Preek in de Willem de Zwijgerkerk 13/12/2020

Preek in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 13 december 2020 (derde advent). Gelezen werd Jesaja 65, 17-25 en Johannes 3, 22-30.

Gemeente van Christus,

Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Als je het hoort denk je in het boek Openbaringen te zitten, maar we lezen het in het boek van de derde Jesaja, die waarschijnlijk ergens in de vierde eeuw voor Christus geleefd en geschreven heeft. We leven dan na de ballingschap, maar de wereld ziet er allerminst hoopvol uit. Alexander de Grote heeft het grootste deel van de toen bekende wereld veroverd. Na zijn dood is dat gigantische rijk verdeeld onder zijn  generaals, de Seleucidische en Ptolemaeïsche koningen. Dat is het begin van de periode, die wij als het Hellenisme plegen aan te duiden. Deze Hellenisten, die hadden geproefd van de grote filosofen, beschouwden vrijwel de hele wereldbevolking als barbaren en alle godsdiensten die ze tegenkwamen als primitief met archaïsche gebruiken, die zo snel mogelijk afgeschaft moesten worden. Zelf beschouwen ze zich desondanks als modern en uiterst tolerant. Waar hebben we dat meer gehoord. Het is de periode die uitliep op de knotsgekke koning Antiochus IV Epifanes, die in de Jeruzalemse tempel, in het heilige der heiligen een metershoog Zeus-beeld liet oprichten, waarvoor alle Joden neer moesten knielen. Het was in deze tijd dat de grote Makkabeese opstanden ontstond.

Maar we weten, apocalyptische geschriften ontstaan niet in de meest vrolijke tijden. Zoals het boek Openbaringen waarschijnlijk in de tijd van keizer Domitianus, de grote christenvervolger is geschreven, schrijven Daniël en ook deze laatste Jesaja in deze Hellenistische tijd. Ooit schreef Bertolt Brecht: “In den finsteren Zeiten wird da auch gesungen. Ja, da wird auch gesungen…. von den finsteren Zeiten“. Maar je kunt ook in en over die donkere tijden zingen en schrijven, door het juist te hebben over heel andere tijden. Over het wolf en de lam die samen zullen weiden, en de leeuw en het rund die beide stro eten. Het is bemoedigende literatuur, literatuur die geschreven is om ons te troosten over de weinig florissante periode waarin we leven. En laten we eerlijk zijn, zo florissant is onze tijd ook niet. Het is echte adventsliteratuur. Hoe donkerder het wordt, hoe meer we uitzien naar het licht.

Nou, nou, zult u misschien denken: niet zo pessimistisch, tegen de zomer zijn we allemaal gevaccineerd en let maar eens op dan draait de economie weer als een tierelier en weer een jaar verder en we zijn dit allemaal weer vergeten. Wellicht is dat zo, maar tegelijk: dan zijn de files weer terug, dan is de vervuiling weer terug en de klimaatafspraken, die we door corona zomaar leken te halen zijn weer uit het zicht. We winnen op de korte termijn en verliezen op de lange duur. Jesaja, deze derde Jesaja uit de tijd van de Makkabeeën, de tijd waarin volop bloed werd vergoten en alles ten onder dreigde te gaan, durfde nog wel twee stappen verder te gaan dan de korte termijn. Hij heeft het over een nieuwe hemel en een nieuw aarde. En op die aarde nieuwe mensen, die leven in een nieuwe verhouding met de natuur. Wolf en lam die samen weiden, niemand doet kwaad, niemand sticht onheil! Kan dat! Niet zoals het nu gaat, daarvoor zijn inderdaad nieuwe mensen, nieuwgeboren mensen nodig.

Daarover ging het nachtelijke gesprek tussen Jezus en Nicodemus in het gedeelte dat direct aan onze evangelielezing vooraf ging. Nicodemus is in dat gesprek de realiteitsridder: Hoe kan een mens opnieuw geboren worden, hij kan toch niet opnieuw de moederschoot binnengaan en opnieuw geboren worden. En Jezus antwoordt: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan als hij niet geboren wordt uit water en geest. Oftewel, je kunt wel tevreden zijn met hoe het nu toegaat en denken dat – omdat een mens nu eenmaal niet opnieuw geboren kan worden – het nu eenmaal niet anders kan, maar dan moet je het niet meer hebben over dat Koninkrijk van God. Dan is dit werkelijk alles wat er is. Jezus herhaalt overigens in zijn  antwoord niet dat opnieuw geboren worden of – zoals ook wel en wellicht beter vertaald wordt – van boven geboren worden, maar zegt nu, geboren worden uit water en geest. Die opmerking, over water en geest, lokt wellicht het volgende fragment uit, dat we vanmorgen als evangelie-lezing gehoord hebben. Als we aan water denken, denken we in de kerk aan dopen en dan denken we aan Johannes de Doper. Johannes de Doper, die doopte met water, maar is ook degene die over Jezus zei, dat hij die na hem kwam zou dopen met de Heilige Geest.

Maar ons fragment begint niet met Johannes, maar met Jezus die doopte. Dat Jezus doopte, vinden we verder nergens in heel het Nieuwe Testament en Johannes de evangelist schrikt er als het ware zelf van, want als het verhaal in het volgende hoofdstuk verder gaat en herhaalt dat Jezus doopte, zegt hij er als correctie achteraan: Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat. Maar hier wordt wel degelijk gezegd dat Jezus doopte. Johannes heeft dat nodig, omdat hij dat water en geest uit het voorafgaande gedeelte uit wil leggen en omdat hij dat verhaal over water en geest alleen uit kan leggen door Johannes de Doper en Jezus als Doper naast elkaar te zetten. Ze dopen allebei. Het wordt heel mooi gezegd: Johannes doopte ook, in Enon, dicht bij Salim, omdat daar veel water was. Of Jezus zich ook in een waterrijk gebied bevindt en of hij ook met water doopt, dat wordt even in het midden gelaten. De mensen kwamen daar – in Enon bij Salim – naar hem toe om gedoopt te worden. Alle commentaren zeggen vertwijfeld, dat ze dat plaatsje ‘Enon bij Salim’ niet thuis kunnen brengen. Maar dat plaatsje moet je ook niet thuis brengen, de naam van dat plaatsje moet je horen. Enon, is het meervoud van Ain, dat in het Hebreeuws bron betekent en Salim bevat de zelfde medeklinkers en is dus van dezelfde stam als het woord Shalom, dat vrede betekend. Johannes doopt bij de bronnen van de vrede, dat is natuurlijk bij de Jordaan, daar waar men het heilige land, het land van melk en honing binnengaat. Hij is er nog, hij is nog niet gevangen gezet.

En toen ontstond daar een discussie met een Judeeër over het reinigingsgebruik. In de NBV-vertaling waaruit op mijn verzoek niet is voorgelezen, stond eigenlijk ‘een discussie’ met een Jood, maar dat is een onzin-vertaling, omdat het suggereert, dat Johannes en zijn leerlingen geen Joden zouden zijn (wat dan wel, toen al christenen avant-la-lettre?). Ik heb daarom gevraagd om de Naardense, waarin heel correct wordt gesproken over ‘een Judeeër. Dat is ook daarom van belang, omdat het dan onmiddellijk de associatie oproept met dat andere ‘water-verhaal’ uit het begin van het Johannes-evangelie. Het verhaal van de bruiloft te Kana, waar Jezus water in wijn verandert. Daar werd gesproken over de watervaten, die daar, in het Galilese Kana, stonden voor het reinigingsgebruik van de Judeeërs. En daarover gaat toch ook nu de discussie met de Judeeër, over de reiniging. Want al zijn het allemaal Joden, zowel de Judeeërs als de Galileeërs, de eersten zijn strenger in de leer, en moeten zich volgens voorschrift in de tora, bij allerlei gelegenheden en vooral bij maaltijden wassen, terwijl de Galileeërs het kennelijk niet zo serieus namen. Maar dat water dat daar staat voor het reinigingsgebruik van de Judeeërs, wordt daar in Kana, in het Galilese land, uitgeschonken als de allerbeste wijn voor het feest van Galileeërs en Judeeërs. Water wordt wijn van het koninkrijk, wordt wijn van de vreugde, van de jubel over de nieuwe hemel en de aarde, het grote bruiloftsfeest, waarop, zoals Willem Barnard ooit dichtte Jezus de mensen aan elkander huwt.

Doop is ook reiniging. Het Jodendom kent geen doop als inwijdingsritueel, een doop is een rituele reiniging, een reiniging van zonden en ik neem aan dat deze Judeeër zich afvraagt of iemand uit dat Galilea der heidenen die doop wel mag bedienen. Maar op die discussie wordt niet ingegaan, die is er alleen maar om aan Kana te herinneren, want tegelijk komt daar iemand, die vertelt dat ‘de man die bij u was aan de overkant van de Jordaan’, (de naam Jezus wordt niet genoemd en Johannes zal die ook niet noemen) dat die ook doopt en kennelijk succesvoller, want iedereen gaat naar hem toe. Geestig is, dat dit een beetje lijkt op een ander verhaal uit het evangelie als de leerlingen tegen Jezus zeggen, dat er anderen zijn, niet uit zijn  leerlingen, die ook boze geesten uitwerpen. De vraag schijnt te zijn, of wat Johannes of Jezus doet een bepaald voorrecht is, zo’n voorrecht, waarvan we zeggen, dat mag alleen gedaan worden door heel speciale mensen, die moet via een apostolische successie of volgens een ander streng toelatingsbeleid gegarandeerd worden. Stel je voor, dat iedereen aan het dopen slaat. Maar Johannes laat zich niet van de wijs brengen. Hij spreekt een soort aforisme uit: Een mens kan alleen ontvangen wat hem uit de hemel gegeven is. Volgens mij betekent dat: charisma is charisma, is een genadegave, als iemand dat heeft, dan heeft ie dat gekregen en dan kun je daar alleen maar respect voor hebben.

We moeten ons niet laten verleiden tot concurrentie. U kent het wel: al die evangelicale groepen, de jongerendagen van de EO, die doen het veel beter dan wij, dat zouden we over moeten nemen. Nee, doen wat je opdracht is, naar eer en geweten de Schrift uitleggen en mensen bijstaan, waar dat het hardste nodig is, samen vieren, samen leren, samen leven. Als anderen dat – zij het op hun manier – ook doen: des te beter. Wij zijn de Messias niet, zoals ook Johannes dat niet was, we kunnen alleen maar verwijzen. Midden onder u, staat Hij die gij niet kent. Er zijn messiaanse figuren in de geschiedenis. Het Jodendom spreekt over de rechtvaardigen, de tsadikim, die de aarde in stand houden, er zijn  mensen die in hun spreken en in hun handelen iets duidelijk maken van die gans andere wereld, waarover Jesaja en waarover ook Johannes het heeft. Zij zijn adventsfiguren, ze wijzen vooruit naar wat komen gaat. Johannes zegt het prachtig, hij noemt zichzelf de vriend van de bruidegom, wat de Amerikanen zo mooi ‘the best man’ noemen. Hij is er niet voor zichzelf, hij is er alleen maar om te zorgen dat de bruiloft goed verloopt, dat het een schitterend feest wordt. Dat vraagt om een bepaalde mentaliteit, je in kunnen zetten voor een ander, blij kunnen zijn over het succes van een ander. Dat past niet helemaal binnen onze huidige cultuur. Wij moeten scoren en ons succes ook claimen, want als je dat niet doet, dan zien ze je niet staan. Het leidt vaak tot de meest obscene opschepperij in de media, die dan voorzichtig verontschuldigd wordt met: ja, als je dat niet doet, dan verkoop je geen boek. Johannes weet van zich af te wijzen. Van je af wijzen, dat is wat je leert met advent. Het beste moet nog komen. Het feest is in aantocht. Maar het vraagt wel wat van je. Het vraagt van je dat je opnieuw geboren wordt, geboren uit water en geest. Dat is niet alleen de doop, maar ook de geestdrift, het nieuwe elan, dat je er nog, of opnieuw, fiducie in hebt, want als dat ontbreekt, dan wordt het ook niets met dat koninkrijk. En zonder dat koninkrijk slaat het kerstfeest ook nergens op. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.