Preek in de Muiderkerk op 9/2/2020

Preek in de Muiderkerk op zondag 9 februari 2020. Gelezen werd Jesaja 43, 9-12 en Mattheus 5, 13-16. Doop van Jasem en Yasin Payemard.

Lieve gemeente,

Het zal je maar gezegd worden: “Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld”. Wat een pretenties, wat een onmogelij­ke opga­ve. Ja het lijkt een geweldige pretentie en een onmogelijke opgave, maar dat komt vooral, omdat we vaak niet goed lezen, wat er staat: Als de gemeente van zichzelf zou zeggen, dat ze zout der aarde en licht van de wereld zijn, dan zou dat een ongehoorde pretentie zijn en wanneer Jezus in de Bergrede tegen de leerlingen – en indirect dus ook tegen de gemeente – gezegd zou hebben: Jullie moeten het zout der aarde en het licht van de wereld zijn, dan zou het inderdaad een onmogelijke opgave zijn. Maar dat staat er geen van beide. Er staat: Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld. Tegen wie wordt dat gezegd? Het volgt op de zaligsprekin­gen:  Zalig, de armen van geest, zalig die treuren, zalig de zacht­moedigen, za­lig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, zalig de barmhar­tigen, zalig de reinen van hart, zalig de vredestichters en zalig de vervolgden om der gerech­tigheid wil. Jezus heeft het over groepen van mensen, die het in de wereld moeilijk hebben, maar die zalig worden gesproken met het oog op het komende Koninkrijk, omdat ze in hun moeilijke bestaan daar een voorafspiegeling van zijn. Hij zag de scharen, hij zag al die mensen, die arm waren en treurden en hongerden naar gerechtigheid en hij steekt ze een hart onder de riem. En dan richt hij zich niet meer tot grote groepen in het algemeen, maar spreekt heel direct zijn leerlingen aan: zalig zijn jullie, wanneer men jullie smaadt en liegend allerlei kwaad van jullie spreekt om mijnentwil. De tekst van vandaag is daar een vervolg op; het is tot de leerlingen gesproken en over hun hoofden heen tot allen die in navolging van hen ook leerlingen van de messias Jezus willen zijn. Jullie zijn het zout der aarde. Het zout, dat is het beeld voor de tora, de onderwijzing ten leven, die Mozes aan het volk Israël heeft voorgehouden is een zoutend zout. Het doortrekt hun hele bestaan, geeft er smaak aan, maakt het aangenaam, maakt het leven leefbaar en de wereld bewoonbaar. Als Mozes op de Sinaï is ook Jezus op de berg geklommen. Maar hij zegt niet “mijn nieuwe leer, mijn vernieuwing van de leer van Mozes, dat is het zout der aarde”, nee, hij spreekt zijn leerlingen toe en zegt tegen hen: Jullie zijn het zout der aarde. Je kunt nog zulke mooie theorieën ontwikkelen en nog zulke wijze en verstandige leefregels opstellen, als ze niet geleefd en niet gedaan worden, dan is het een slag in de lucht. Jezus gokt niet op de leer die hij verkondigt, maar op de mensen, die hij als zijn leerlingen heeft geroepen en die hem ge­volgd zijn. Hij legt zijn evangelie, hij legt heel de betekenis van zijn optreden uiteindelijk in hun handen. Is het dan toch een soort opdracht, moeten we het dan toch lezen als “jullie moeten het zout der aarde zijn”. Nee, het blijft, zoals het er staat: zij zijn het zout der aarde. Als zijn volgelingen, als degene die meegaan op zijn weg zijn ze het zout. Gaat het dan nooit mis? Jezus spreekt daar wel over, maar eigenlijk als een soort onmogelijke mogelijkheid: Als het zout zijn smaak verliest, als het zijn zoutende werking verliest. Iedereen die ook maar een beetje thuis is in de keuken, weet hoe vreemd dat is. Bijna alles wat er staat bederft vroeg of laat en dan moet het weggegooid worden. Maar zout, het kan jaren en jaren staan en als je het dan gebruikt, dan werkt het gewoon. Het kan eventueel nat worden, maar zelfs dan: als je het laat drogen, dan kun je het vervolgens weer gebruiken. Als je het gebruikt dan werkt het. De enige mogelijkheid is dat je het zout in zo’n grote Keulse pot stopt en het daar ten eeuwigen dage in laat zitten. De leerlingen, de gemeente van leerlingen van Jezus Christus, zijn het zout der aarde. Simpel door te zijn wat ze zijn, volgelingen van Jezus. Als ze het af laten weten, als ze zich opsluiten en de deuren van de kerk barrica­deren om de boze wereld buiten te houden, ja dan werkt het niet, dan zal uit­eindelijk het onmogelijke mogelijk worden en ook het zout krachteloos wor­den. En dan is het ook hopeloos en nutteloos, dan dient het nergens toe. Zout ben je door te zijn en te blijven, wie je bent, leerling van Jezus. Je hoeft geen grote programma’s te maken over hoe je dat wel uit wilt dragen. Als we ge­meente van Christus zijn, dan heeft dat werking. En als we het niet zijn, dan is iedere discussie over hoe we nu de ontkerkelijking een halt toe zullen roe­pen en hoe we onze samenleving weer betrokken moeten maken bij het evan­gelie op voorhand een hopeloze zaak. De kern ligt hier bij ons, hier gebeurt het en als het hier werkelijk gebeurt dan werkt het ook door.

Eigenlijk is de twee­de uitspraak een variatie op de eerste, maar door het anders te zeggen, wordt het misschien nog duidelijker: Jullie zijn het licht van de wereld. In het evangelie van Johannes zegt Jezus: Ik ben het licht der wereld, maar in de Bergrede zegt hij tegen zijn leerlingen: Jullie zijn het licht der wereld, niet, als jullie je best doen dan kun je iets laten weerspiegelen van mijn licht dat op jullie afstraalt, maar: Jullie zijn het licht der wereld. De gemeente ìs licht van de wereld, of het licht is weg, uitgedoofd, niet meer zichtbaar. Licht moet schijnen, dat is haar enige functie, licht moet de duisternis verdrijven, moet zichtbaar zijn. Een stad op een berg kan niet verborgen blijven. Het gaat om een gemeente die licht geeft, die uitstraling heeft, maar het gaat in de eerste plaats om een zichtbare gemeente. Ik zeg dat niet zonder reden. Er is een tijd lang binnen de kerk gekoketteerd met de onzichtbare gemeente. Je had de officiële kerk en daar gebeurden allerlei dingen waarvan je je hoofdschuddend afvroeg of dat nu wel was wat er in de kerk van Christus moest gebeuren, maar, zo meen­den we te weten, daarachter in het geheim, in het verborge­ne, is er zo iets als de ware gemeente van Christus, een geheim gezelschap van uitverkore­nen. Oh natuurlijk, u zult mij niet horen zeggen, dat het nu allemaal koek en ei is in de kerk, maar het is pure hoogmoed om je daar boven te willen verhef­fen, om een soort kerk binnen de kerk te willen zijn, er zal misschien – zoals Dorothee Sölle ooit eens zei op een Kirchentag – ook kerk buiten de kerk zijn, maar geen kerk binnen de kerk. Deze kerk, deze gemeente, die is het, hier moet het gebeuren, hier wordt geleerd en geleefd in navolging van Christus en als dat gebeurt, dan zal het ook niet verborgen blijven, dan is het zichtbaar en dan heeft het uitstraling. Ze heeft het als vanzelf door alleen maar te zijn wat ze is. En natuurlijk is er opnieuw de onmogelijke mogelijkheid, dat ze dat licht verborgen houdt, dat ze het onder de korenmaat zet. Dat je d’r een ton over­heen zet en het licht verhinderd om te doen, wat ze vanzelf doet, namelijk schijnen! Dat kan natuurlijk niet, je moet het laten schijnen. Je moet het alleen maar niet verhinderen om te schijnen. Laat zo uw licht schijnen voor de men­sen, opdat ze uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, eer geven. Maar het gaat toch niet om goede werken, het gaat toch om het geloof alleen! Zo heb­ben we dat toch geleerd. Ja, inderdaad het gaat niet om goede werken, waar­mee we ons zelf moeten rechtvaardigen of waarmee we de hemel moeten verdienen. Degenen die door Jezus zalig worden gesproken worden ook niet zalig gesproken omdat ze die zaligheid met goede werken hebben verdiend, maar om wat ze zijn, door de wereld vervolgden en gehaten. Maar als ze barmhartig zijn en vrede stichten en hongeren en dorsten naar gerechtigheid, dan zijn dat hun goede werken en dat zal gezien worden.

Rond Kerst schreef Greteke me in een mailtje: Wat een zegen voor Jasem en Yasin dat ze bij jullie in huis kunnen wonen. Ik heb haar toen teruggemaild, dat ze een even grote zegen voor ons zijn. Simpel door wat ze zijn, zijn ze een zegen voor ons, een zout en een licht. Door hun eenvoud van geloven, omdat ze als vanzelf begrepen hebben, dat de kern van het geloof vertrouwen is, een heel groot vertrouwen, dat alles goed zal komen. Dat dit vertrouwen soms beschaamd is, verandert daar niets aan. God fights for us, zegt Jasem en daarom is hij ervan overtuigd dat het goed komt na Ter Apel. En wij hebben van hen geleerd wat dankbaarheid is. Dankbaarheid is voor de meesten van ons, vooral een wat belegen woord uit de Heidelbergse Catechismus, maar onze vrienden laten in hun gebed aan tafel iedere dag expliciet horen, waar ze allemaal dankbaar voor zijn en als reactie daarop gaan wij dat ook benoemen. En hun geloof is echt niet alleen pure piëtistische vroomheid van stil maar, wacht maar. Ze beseffen heel goed dat God door mensen werkt. Na de dienst van vorige week, toen Machteld van Woerden preekte, die zoals Jasem zei, heel langzaam en duidelijk sprak zodat hij alles had begrepen, zei Jasem: Jullie en alle andere mensen die ons helpen zijn de handen van God en volgens mij was dat precies wat Machteld probeerde uit te leggen. Jasem en Yasin zijn zout en licht en horen nu al bij onze gemeente. Wat mij betreft, hoef je niet gedoopt te zijn om er bij te horen, maar als je er al bij hoort, waarom zou je dan niet gedoopt worden. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.