Preek in de Ark (Amsterdam-Noord) 8/11/20

Preek in de Ark in Amsterdam-Noord op zondag 8 november 2020. Gelezen werd Jesaja 48, 17-21 en Mattheüs 25, 14-30. Bij ontstentenis van een kanselverklaring naar aanleiding van de schuldbelijdenis van de PKN voor alles waarin de kerk in en voor de Tweede Wereldoorlog tekort is geschoten in solidariteit met de Joden, sprak ik aan het begin van de dienst voor het kyriëgebed een zelf geformuleerde verklaring uit, die ik hier ook afdruk.

Voordat ik het kyriëgebed uitspreek, wil ik graag iets zeggen,het is geen gebed, maar het is wel kyrië, een roep om ontferming. Morgen, 9 november is het de herdenking van de kristalnacht, die nacht op 9 november 1938 brandden in heel Duitsland de synagoges, ze brandden zo hevig, dat in de wijde omgeving de ruiten sneuvelden,vandaar kristalnacht.

Onze kerk, de Protestantse Kerk van Nederland heeft besloten deze herdenking als aanleiding te gebruiken om een schuldbelijdenis uit te spreken voor hun tekortschieten als kerk voor en in de tweede wereldoorlog om de Joden bij te staan en zich te verzetten tegen antisemitisme en nationaalsocialisme. Gisteren heeft u in Trouw kunnen lezen, dat een aantal nakomelingen van verzetsstrijders daartegen ernstig geprotesteerd heeft.Ik moest denken aan Johan Snoek, ik was de laatste jaren van zijn leven goed met hem bevriend, heb zelfs gesproken bij de festiviteiten ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag. Ds. Snoek werkte eind vijftiger en begin zestiger jaren in Israël en was na terugkomst in Nederland jarenlang deputaat voor Kerk en Israël in de Gereformeerde Kerk. Hij heeft mij ooit gezegd: Zeggen dat we allemaal tekort hebben geschoten ten aanzien van de Joden is niet correct. Het doet diegenen tekort die zich wel dapper ingezet hebben en hun leven hebben gewaagd en het is een excuus voor diegenen die werkelijk fout waren, want als we allemaal fout waren, dat valt hun fout in het niet. Ik ben het daar heel erg mee eens.

Tegelijkertijd vind ik alles overdenkend, die schudbelijdenis toch een goede zaak. Juist omdat daarin niet wordt gezegd, dat we allemaal fout waren, maar dat de kerk als instituut tekort is geschoten, dat wil zeggen, dat ze juist als kerk, dat vooral in de vooroorlogse jaren en eeuwen veel meer invloed had dan nu,meer hadden kunnen en moeten doen. En dat is ook zo.

Belijden van schuld is goed christelijk gebruik en in navolging van Bonhoeffer, denk ik dat we in dit geval zelfs solidair de schuld van een instituut moeten dragen en belijden ook als we daar zelf geen schuld aan hebben, maar belangrijker nog is, dat we steeds opnieuw belijden dat de Eeuwige onze God, de God van Israël is, en dat we ons daarom voor altijd verbonden weten met het Joodse volk.

Preek:

Lieve gemeente,

Er zijn verhalen, die zo bekend zijn, dat de uitleg eigenlijk al met het verhaal is overgeleverd. Als we het horen dan denken we: oh ja, dat gaat over de talenten. En zo heet de gelijkenis dan ook in onze bijbel, de gelijkenis van de talenten. Maar juist in dat woord talent zit ook het misverstand opgesloten. Het woord talent betekent in onze taal vooral begaafdheid of bekwaamheid. En daardoor ligt de uitleg al klaar: God geeft de mensen verschillende gaven, de een meer dan de ander en ieder moet doen wat in overeenstemming is met zijn begaafdheden. Misschien is dat ook niet perse een verkeerde uitleg, maar het woord talent, zoals het hier in de gelijkenis wordt gebruikt betekent in de eerste plaats een som geld. Het zijn niet onze natuurlijke begaafdheden, maar de bezittingen van de Heer, het is als het ware, wat God ons in bruikleen heeft gegeven.

Weet u wat het mooie van een gelijkenis is, dat we niet hoeven te kiezen wat de enig goede uitleg is, we mogen erover nadenken, we mogen proberen te bedenken, wat dat verhaal in onze tijd en in onze situatie zou kunnen betekenen. Waarom vertelt Jezus deze gelijkenis, waar gaat het over. Het gaat over het komen van het koninkrijk en daarover worden in het vijfentwin­tigste hoofdstuk van Mattheus twee gelijkenissen verteld: de eerste gelijkenis is die van de vijf wijze en de vijf domme meisjes (wijs ben je als je je kaarsjes pas laat branden als je ze echt nodig hebt) en de tweede gaat over de drie knechten: twee wijze en één domme knecht. De Heer is buiten het land. Dat is de situatie waarin we leven. De Heer, en die Heer dat zou God kunnen zijn, is er niet. Hij grijpt zelf niet in in de geschiede­nis, hij heeft heel zijn wereld, al zijn bezittingen, in de handen van de knechten gegeven. De knechten krijgen ieder naar hun kunnen. Dat de één meer krijgt dan de ander is niet omdat de Heer zo zijn voorkeuren heeft, maar omdat de een nu eenmaal meer kan dan de ander. En bovendien wordt er over vijf en twee en een talent gesproken, omdat er iets mee uitgelegd wil worden. Vijf broden en twee vissen, dat is genoeg voor iedereen! Vijf talenten (vijf verstandige meisjes), misschien zijn het wel de vijf boeken van Mozes, want daar staat alles in, wat we nodig hebben om goed te leven op Gods aarde. Twee: de profeten en de geschriften, alles wat we nodig hebben om die vijf boeken van Mozes ook echt te kunnen begrijpen. Vijf en twee, die kenden we nog van het verhaal over vijf broden en twee vissen, maar die ene? Ik probeer het maar, het kan ook anders begrepen worden: zou het kunnen betekenen, dat na de vijf boeken van Mozes en na de profeten en de geschriften, die ene wordt gegeven, die ons de wet van Mozes opnieuw heeft uitgelegd, die ene, over wie werd gesproken door de profeten en in de geschriften. Ja maar dan is diegene die het ene talent heeft gekregen helemaal niet slechter af als degene die de twee of de vijf talenten heeft gekregen. Maar dat staat er toch ook niet, dat hij slechter af is. Hij denkt zelf dat hij slechter af is, maar de Heer geeft ieder naar zijn kunnen, en dus zijn ze allemaal het beste af. Je zou de gelijkenis ook nog anders kunnen lezen, en dan komt ie nog dichter bij ons. We zouden kunnen bedenken, dat deze gelijkenis het laatste verhaal is, dat Jezus vertelt voordat in het volgende hoofdstuk het lijdensverhaal begint. Dan is de Heer niet God, maar heeft Jezus het over zichzelf. Hij zal heengaan, hij zal zijn leerlingen achterlaten. Hij heeft ze de tora opnieuw uitgelegd, hij heeft ze de profeten en de geschriften opnieuw doen verstaan en hij heeft ze uitgelegd, hoe de tora en profeten spreken van Hem, als degene in wie dit alles bij elkaar komt, maar hij kan niet bij hen blijven, hij moet heengaan naar zijn Vader en dan komt het erop aan of zijn knechten iets doen met het verhaal dat hij hun verteld heeft.

Ja, wat moeten ze dan doen met dat verhaal. Moeten ze het niet vermenigvuldigen door het verhaal te leven, zoals hij het ze voor heeft geleefd, dan zullen ze erbij winnen, of moeten ze het verhaal zo zuiver mogelijk, zonder er een tittel of jota aan te veranderen, proberen te bewaren. Bij de afrekening wordt met name op die laatste mogelijkheid uitvoerig ingegaan. Zo moet het dus niet! Wat hij gekregen heeft is nooit het zijne geworden, het is het “uwe” gebleven. Hier heb je het weer terug, kijk maar, er is al die jaren niets veranderd, we hebben het zorgvuldig bewaard. Nou dat had je beter aan de wisselaars en de woekeraars kunnen geven. De kinderen van de duisternis hebben daar nog meer verstand van dan de kinderen van het licht. Je had nog beter het risico kunnen lopen om alles te verliezen, dan dat je het op deze manier in veiligheid brengt. Dat is je licht onder de korenmaat stellen, het schijnt niet, het werkt niet en het levert niets op. Natuurlijk, het had mis kunnen gaan, ook bij die knechten die vijf en twee talenten gekregen hadden. Het kan bij ons ook mis gaan, in onze grote drift om te vernieuwen, om alles te veranderen, om ook de mensen buiten de kerk aan te spreken, kunnen ook verliezen geleden worden, dat mensen zich van ons afkeren, omdat ze zich niet meer thuis voelen, zodat we er per saldo op achteruit gaan. Dat zou kunnen. We zouden wel heel erg kortzichtig zijn als we dat zouden ontkennen. Maar als we er niets mee doen, als we alles bij het oude laten, als we het ons overgeleverde verhaal zo goed mogelijk bewaren en veilig stellen in de eigen kring, dan zal het zeker aan waarde verliezen. We zullen er iets van moeten maken. We moeten al onze vermogens, al onze creativiteit, al onze talenten inzetten om met elkaar te werken aan de kerk van de eenentwintigste eeuw. We zullen het koninkrijk van God niet op eigen kracht kunnen realiseren, maar we zullen in ieder geval proberen onze bijdrage te leveren. Hoe we dat doen, met wie we daarvoor samen moeten werken, wat voor middelen we daarbij aan moeten wenden, dat zijn allemaal zaken waar je nuchter en praktisch met elkaar over moet praten, maar we moeten er wel over praten, want we moeten er wat mee doen.

Dat is de enige voorwaarde om mee te mogen doen aan het grote feest. Ook als er niet vijf maar een of twee erbij waren verdiend, ja, ik geloof zelfs, dat ze ook mee hadden mogen doen aan het feest als ze in hun pogingen erbij te winnen één of twee talenten hadden verloren. Het enige wat niet mag is wat die ene knecht doet: het verstoppen in de grond. In de grond is het alleen maar geld. “Hij begroef het geld van zijn Heer”. Als je ermee werkt, worden het talenten, worden het mogelijkheden. Lieve gemeente: de Heer is buiten het land, dat is de harde werkelijkheid, hij heeft al zijn bezittingen aan ons ter hand gesteld. Hij zal niet ingrijpen voor hij terugkomt, het ligt helemaal in onze handen. We zullen er zelf wat van moeten maken. Maar als hij komt dan wordt het feest. Feest voor iedereen die uitziet naar dat feest. Feest alleen niet voor degene die niet gelooft in het feest, die denkt dat het einde van alle dingen alleen maar een laatste oordeel is, waarin een ieder zich moet verantwoorden. Wie gelooft in een strenge Heer, leeft in angst en mist het feest. Je bent er met al je mogelijkheden – de een wat meer, de ander wat minder – maar je mag er allemaal zijn, er wordt niet meer van je verlangd dan je op kunt brengen, je hoeft niet gebukt te gaan onder een last die je niet aan kunt. Je mag vrolijk aan de slag met de mogelijkheden, met de goede gaven, die de Heer ons geeft. En weet u wat nu het allermooiste van het verhaal is? wie zo aan de slag gaat, geniet nu al een beetje van het feest dat komt. “Over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je stellen”. Dat weinige waar je mee aan de slag gaat, en waar je plezier in hebt, dat lijkt al een beetje op het vele waar we naar uitzien. En natuurlijk gaat het niet over geld. Er is in deze wereld maar een ding dat meer wordt als je ervan uitdeelt en dat is liefde. Zijn liefde voor de mensen, zijn hoop dat het goed komt met de wereld, dat is wat de Heer ons in handen heeft gegeven. En als we daarmee werken en daarin werken, dan kan het alleen maar meer worden. Dat hoop ik, dat geloof ik. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.