Preek in de Johanneskerk (Amersfoort) 11/10/20

Preek in de Johanneskerk in Amersfoort op zondag 11 oktober 2020. Gelezen werd Jesaja 25, 1-9 en Mattheüs 22, 1-14

Gemeente van Christus,

De gelijkenis die we vanmorgen hebben gelezen is de laatste in een serie van drie. Het ging eerst over twee zonen, één die ja zegt en nee doet en de andere die nee zei en toch ja deed, daarna over de wijngaard en de pachters en nu over het koninklijk bruiloftsmaal. Het zijn leerredenen, Jezus onderwijst zijn leerlingen en hij onderwijst het volk, hij onderwijst ook ons door de verhalen die hij vertelt. Wie denkt dat ‘leren’ geen primaire taak van de kerk is, moet hier nog maar eens over nadenken. En die verhalen vinden stuk voor stuk hun oorsprong in het Oude Testament, de Heilige Schrift van Israël, die door Jezus wordt uitgelegd en geactualiseerd. Ging het in de Bergrede om de uitleg van de boeken van Mozes, leerde hij daar op de berg, zoals Mozes het volk bij de Sinaï had onderwezen, deze gelijkenissenrede moet verstaan worden tegen de achtergrond van de profeet Jesaja. In de gelijkenis van de wijngaard werd het lied van Jesaja over Gods wijngaard uitgelegd en de gelijkenis over het bruiloftsmaal moet begrepen worden tegen de achtergrond van Jesaja lied over de Heer, die op zijn berg een maaltijd aanricht. Beide gelijkenissen gaan over hetzelfde: over de verhou­ding tussen Israël en de volkeren. Het gaat over degenen die als eerste de wijngaard in beheer hebben gekregen en over degenen die als eerste tot de bruiloft zijn geroepen. En daarmee zijn het ook gevaarlijke gelijkenissen, want als je ze niet leest tegen de achtergrond van Jesaja, zou je deze gelijkenissen zomaar kunnen lezen als verhalen over de verwerping van het volk Israël. Israël is dan als eerste geroepen, maar heeft zijn opdracht niet waargemaakt en daarom is de wijngaard van hen afgenomen en aan anderen gegeven of is hun oorspronkelijke uitnodiging overgegaan op de kerk. Daarvan is bij Jesaja natuurlijk geen sprake: Hij heeft het over het grote feestmaal, waar alle volken met Israël zullen aanliggen en als we de gelijkenis van Jezus begrijpen als een uitleg bij dat gedeelte van Jesaja dan heeft hij het daar ook over. Dat God zijn verbond met Israël definitief op zou geven, dat hij zijn eigen volk zou verwerpen, dat is voor Jesaja en ook voor Jezus ondenkbaar. Het koninkrijk der hemelen met een bordje erop: “niet voor Joden”, dat is ondenkbaar, dan zou het over een heel ander Rijk gaan, het Rijk waarvan wij eens en vooral hebben gezegd, dat we er geen deel van uit willen maken. Maar, hoe moeten we die gelijkenis dan wel verstaan? We proberen het: Het koninkrijk der hemelen is gelijk een koning die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. Het koninkrijk der hemelen, Mattheüs is de enige evangelist die die uitdrukking gebruikt, al is er geen reden om aan te nemen, dat hij er iets anders mee bedoelt dan de anderen als die het hebben over “het koninkrijk van God”. Het koninkrijk der hemelen, dat is de wereld zoals die vanuit de hemel gedacht is. Waar Gods wil op aarde wordt gedaan “zoals ook in de hemel”. Het is de wereld als bij het feestmaal van Jesaja, waar de dood voor eeuwig vernietigd is en God zelf de tranen van alle gezichten heeft gewist en de smaad van zijn volk is weggenomen. Dat koninkrijk is als een koning die een bruilofts­maal aanricht voor zijn zoon. God zelf is de koning en Israël is de zoon. God heeft een bruiloft in gedachten: het huwelijk tussen Israël en de volkeren. De sluier die over de volkeren hangt zal worden weggenomen en allen zullen komen naar de heilige berg om daar aan te zitten aan het feestmaal. Eindelijk vrede, eindelijk gerechtigheid. Het feest is ophanden, de kaarten zijn gedrukt, het wachten is alleen nog op de gasten. Hij zendt zijn slaven uit om de genodigden tot de bruiloft te roepen, maar ze komen niet. Lucas vertelt uitvoerig over de excuses die de gasten aanvoeren om niet te komen, maar Mattheüs houdt het kort: ze komen niet. Maar de heer laat het er niet bij zitten. Net als in die andere gelijkenis, waar steeds nieuwe knechten naar de pachters werden gestuurd, stuurt de koning ook nu andere slaven en nu wordt het uitvoerig gezegd: Zie ik heb mijn maaltijd bereid, mijn gemeste ossen en kalveren zijn geslacht en alles is gereed, komt dan tot de bruiloft. Maar ze komen niet. Ze mishan­delen en doden de profeten, die hen gesproken hebben van de grote toekomst van de Heer en van het bruiloftsmaal dat hij aan wil richten. Ze gaan terug naar hun akkers en hun zaken. Over wie heeft Jezus het: zoals ik al zei, het kan niet zo maar over het volk Israël gaan, immers zijn leerlingen horen toch ook bij datzelfde volk. Het gaat net als in de vorige gelijkenis over de leidslieden van het volk. Ze hebben het druk met akkers en zaken. Dat wil niet zeggen, dat ze alleen maar met andere zaken dan die van het geloof bezig zijn. Het gaat ook over de Farizeeën en de Schriftgeleerden, die zijn met niets anders dan met zaken van het geloof bezig. Ze moeten hun akkers, het land Israël ervoor bewaren, dat het in handen van de Romeinen valt en dat kost heel wat moeite en overleg. Ze moeten ervoor waken, dat de Joodse identiteit intact blijft, dat de wetten nageleefd worden en ze zijn daar zo hard mee bezig, dat ze er totaal aan voorbij gaat, dat hun land en volk, dat ook de wetten niet een doel in zich zijn, maar een onderdeel van Gods bedoeling met de wereld. Soms bekruipt je datzelfde gevoel als je zoals ik het jarenlang gedaan heb, oneindig veel moet vergaderen over de organisatie van het kerkenwerk. Je bent zo hard bezig de kerk in stand te houden, vacatures te vervullen, regelingen te treffen, dat je bijna zou vergeten dat ook het voortbestaan van die kerk niet een doel in zich is, maar dat die kerk een opdracht heeft om een zoutend zout te zijn, dat ze is uitgenodigd om mee te werken aan het grote feest, een wereld waar vrede en gerechtigheid woont. Je bent de uitnodiging vergeten en als je eraan herinnerd wordt heb je het gewoon te druk met al die besognes, waarvan je wel denkt dat ze nuttig en nodig zijn, maar die uiteindelijk een eigen leven zijn gaan leiden en je eerder van het feest afvoeren dan naar het feest toe. Die eerste genodigden, de Farizeeën en Schriftgeleerden, die daar nauwlettend staan te luisteren of Jezus niet iets zegt, waar ze hem op kunnen pakken, die zijn uiteindelijk de bruiloft niet waard. Maar dat betekent niet dat de bruiloft niet doorgaat. Ook dat is goed om te weten: als wij het laten afweten, als we wel hard rennen, maar niet per se de goede kant op, dan wil dat nog niet zeggen, dat het feest niet doorgaat. De bruiloft komt er, de vraag is alleen wie het feest mee zullen vieren. Haal ze van de hoeken van de straten. En dat doen de slaven. En dan zegt Mattheüs iets dat je bij Lucas niet aantreft; hij zegt: de slaven verzamelden allen die ze aantroffen de goeden en de slechten. Dat werpt ook een heel ander licht op de eerste groep afvallers, ze vallen niet af, als de afgewezenen, als de verworpenen, omdat ze slecht zijn. Nee, ze vallen af, omdat ze niet mee willen doen, omdat ze het laten lopen; ze waren wel degelijk genodigd, ze waren zelfs met voorrang genodigd, maar uiteindelijk is iedereen geroepen tot het feest, Israël en de volkeren, de goeden en de slechten. Wij zullen niet uitmaken, wie er wel en wie er niet bij horen, uiteindelijk is het alleen de koning zelf, die zal bepalen, wie er wel en niet op zijn bruiloft mogen zijn. De uitnodiging afslaan, daarmee zet je jezelf buitenspel, maar ook als dan tenslotte de hele feestzaal vol zit, blijkt er toch een te zijn, die er niet thuishoort. Hij heeft geen bruiloftskleed aan. Hij is er wel, maar hij viert het feest niet mee. Misschien heeft ie wel gedacht: eerst maar eens zien of het wel leuk wordt. Ik doe wel mee, maar ik denk niet dat het wat wordt. Ach dat koninkrijk, eerst zien en dan geloven. Maar zo werkt het niet. Dat is niet omdat je niet mag twijfelen en altijd zo honderd procent zeker van je zaak moet zijn, al is je geloof maar zo klein als een mosterd­zaadje… daar gaat het niet om. Het gaat erom, dat je het moet wagen, dat je ervoor moet gaan. Als we geloven in dat koninkrijk, moeten we meedoen met het feest, gaan we niet aan de zijlijn zitten mokken, maar trekken ons meest feestelijke pak aan en doen mee. Het gaat domweg niet, als je niet meedoet, het tast de sfeer van het feest hopeloos aan. Het is een pijnlijke vaststelling, een bittere waarheid: sommige mensen maken het feest onmogelijk, ze willen niet genieten van de goedheid van de Heer, ze willen zich niet onder laten dompelen in de roes van het feest, maar ze willen blijven mokken en mopperen, dat het allemaal toch niets wordt, dat de mens nou een keer slecht is en dat er vast wel een addertje onder het gras zit, want zo’n feestmaal, waar je allemaal naar binnen mag, dat kan toch niet. Nee, inderdaad dat kan niet, diegenen die niet kunnen hebben dat iedereen naar binnen mag, die worden eruit gegooid. Mijn verre voorganger als predikant van Tenach en Evangelie, ds. Kleijs Kroon, schijnt ooit op de vraag van een kerkganger of hij echt geloofde dat iedereen er kwam, geantwoord te hebben: Nee, niet iedereen, wie niet wil dat iedereen er komt, die komt er niet. Het is een feest, dat je uitgenodigd wordt om naar Gods wil te leven in een wereld van vrede en gerechtigheid, als je niet van harte komt, maar het als een plicht beschouwd, dan hoor je er net zo min bij als degenen die helemaal niet komen. Maar dat wordt niet nu en niet door ons uitgemaakt, maar ooit komt er een mo­ment, dan doe je mee of je doet niet mee en als je niet meedoet dan sta je buiten net als de eerste geno­digden, die het te druk hadden met hun eigen besognes. Velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren. Dat is een raar zinnetje aan het eind, want we hadden nu net gehoord, dat er van al die bruiloftsgas­ten maar een was die geen bruilofts­kleed aan had. Velen zijn geroepen, ja we hoorden zelfs, dat allen geroe­pen werden, dat ze van de hoeken van de straat werden geplukt. En we mogen ook allemaal meedoen, maar uitverkoren zijn, dat wil zeggen: dat we ook leven, hier en nu al, in deze wereld alsof het werkelijk een feest is, dat valt niet mee. Maar niet uitverkoren, betekent niet verworpen. We zijn even goed geroepen: we horen erbij, maar het lukt ons nog niet zo goed om werkelijk feestganger te zijn. Dat moeten we leren, dat moeten we leren van Jezus, dat moeten we leren van Israël, dat het heeft over “de vreugde van de wet”, dat gaan we ontdekken tijdens het leren, dat hierin meewerken als werkers in de wijngaard als genodigden tot de bruiloft, dat dat niet een zware en moeilijke plicht is, maar een feest van licht en vreugde. Nu al. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.