Preek in de Zendingskerk te Ermelo op 16/2/2020

Preek in de Zendingskerk te Ermelo op zondag 16 februari 2020

Gelezen werd: Deuteronomium 30, 15-20 en Mattheüs 5, 17-26.

Gemeente van Christus,

“Meent niet, dat ik gekomen ben om de wet en de profeten te ontbinden. Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.” Weinig woorden uit het evangelie lijken zo evident en vanzelfsprekend en zijn toch zo gigantisch misverstaan. Dat misverstaan zit vooral in het woord “vervullen”, dat vaak zo wordt uitgelegd, dat daarmee feitelijk toch de tora en de profeten worden ontbonden. Christus heeft de wet vervuld, zeggen we dan in navolging van Paulus, en we horen daarin, dat we ons aan die wetten van Israël dus niet meer hoeven te houden. Maar als Paulus dit zegt, om duidelijk te maken, dat wij, die uit de volkeren zijn, ons om navolgers van Christus en belijders van de God van Israël te zijn, niet hoeven te laten besnijden en ons niet aan de spijswetten van de Joden hoeven te houden, dan heft hij daarmee de tora niet op, maar houdt hij zich juist aan de tora, die immers aan de kinderen van Israël, aan de zonen van het verbond, voorschrijft om zich te laten besnijden. Wanneer de christenen die uit de heidenen zijn zich ook zouden laten besnijden, dan zouden ze daarmee immers zeggen, dat zij nu het nieuwe volk van God, het nieuwe volk van het verbond zijn. Dat kan niet, evenmin trouwens als het niet kan, om die positie toch weer te claimen door in het doopformulier te zeggen, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen. De tora vervullen is niet een andere manier van zeggen, dat de tora toch ontbonden wordt, maar kan eigenlijk maar een ding betekenen: de tora vervullen is de tora doen. Die tora zo volledig doen, dat daardoor duidelijk wordt, hoe die tora van het begin af aan bedoeld is. En hoe die tora bedoeld is, dat hebben we gehoord in het gedeelte uit Deuteronomium, dat we hebben gelezen: het is de goede gave van God, die ons in zijn tora, in zijn inzettingen en geboden een mogelijkheid aanbiedt om te kunnen overleven. Ja, meer dan overleven alleen, een mogelijkheid om werkelijk te kunnen leven. Die goede gave wordt niet opgeheven. Sterker nog: daar komt geen tittel of jota, wij zouden zeggen geen punt of komma, van te vervallen. Want in de tora gaat het om de gerechtigheid, om de mogelijkheid, dat mensen zo met elkaar kunnen leven, dat niemand tekort komt. Die gerechtigheid moet door de komst van Jezus en door hem na te volgen niet minder worden, nee die moet overvloediger worden. Je gerechtigheid moet overvloediger zijn dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën, zegt Jezus. Juist omdat we geen letterknechten en geen fundamentalisten willen zijn, is voor ons elke letter van de Schrift van het grootste belang. We willen er geen streepje, geen titteltje of jota van laten vallen, want we willen precies begrijpen, wat ermee bedoeld is, want alleen dan kunnen we die Schrift werkelijk doen, dat wil zeggen, niet door ons aan de letter van de wet te houden, maar door ons te houden aan de bedoeling van de wet en ons dus steeds opnieuw af te vragen, wat die wet in onze tijd zou kunnen betekenen. Dat is die wet vervullen, hem volledig geldig laten worden in de tijd waarin we leven. Als Jezus vervolgens tegen zijn leerlingen en daarmee tegen de eerste gemeente, die als het ware over de schouder van de leerlingen meekijkt en meeluistert, zegt: Jullie hebben gehoord, dat tegen de ouden is gezegd…, maar ik zeg jullie, dan zegt hij niet: Wat tegen die ouden is gezegd, dat is de oude wet, die nu, omdat ik gekomen ben en de wet heb vervuld, is afgeschaft, maar dan zegt hij: je kent het gebod en ik zal je vertellen hoe dat gebod in de nieuwe situatie, waarin jij je nu bevindt, begrepen moet worden. Jullie hebben gehoord, dat tegen de ouden is gezegd: gij zult niet doodslaan. Dat is en blijft het grote verbod. Maar alleen maar die mens niet doodslaan, betekent nog niet dat we de bedoeling van die wet respecteren: dat we die andere mens ook volledig tot zijn of haar recht laten komen, zodat hij of zij werkelijk goed kan leven. Daarvoor is nodig dat we die ander liefhebben en koesteren, dat iedere haat ten opzichte van die ander wordt uitgebannen. De Bergrede maakt deel uit van de zogenaamde “gemeente-theologie”. Het gaat daarbij principieel om de vraag, hoe moet je zo leven in de gemeente, dat je werkelijk navolgers van Christus bent, dat je werkelijk het zout der aarde en het licht van de wereld bent. Het klinkt hard: wie de pest heeft aan zijn broeder of zuster die is schuldig voor het gericht, wie zijn broeder of zuster leeghoofd of dwaas noemt, die is schuldig voor de hoge raad of in het hellevuur. Ik weet niet hoe het jullie gaat, jullie zijn vast allemaal veel aimabeler mensen dan ik, maar ik moet toch eerlijk toegeven, dat ik tegen mijn medemensen wel eens ergere dingen zeg dan “leeghoofd” of “dwaas”. Betekent dit nu, dat ik het bijltje er maar bij neer moet gooien en vaststellen, dat ik op grond van dit woord van Jezus definitief verdoemd ben. Dat kan en dat wil ik niet geloven, want dan zou ik immers de strekking van de Bergrede, die gericht is op liefde, verzoening en bevrijding, niet serieus nemen. Maar ik kan ook niet zeggen dat het onzin is, want ik weet natuurlijk maar al te goed, dat je niet met je medemensen in een gemeente kunt zitten, samen met hem of haar aan het avondmaal gaan, terwijl je hem of haar niet kunt luchten of zien. Je moet eruit komen, je moet een oplossing vinden, het schelden en treiteren en pesten moet ophouden, wil er sprake kunnen zijn van een gemeenschap waar werkelijke liefde heerst. En natuurlijk het gaat niet alleen over de eigen kleine groep, het gaat om de gemeente van Christus. We leven in een nog niet verloste wereld. Haat en nijd, bittere tegenstellingen en jaloezie, bestaan echt, ook binnen de muren van de kerk. We moeten er iets aan doen want als we er niets aan doen, dragen we toch een schuld met ons mee. Daar zullen we mee moeten leven. U begrijpt waarschijnlijk, al ken ik u te weinig om het hier te hebben over concreet spelende problemen, wat ik bedoel als ik zeg, hoe actueel deze tekst is. Want laten we wel zijn, natuurlijk slaan we onze medechristenen en ook onze niet-gelovige medemensen niet dood, maar of dat nu gelijk betekent, dat we werkelijk in vrede met ze leven? Bij mij thuis op het toilet hangt een affiche van een antiracisme actie met de tekst: “Stop discriminatie, geef om elkaar”. Ik heb het affiche gekocht en opgehangen vanwege die tweede zin, want daar gaat het om: niet discrimineren (respect, man!) is niet genoeg, het gaat om meer, dat je om elkaar geeft! Zoals Freek de Jonge, domineeszoon tenslotte, ooit eens verontwaardigd in DWDD uitriep: “Respect, wat respect, liefde daar gaat het om!”

Wanneer je nu je gave brengt op het altaar… We gaan nu nog een stapje verder. We hebben het gehad over de menselijke verhoudingen binnen de gemeente, die dienen goed te zijn, want anders kun je niet werkelijk met elkaar gemeente zijn. Maar het hart van de gemeente, het hart ook van de kerkdiensten die we daar met elkaar vieren, ligt uiteindelijk niet alleen in die verhouding van mensen ten opzichte van elkaar, maar ligt ook bij onze verhou­ding tot God. Voor Zijn woord komen we hier, om onze verzoening met Hem, dat we Zijn wil doen, daarom gaat het ten diepste. Dat is de volgende stap, die Jezus zet. Wanneer je nu je gave brengt tot het altaar, dat is: wanneer je gekomen bent om de godsdienstige plichten te vervullen, laten we het gemakshalve maar even heel simpel met elkaar vertalen: als je in de kerk komt om daar het woord van God te horen en zijn lof te zingen (en natuurlijk ook je gaven te brengen, want de collecte is een echt onderdeel van de liturgie) en je bedenkt dat je broeder iets tegen je heeft….. Hoort u, hoe voorzichtig het is gesteld. Het slaat hier met opzet de schuldvraag over, als we eerst moeten uitzoeken wie de schuld heeft van de bestaande tegenstel­lingen, dan komen we er zeker nooit meer uit. Nee, dat slaan we over: je broeder of zuster heeft iets tegen je. Waarom, hoe dat is gekomen en wie de schuld daarvan heeft, dat is hier even niet aan de orde. Hij of zij heeft iets tegen jou, er is iets mis, er zijn verhoudingen die verstoord zijn, er ligt een conflict, wat maar niet opgelost kan worden. Dat conflict, dat probleem, die ruzie, die gaat voor, dat moet eerst opgelost worden. Dat moet verzoend worden. Verzoend, dat is: goedgemaakt zodat je elkaar weer in de ogen kunt kijken. Je niet willen verzoenen, conflicten voort laten slepen, dat betekent per definitie dat het conflict groter, de kloof dieper wordt, tot het uiteindelijk niet meer overwonnen kan worden. Daarom moet je het direct doen. Laat je gave voor het altaar. Regel het eerst, pas daarna kom je toe aan de lof van God, aan het brengen van je gave. Alleen als je eerst dit offer, deze gave omwille van de medemenselijkheid omwille van de liefde tussen de broeders en de zusters hebt gebracht, kun je ook die andere gave brengen en kun je bidden: “Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven hebben.”

“Wees welwillend ten opzichte van je tegenpartij”. Ook dat hoort bij de Bergrede. Het is geen luchtfietserij, het gaat er niet van uit dat we met elkaar in het paradijs of in het koninkrijk van God leven. Niet alle mensen, die wij op deze aarde tegenkomen zijn onze broeders en zusters, velen van hen buiten de gemeente zouden dat in aanleg misschien kunnen zijn en dan moeten we hen ook zo behandelen, ze aanzien op wat ze in Christus zouden kunnen zijn: onze zusters en broeders. Maar er bestaat ook een tegenpartij, dat is niet “een broeder die wat tegen je heeft”, maar dat is iemand, die jou het licht in de ogen niet gunt, iemand die jou op geen enkele manier tot je recht wil laten komen. De opdracht kan niet luiden, dat je je met hem moet verzoenen. Dat zou zinloos zijn, want die tegenpartij wil zich helemaal niet met jou verzoenen, die wil jou alleen maar weghebben. De opdracht luidt hier niet: verzoen je met je tegenpartij, maar: weest welwillend ten opzichte van je tegenpartij. En voor dat woord “welwillend” staat een Grieks woord, dat je ook met goed-denkend kunt vertalen. Die omgang is een zaak van goede gezindheid en van verstandig overleg. Als je niet zijn methodes wilt gebruiken, doe je er waarschijnlijk verstandiger aan om toe te geven. Denk niet, dat je je gelijk kunt halen, want je wint het niet. Hij is gehaaider, geraffineerder, en als je doorzet, trek je aan het kortste eind, verlies je het proces, en gok er maar niet op dat hij je vergeeft. Je moet dus de minste willen zijn. Ten opzichte van je broeder of je zuster, om daarmee de liefde in de gemeente in stand te houden en ten opzichte van je tegenpartij, omdat je het anders aflegt. Dat is waarschijnlijk hetzelfde als wanneer Paulus zegt: Laat uw gezindheid dan zijn, zoals die was van Jezus Christus.

Is dat een te hoge moraal? Worden hier eisen gesteld, waaraan we onmogelijk kunnen voldoen? Misschien is dat de verkeerde vraag. Misschien moet je vragen: kunnen we wel gemeente van Christus zijn als we niet bereid zijn deze weg te gaan. Het is gezegd tegen een gemeente in de verdrukking, een vervolgde gemeente. Als zij de onderlinge solidariteit, de liefde voor elkaar niet boven alles stellen, dan gaan ze er onderdoor. Als zij niet toegeeflijk zijn ten opzichte van de buitenwacht, dan zullen ze ongetwijfeld afgemaakt worden. Wij zijn geen vervolgde gemeente. Wij zouden ook voort kunnen bestaan, wanneer we het allemaal een beetje lauw-lauw laten. Maar daar zit hem nu net de kneep. Dat lijkt maar zo, maar het is niet waar. Als de onderlinge liefde, als de toegeeflijkheid naar buiten toe verloren gaat, omdat het niet zo urgent is, omdat we toch niet vervolgd worden, dan wordt het zout zouteloos, dan dooft het licht. Waarom blijven mensen weg uit de kerk? Omdat er slecht gepreekt wordt? Dat zou best kunnen, maar als ik mensen vraag waarom ze niet meer komen, noemen ze dat argument nooit. Veel vaker hoor ik, dat het ze allemaal niet meer raakt. Dat ze er niets bij voelen. Dat het allemaal te koud en te abstract is. Ook een gemeente die niet vervolgd wordt, ook een gemeente in onze tijd, gaat ten onder, als ze de bezieling van de Bergrede, als ze de vlam van de onderlinge liefde, als ze de uitstraling naar buiten toe verliezen. We zijn geen betere mensen, we hoeven ook geen supermensen zijn, maar we zijn wel mensen met een opdracht. Bezielde mensen, geraakte mensen, mensen die ook zelf de kou vrezen, als dit vuur gedoofd wordt en die ook daarom dit vuur brandend willen houden. Gerechtigheid meer dan van de Schriftgeleerden, liefde sterk als de dood. Niet omdat we het beter willen doen, maar omdat we geleerd hebben: op halve kracht gaat de fut eruit. We zijn niet volmaakt, maar wie niet meer gokt op het volmaakte, op meer dan het gewone, die zal ook het gewone niet kunnen behouden. Je moet een keuze maken, een radicale keuze: zie ik stel ze heden voor je aangezicht, het leven en de dood, het goede en het kwade, het leven en het goede enerzijds, de dood en het kwade anderzijds, zegt Deuteronomium. En de opdracht luidt (hoe kan het ook anders): Kies dan het leven, kies het goede, leef uit vergeving, gok op verzoening, op de grote zuster- en broederschap van al wat leeft. Dat is de tora van Mozes, dat is de uitleg van Jezus. Die kun je niet tegen elkaar uitspelen, die horen onlosmakelijk bij elkaar, want Jezus is niet gekomen om de wet te ontbinden, maar om de wet te vervullen. Amen.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie, Preken. Bookmark de permalink.