst, zoals jullie misschien weten, die door Calvijn tot uitgangspunt wordt genomen voor zijn predestinatieleer. Maar hij concludeert daaruit, dat God eigenmachtig en schijnbaar willekeurig kiest en verwerpt, terwijl de teksten uit Genesis wijzen in de richting van een God, die bewust kiest voor het zwakste, om zo de humaniteit in de wereld te redden, want zonder dat is het de wet van de jungle en dan winnen de sterksten altijd. Bij Maleachi, waar Paulus en ook Calvijn hun informatie lenen is de focus anders, daar gaat het om Gods liefde voor Israël, zijn volk, van willekeur in de zin van ‘het had ook andersom kunnen zijn’, is hier geen enkele sprake. Misschien is het goed om te bedenken, dat het in het latere Jodendom wel voorkwam, dat Edom werd gebruikt om de christenen aan te duiden, daarmee erkennen ze zowel de verwantschap als dat ze duidelijk maken, die ene keuze was voor altijd. Israël is het volk van God. In Abraham, in Isaäk en in Jakob zullen allen gezegend worden. De uitverkiezing van Israël gaat niet ten koste van de anderen, die hoeft hen dus ook niet benijd te worden. “De volkeren mogen delen in de zegen”, zo leerde Karel Deurloo ons in zijn Genesislied. Wij zijn geen eerstelingen, we mogen als volgelingen van Jezus mee op die weg, de weg naar de vrede. Zo moge het zijn. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.