Preek in het Gast-huis. LATE leerdienst op 1/3/2020

Preek in de LATE leerdienst in het Gast-huis op zondag 1 maart 2020.

Gelezen werd uit de sidra Teroema Ex. 25, 1-9 en Ex. 26. Uit de haftara: 1 Kon. 6, 11-13.

Lieve vrienden,

Toen ik de tekst van vanmiddag gelezen had was mijn eerste gedachte, dat ik beter Kees Voordouw had kunnen vragen om deze preek voor mij te houden. Hij zou voor u vast een prachtig ontwerp van de tabernakel hebben getekend en met power-point en zo mogelijk driedimensionale beelden hebben gepresenteerd. Maar erover nadenkend ben ik daar toch op teruggekomen (sorry Kees), want wat ons in deze sidra wordt geleverd is niet een tekening van de tabernakel, maar een tekst over de tabernakel, om precies te zijn, een tekst waarin de opdracht wordt beschreven die Mozes van de Eeuwige krijgt voor het bouwen van de tabernakel. Het verhaal over de feitelijke bouw van de tabernakel komen we pas veel later in het boek Exodus tegen. Dat woord tabernakel kwam u overigens in de vertaling van Piet Oussoren niet tegen, de misjkan (het hebreeuwse woord) wordt in vrijwel alle Nederlandse vertalingen met ‘tabernakel’ vertaald terwijl het toch evident is afgeleid van het werkwoord ‘sakan’ dat ‘wonen’ betekent. Het woord tabernakel komt van het Latijnse tabernaculum, dat tent betekent. Er wordt dan dus niet vertaald wat er in de grondtekst staat, maar zoals wij begrepen hebben waar het over gaat. Zeg je tabernakel, dan leg je de nadruk op het feit, dat ie opgebroken en verplaatst kan worden als een tent, maar primair is natuurlijk dat het een woning is, een woning voor de Eeuwige. En als u naar de afmetingen en naar de materialen hebt geluisterd, dan zult u waarschijnlijk hebben vastgesteld, dat het opzetten en afbreken van die tent een behoorlijke klus was. Totale omvang honderd bij vijftig el, zeg maar vijftig bij vijfentwintig meter met talloze zuilen van acaciahout, die op sokkels van goud of zilver staan. Ik zal maar zeggen: je zult ze de kost moeten geven die kleiner wonen. Het gaat om de woning. Bij de beschrijving van de ark, werd nog precies beschreven, hoe die met behulp van draagstangen gedragen zouden kunnen worden, maar van de woning is nergens beschreven, hoe die door de woestijn gedragen had kunnen worden. Je kunt zelfs niet uitsluiten, maar weten doen we dat natuurlijk niet, dat er nooit een tabernakel van die omvang is geweest en meegesleept door de woestijn, maar dat die later bedacht is naar het model van de te bouwen tempel, een tempel in het klein met vergelijkbare verhoudingen, met een voorhof en een heilige en een heilige der heilige waar de ark staat. In het nagesprek kan ik straks wel een plattegrond laten zien, zoals ik in een commentaar vond. En als je zo’n plaatje ziet dan doet het je denken aan een blad met tekst en wel een pagina uit de Talmud. In het midden, in het heilige der heilige staat relatief groot gedrukt de Misjna-tekst, dat is een gedeelte uit de Misjna, het in de tweede eeuw geschreven boek, waarin op grond van Thoratekst, concrete leefregels voor het Joodse volk worden geformuleerd, daaromheen staan in iets kleinere letter (in het heilige, zal ik maar zeggen) de oudste commentaren, van de wijzen, de grote rabbijnen uit de vroegste tijd en daaromheen in nog kleinere letters, zo klein dat ze zonder loep nauwelijks te lezen zijn (in het voorhof) de latere commentaren. Bij elkaar in de meest recente uitgave tweeënzeventig dikke delen. Want de tekst is heilig en het heiligst zijn natuurlijk de torarollen, die worden in een synagoge opgeborgen in de ark achter het gordijn, want bij die tekst leven we en Talmud is de lering daarover, die door de eeuwen is gegroeid. De in onze tijd misschien wel beroemdste rabbijn, de opperrabijn van Groot-Brittannië Jonathan Sacks, bekend van vele populaire boeken, die ook door niet-joden worden gelezen, schreef recent een commentaar op het boek Exodus, dat inmiddels ook in het Nederlands is vertaald. Hij zegt naar aanleiding van onze tekst onder andere, dat het opvallend is, dat als het joodse volk in de ballingschap moet leven met het gegeven, dat de tempel verwoest en zelfs het tempelterrein onbereikbaar is geworden en ze daarom beginnen samenkomsten in synagogen te organiseren, ze daarmee niet teruggrijpen op de tempeldienst, maar op de eerdere gedachten over de tabernakel, die primair een tent van samenkomst was (zo wordt de woning ook genoemd). Hij schrijft dan de prachtige zin: de tabernakel was tijdelijk maar bleek een permanente kracht te hebben, terwijl de tempel die als permanent was bedoeld, tijdelijk bleek. Er was hem nog iets opgevallen in het begin van de sidra, het gedeelte dat Adriaan heeft gelezen, daar wordt in vers 8 gezegd: “Maken zullen zij voor mij een heiligdom, wonen zal ik in hun midden”. Mij leek dat een hele logische zin, maar Rabbijn Sacks zegt: de logica zou zijn: “Maken zullen zij voor mij een heiligdom, en ik zal daarin wonen”, maar dat staat er niet! De goden van de volkeren, die wonen in tempels en hun beeld wordt daar aanbeden en daar worden voor hem offers gebracht, maar de Eeuwige woont niet in huizen, die door mensenhanden zijn gebouwd. Hij woont te midden van zijn mensen. De tabernakel – dat wordt keer op keer herhaald, moet gebouwd worden, precies naar de opdracht die de Eeuwige aan Mozes geeft. De tabernakel bouwen dat is de wil doen van de Eeuwige, waar dat gedaan wordt, daar woont Hij in hun midden! De sidra heet Teroema, heffing, daar hebben we het drie jaar geleden, toen ik over deze zelfde sidra moest preken en heel het 25e hoofdstuk heb gelezen, uitvoerig over gehad. Maar op één ding kom ik graag terug. Dat is het feit, dat die heffing vrijwillig moest zijn. Nu is het helemaal niet zo, dat alle heffingen, belastingen voor de eredienst en het algemeen goed in de Schrift altijd vrijwillig zijn, ook in het boek Exodus niet, soms wordt zelfs precies vastgelegd hoe hoog de schatting moet zijn, die aan een ieder wordt opgelegd, maar de heffing voor dit heiligdom moet vrijwillig zijn. Dat heeft te maken met het verhaal over de bouw van de tempel in 1 Koningen, waarvan we uit de haftara een paar verzen hebben gelezen. Salomo zet duizenden mensen aan het werk, om ceders aan te laten rukken uit de Libanon, om met man en macht de gigantische door hem uitgedachte woning voor de Eeuwige te realiseren. Er wordt wel gezegd dat de bouw van de tempel en de geweldige dwang die Salomo daarmee aan het volk Israël heeft opgelegd mede aanleiding zijn geweest voor het uiteenvallen van het koninkrijk Israël in een Noordrijk en een Zuidrijk. Immers na de dood van Salomo komt het volk zich bij Rehabeam beklagen over de grote lasten die ze onder zijn vader Salomo te dragen kregen en vragen hem vriendelijk of het onder zijn regering niet iets minder zou kunnen. Verstandige adviseurs raden Rehabeam aan om welwillend te zijn, maar hij gaat af op de adviezen van de jonge honden met wie hij zijn nieuwe bewind wil organiseren en zegt tegen het volk dat hij de lasten van zijn vader niet zal verlichten, maar eerder nog verzwaren. En daarmee is de bom gebarsten en scheidt het Noordrijk zich af onder koning Jerobeam. Als het klopt dat daarom de heffing voor de tabernakel niet op dwang mag berusten, maar op vrijwilligheid (een ieder moet maar bijdragen wat hem goed lijkt in eigen ogen, maar de tekst geeft wel op wat er allemaal nodig is), dan zou dat er des te meer op wijzen, dat deze teksten niet uit de woestijntijd komen (wat ook niemand gedacht zal hebben), maar een latere reconstructie zijn, waarschijnlijk uit de tijd dat er al een tempel was.

Als je het leest valt je op, wat ook al bij het verhaal over de tempelbouw het geval was, dat er lichamelijk over de woning wordt gesproken. De tempel had bijvoorbeeld ribben en zijde, hier wordt gesproken van handen en lippen en wangen en heupen. Nu zou het best kunnen zijn, dat het in het Hebreeuws gebruikelijk is om zo over constructies te spreken (ik ben schipperszoon en zoals u misschien weet heeft een schip ook een kop en een kont, we weten best dat het een voor- en een achtersteven is, maar die termen worden in de schipperij eigenlijk nooit gebruikt). Het geeft een nabije sfeer, het wordt zo een meer menselijk gebouw, zoals ook de lussenconstructie, waarmee de dekkleden aan elkaar vastgemaakt worden: als een vrouw aan haar zuster. Wat dat precies betekent, heb ik nergens kunnen vinden, maar het lijkt een houtje-touwtje verbinding, die er toe moet leiden, dat de verschillende doeken gezusterlijk naast elkaar en aan elkaar vast komen te liggen. Er is nog iets dat opvalt, al direct aan het begin. Ik heb pas nadat ik de tekst al uitgeprint en doorgestuurd had vastgesteld, dat Piet Oussoren hier een vertaalfout heeft gemaakt Als u heel goed opgelet hebt, hebt u misschien gehoord, dat ik het al voorlezend verbeterd heb. Oussoren vertaalt al direct in het eerste vers (en het komt nog een keer terug): “met cherubs zul je ze – dat zijn de tentkleden – maken”, maar dat ‘met’ staat er helemaal niet, dat is klaarblijkelijk een noodoplossing, omdat we de zin zonder dat voorzetsel niet begrijpen. De Statenvertaling en ook zijn opvolger de Herziene Statenvertaling (toch met Oussoren de beste Nederlandse vertaling van Tenach) plaatst correct het woordje ‘met’ cursief om aan te geven: let op, dit staat niet in de grondtekst. Maar misschien moet het dan ook anders begrepen worden. De oplossing ligt dan wellicht in het vergelijken met de functie van de cherubs. Je moet denken aan de cherubs die met vlammend zwaard de hof van Eden bewaken of veel dichterbij, de cherubs die in het vorige hoofdstuk gemaakt moesten worden om op de uiteinden van de ark geplaatst te worden. Die moesten met hun vleugels zo gespreid staan, dat ze de ark begrenzen, beschermen en bedekken. Het gaat dus niet om op de kleden afgebeelde cherubs, maar dat de tien tentkleden moeten fungeren als cherubs. Zou het om een versiering gaan, dan zou je verwachten, dat net zoals bij alle andere onderdelen, de vorm en kleur nauwkeurig omschreven was, want nauwkeurig is het allemaal en uitvoerig, heel uitvoerig, je zou zelfs de stelling kunnen verdedigen dat het ontwerp, de bouw en de inrichting van de tentwoning, het onderwerp is van heel het tweede deel van Exodus da met onze sidra begint. Met dien verstande weliswaar, dat het in twee delen uiteenvalt, het deel voor de geschiedenis met het gouden kalf en het deel erna, waarbij de indruk wordt gewekt dat na wat er rond het gouden kalf is gebeurd, waarbij het volk nog lang niet los bleek van de afgodendienst van Egypte en waar ook Aäron, die toch de belangrijkste functie in die woning zou krijgen, niet bestand was tegen de wensen van het volk, alles weer opnieuw moest beginnen. Nieuwe stenen tafelen, nieuwe bouw van de tabernakel, beginnen met een schone lei.

Het themawoord van dit zesentwintigste hoofdstuk is het woord maken, dat maar liefst zesentwintig keer voorkomt, maar verreweg het meest in de constructie “maken zul je!” als opdracht van de Eeuwige aan Mozes. De tabernakel moet gemaakt worden naar de opdracht van de Eeuwige. Het maken van de tabernakel is het doen van de wil van de Eeuwige. Een van de weinige hoofdstukken, waarin dat woord ‘asah’ maken ook themawoord is, is natuurlijk het eerste hoofdstuk van het boek Genesis, waarin verteld wordt hoe de Eeuwige hemel en aarde schept en alles maakt wat daarop nodig is, zodat de mens er veilig wonen kan. God maakt daar de woning voor de mens en hier maakt de mens de woning voor de Eeuwige en hij doet dat zoals de Eeuwige het aan Mozes heeft opgedragen. Eén hoofdstuk voor het maken van de Eeuwige, meer dan tien hoofdstukken voor het maken van de mens en vreemd genoeg veel meer tekst over het maken van deze tijdelijke en verplaatsbare woning, dan voor de latere tempel. Het is het bouwwerk van de mens, maar het is ten diepste ook het bouwwerk voor de mens. God heeft geen woning nodig, hij kan wonen te midden van zijn mensen, overal waar zijn wil gedaan wordt. Je kunt hem niet vastleggen aan een plaats, zelfs niet aan de allerheiligste plaats, de tempel. God is een God die meetrekt met zijn volk, dat wil zeggen, hij is er als ze gaan op zijn wegen. Je kunt het ‘God met ons’ niet op je koppelriem schrijven. Het exacte midden van het boek Exodus zijn de Tien Woorden. Waar die gedaan worden, waar ook die opdracht om dit gebod op je hart en op je voorhoofd en op je arm te dragen, (dat wil in figuurlijke zin zeggen om ze voortdurend te horen, te overwegen en te doen) geleefd wordt, daar mogen we erop vertrouwen dat de Eeuwige met ons gaat. Dat gold voor de tijd van de tabernakel, dat horen we in die paar verzen van de haftara: als jij voortgaat met mijn  wetten en mijn rechtsregels doet en al mijn geboden zal bewaren, door daarmee voort te gaan,

dan zal ik gestand doen aan jou mijn woord, dat ik heb gesproken tot David je vader en wonen zal ik bij de kinderen Israëls en mijn gemeente niet verlaten. Ook daar: God woont niet in de tempel, hij woont bij de kinderen Israëls. Dat is de kern van wat wel genoemd wordt de Joodse correlatieleer. Wat Abraham Jehoshua Heschel noemde: God zoekt de mens (God in search of men). Het woord wacht op antwoord. De meeste theologen van calvinistische snit vinden dat maar niets. God was toch almachtig, waarvoor had hij mensen nodig, hij had het toch allemaal al van tevoren beschikt, gepredestineerd, hij had toch al geregeld wie wel en niet zijn wil zouden doen. Maar zo gaat dat niet. Dat almachtsgeloof is met Auschwitz voorgoed verdwenen en omdat dat zo is, had het er misschien ook voor die tijd niet moeten zijn. Het gaat altijd ook om het antwoord van de mens, Adam waar ben je? Dat antwoord is voor mij, als leerling van Bonhoeffer, een ethiek, dat is een manier van leven die betekenis krijgt door liefde en verantwoordelijkheid voor mijn medemensen. Dat net als bij Barth, bij wie hij dit begrip geleerd heeft, verantwoordelijkheid en verantwoording (in het Duits allebei aan te duiden met het woord Verantwortung) allebei het woord ‘antwoord’ in zich dragen, was bepaald geen toeval. Zo wil het begrepen worden. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.