Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op 21/02/2021

Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op zondag 21 februari 2021. Deze dienst werd digitaal opgenomen en is te zien via www.kerkdienstgemist.nl.

Gelezen werd Genesis 9, 8-17 en Marcus 1, 12-15

Gemeente van Christus,

Sinds jaar en dag is het de vaste gewoonte in de kerken, dat op de eerste zondag van de veertigdagentijd als evangelie-lezing het verhaal over de verzoeking in de woestijn wordt gelezen. Meestal betekent dat net als vanmorgen, dat je met de lezingen al een eind onderweg bent in een evangelie en dan even terugspringt naar het begin, want in alle evangelies gaat de verzoeking in de woestijn vooraf aan het optreden van Jezus. De eerste zondag van de veertigdagentijd, een periode waarin de navolging van Jezus als het ware geïntensiveerd wordt, waarin we met hoofd en hart en handen betrokken worden bij het lijden van de Messias en het feit, dat navolging ook lijden betekent; meelijden met Hem en met de slachtoffers van onze wereld. Juist op die zondag gaat het over de verzoeking, de verzoeking van Jezus, maar ook onze verzoeking, want dat is natuurlijk bij uitstek het moment om af te haken. Dat is verzoeking: de poging van satan, van de tegenstander, de mensenhater om je af te houden van de weg die je te gaan hebt. In een Mattheus- of een Lucas-jaar wordt het verhaal over de verzoeking in de woestijn uitvoerig verteld, maar dit jaar lezen we Marcus. En Marcus weet wel van een verzoeking in de woestijn, maar hij besteedt er maar twee verzen aan. Het is alsof hij het hele verhaal zo bondig mogelijk samen wil vatten. Dat is trouwens toch het handelsmerk van Marcus: geen woord te veel. Vooral het begin gaat in een razend tempo. Hij is nog maar nauwelijks boven gekomen uit het doopwater van de Jordaan, de hemel is opengegaan en er is een stem gehoord, die zei: deze is mijn zoon, de geliefde, in wie ik een welbehagen heb. We krijgen niet eens de tijd om het tot ons door te laten dringen. En meteen dreef de geest hem uit naar de woestijn, want de woestijn is de plaats van bezinning, de plaats van voorbereiding, de plaats van verzoeking.

In het najaar van 1933, als de nazi’s in Duitsland een half jaar aan de macht zijn en de strijd om het behoud van de kerk uitbreekt, vertrekt Dietrich Bonhoeffer naar Londen om daar te werken als dominee voor de Duitstalige emigranten. Karl Barth beschouwt het als desertie, hij vindt dat ie met de eerstvolgende boot terug dient te keren naar het front, maar Bonhoeffer studeert in Londen op de Bergrede voor zijn beroemd geworden boek over de navolging. In een brief aan een vriend, zegt hij dat hij het nodig heeft om een tijdje de woestijn in te gaan. Hij moet overdenken wat hem te doen staat. Hij weet, dat het niet bij schermutselingen zal blijven, hij weet dat navolging van Christus in het Duitsland van de nazi’s uiteindelijk zal betekenen, dat je bereid moet zijn om te lijden en eventueel om te sterven voor de zaak van Christus. Daar in Londen bereidt hij zich voor op die zware taak en daar wordt hij op de proef gesteld. Hij zou ook lekker in Londen kunnen blijven, daar rustig afwachten tot het tij gekeerd is. Dat zou desertie zijn, maar nu is het voorbereiding.

Jezus was in de woestijn veertig dagen. Veertig jaar blijft het volk Israël in de woestijn. Veertig jaar lang wordt het op de proef gesteld, wordt het voorbereid op de taak, die voor hen is weggelegd in het beloofde land, om een volk van priesters te zijn, om de volken een andere weg voor te leven. Veertig dagen en veertig nachten valt de regen op de aarde in het Genesis-verhaal. Veertig dagen en veertig nachten worden Noach en de zijnen op de proef gesteld. Zal God zijn woord houden, zal het ooit weer droog worden op de aarde? Zoals wij nu soms denken: zal het ooit verdwijnen, dat verschrikkelijke virus, zullen we ooit weer gewoon met elkaar om kunnen gaan. En hij werd verzocht door de satan. Ik zei al: Mattheus en Lucas weten heel precies te vertellen, hoe dat allemaal in zijn werk is gegaan. Marcus laat het bij deze mededeling: “hij werd verzocht door de satan”. Mattheüs en Lucas hebben het over de duivel, Marcus zegt Satan. Dat zijn natuurlijk twee verschillende namen voor dezelfde macht, maar het zal toch niet toevallig zijn. De duivel, van het Griekse diabolus, is degene die de zaak uit elkaar haalt, degene die de mensen tegen elkaar uitspeelt, de satan is een oorspronkelijk Hebreeuwse woord, dat “tegenstander” betekent, het is niet zo zeer een persoon, als wel iedere persoon, die de zaak dwarsboomt. Er is in het hele evangelie van Marcus maar één persoon, die als satan wordt aangesproken. En dat is nu juist Petrus, de centrale apostel in het evangelie van Marcus. En de plaats waar dat gebeurt is heel verhelderend voor onze tekst. In Marcus 8:33 wordt verteld, dat Jezus aan zijn leerlingen uitlegt, dat de zoon des Mensen op moet gaan naar Jeruzalem om daar te lijden en te sterven. En, staat er dan, Petrus nam hem terzijde om hem te bestraffen. Petrus, met dezelfde koppigheid waarmee hij aankondigt dat hij hem nooit zal verlaten. Al zullen allen u verloochenen, ik nooit, diezelfde Petrus wil het niet waar hebben, dat de Messias moet lijden en sterven. Daar zal hij wel een stokje voor steken, daar zal hij zelfs als het erop aankomt in de hof van Gethsema­né wel een zwaard voor durven trekken. En dan zegt Jezus tegen hem: Ga weg, achter mij, satan. Dat is dus de satan, degene die Jezus af wil brengen van de weg die hij te gaan heeft. En dat is dus ook de verzoeking, dat hij ervan afziet, dat hij een andere weg kiest. Wie in de Wartburg komt, wordt daar tot op de dag van vandaag gewezen op de inktvlek op de muur. Daar zou Maarten Luther zijn inktpot hebben gegooid naar de duivel. De Wartburg, dat is Maarten Luthers woestijn geweest. De keizer van Duitsland en de paus van Rome hebben hem vogelvrij verklaard. Hij kan zich niet meer vertonen, want ieder mag hem ongestraft ombrengen. Dus zit hij daar opgesloten in de Wartburg en vertaalt de bijbel in afwachting van het moment, waarop hij weer actief kan worden. Dat is de tijd van de verzoeking. Hoe lang zal het duren, misschien moet hij zich daar wel tot aan zijn dood schuil houden. Het is zo eenvoudig, hij hoeft alleen maar een brief te schrijven met die twee simpele woorden “ik herroep”. Als hij dat doet, is hij weer vrij man. Dat is zijn satan.

En dan heeft Marcus in zijn superkorte verzoekingsverhaal ook nog een zinnetje, dat Mattheüs en Lucas niet hebben: “En hij was bij de wilde dieren”. Ik denk niet dat het is om te onderstrepen, hoe gevaarlijk dat wel was in de woestijn, geen verscheurend dier kan erger zijn dan de satan die hem verzoekt. Ik denk juist dat daar wordt verteld, hoe hij in de verzoeking overeind blijft. In zijn weerstaan van de satan is hij onaantastbaar. Niets kan hem schaden, de engelen dienen hem. Hij staat daar als het lam Gods te midden van leeuwen en beren. Waar de satan wordt weerstaan, waar de mens overeind blijft en trouw blijft aan zijn opdracht, zo lijkt Marcus ons te vertellen, daar staan we met één been in het paradijs. En tegelijk al weer in het volgende vers staan we met beide benen op de aarde. “Nadat Johannes was overgeleverd”. Dat is de weg, die Jezus moet gaan, de weg waarop Johannes, de voorloper hem is voorgegaan, een weg die onafwendbaar zal eindigen in zijn overlevering. Dat is de weg waarop wij geroepen worden hem te volgen in de veertig dagen naar Pasen, een weg van lijden, een weg van zelfopoffering, maar uiteindelijk een weg, die eindigt op de paasmorgen in de grote jubel, dat alle pogingen van de satan zijn mislukt, dat het donker het licht niet heeft overwonnen, dat door alles heen er nieuw licht gloort, dat er toekomst is voor de wereld, dat God trouw blijft aan zijn verbond voor altijd. Die weg moeten wij in gehoorzaamheid gaan, het is een weg in etappes, van zondag tot zondag en dan nog eens extra verhevigd in de laatste dagen naar Pasen toe. Maar de eerste halte op die weg is de woestijn. Het begint met de voorbereiding, de bezinning, het begint vanmorgen met de verzoeking. We komen allemaal onze satan tegen. Wat is onze satan, wat is mijn satan? Als u mij vraagt of de satan, de duivel bestaat, bestaat in de zin van een concreet wezen al dan niet met horens en bokkenpoten, dan zeg ik eerlijk: ik denk van niet, maar juist daarom moeten we helder krijgen wat onze satan is. Wat is onze verleiding, wat houdt ons af van de weg die we te gaan hebben? Mijn satan, dat is de verleidelijke uitspraak, die ik ooit hoorde van een collega. Het ging over de grijze gemeente en de moeite die het kost om er nieuwe mensen bij te krijgen. Hij zei: “Ach ik doe gewoon mijn werk”. Dat was ook mijn satan toen ik nog dienstdoend predikant was. Dat ik dacht: Ik heb een leuke baan als predikant voor leerhuiswerk in de Protestantse Kerk van Amsterdam, er zijn een heleboel aardige mensen, die graag iets van me willen leren en van wie ik ook steeds weer veel leer; ik vind misschien nog tijd om een paar boekjes te schrijven. Maar het gaat niet goed in de wereld en het gaat ook niet goed in de kerk. Er zijn veel te veel mensen die denken, dat het hun tijd wel uit zal duren. We gaan gewoon door, alsof er niets aan de hand is, terwijl we om ons heen kijkend zien en weten, dat we bezig zijn de volgende en misschien wel alle volgende generaties te verliezen. De satan weerstaan – en daar zullen jullie en alle mensen van goede wil in en buiten de kerk bij moeten helpen – is voor mij blijven zoeken naar nieuwe wegen, contacten leggen niet alleen in de eigen kring, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld met de moslimgemeenschap in Amsterdam, niet om ze te bekeren, maar om samen met hen te zoeken naar oplossingen, werken aan eenheid, de vastgelopen verhouding met onze katholieke zusters en broeders in de oecumene weer herstellen, proberen een eind te maken aan de verdeeld­heid, doorgaan met goede moed en vol vertrouwen, blijven geloven in die grote morgen, niet als een fata morgana, dat ver weg in een toekomst of buiten de wereld ligt, maar dat werkelijk nabij is gekomen in Jezus Messias.

Dat is onze taak, die van u en van mij. Daarvoor hebben we elkaar nodig, dat moeten we met elkaar willen en daar moeten we ons met elkaar voor inzetten. Niet de gemakkelijkste weg, niet de weg van de minste weerstand. Wakker blijven, niet indutten, zoeken naar mogelijkheden om ook naar buiten toe een geloofwaardige gemeente te zijn. Het gesprek aangaan, met mensen van andere gemeenten en met mensen buiten de kerk. En dan kijk ik rond in de kerk (ik hoop dat het binnenkort weer echt kan) en dan denk ik, de meesten zijn minstens even oud als ik, kun je dat wel van ze vragen. Maar ik denk ook het omgekeerde, als we geen beroep meer op ze durven te doen, dan worden ze pas echt afgeschreven, niet meer serieus genomen. Dan zeggen we eigenlijk (en ik weet dat heel veel mensen binnen en buiten onze kerk er zo over denken) laten we maar iets nieuws beginnen, want met deze kerk en al die oude mensen wordt het nooit meer wat. Als ik dat zou denken, zou ik me moeten schamen om nog te preken. Zouden we misschien ook deze coronatijd niet als woestijntijd moeten zien: een tijd met weinig contacten en veel ongewilde vrije tijd, een tijd dus om na te denken, hoe we hierna verder willen met onze kerk en met onze wereld, want zomaar weer beginnen waar we gebleven waren is vast niet de beste oplossing. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.