Preek in de Muiderkerk 18/4/2021

Preek in de Muiderkerk op zondag 18 april 2021

Gelezen werd Micha 4, 1-5 en Johannes 21, 15-24.

Lieve gemeente,

Het is een beetje raar gesteld met dit laatste hoofdstuk van het evangelie van Johannes, want het vorige hoofdstuk had al zo’n prachtige slotzin, waarin wordt gezegd, dat er nog veel andere tekenen zijn, die Jezus heeft gedaan, die niet in het boek beschreven zijn, maar wat erin staat, staat er opdat wij zouden geloven dat Jezus de Christus is, de zoon van God en in hem leven zouden hebben. Daarachter past alleen maar ‘amen’. Maar dan komt er nog een hoofdstuk. Er zijn dan twee mogelijkheden. De vorige afsluiting is een vals, een niet echt slot en nu volgt pas het echte slot of het laatste hoofdstuk is later toegevoegd, misschien wel door een andere auteur. Tom Naastepad en Egbert Rooze denken het eerste, meer wetenschappelijke, vooral Duitse exegeten houden het op het laatste. Wie mij kent, weet dat ik dan vrijwel altijd voor Naastepad kies, maar dit keer niet. In het slot van onze lezing wordt gezinspeeld op de dood van Johannes en Johannes kan moeilijk na zijn dood nog een hoofdstuk hebben geschreven. Nu zal de schrijver van het Johannes-evangelie gezien de tijd waarin het geschreven is, sowieso wel een ander zijn geweest dan de apostel Johannes, maar zo’n grote inconsequentie lijkt niet waarschijnlijk. Waarom dan dit laatste hoofdstuk toegevoegd? Eerst een verhaal over een wonderbare visvangst dat de andere evangelisten voor de opstanding situeren en daarna dat indringende gesprek met Petrus en tenslotte nog een aantal mysterieuze opmerkingen over Johannes. Mij lijkt dat deze allerlaatst geschreven verzen van de evangeliën geformuleerd zijn ver na de zendingsreizen van Paulus als er al door een groot deel van het Romeinse Rijk gemeentes zijn van volgelingen van Jezus. Zij hebben zich afgevraagd, wie nu de belangrijkste van de leerlingen is, laten we zeggen, de opvolger, de plaatsbekleder van Jezus. In het westelijke deel van het Rijk heeft men al snel besloten, dat dit Petrus moet zijn, de in Rome omgebrachte Petrus, later beschouwd als de eerste bisschop van Rome, de eerste paus; in het Oosten – je kunt het zien op de daar geschilderde ikonen – is Johannes de eerste onder de leerlingen. Het lijkt wel een beetje op de Jozefgeschiedenis in Genesis: wie is de eerste onder de broeders, is het Juda of is het Jozef (de een representeert het latere Zuidrijk, de ander het Noordrijk) en de schrijver van Genesis wil niet kiezen en vindt een compromis: Juda is de eerstgeborene, maar Jozef is de gezegende. De schrijver van het Johannes-evangelie neemt net zo’n beslissing. Petrus is de rots, de herder van de kudde, maar Johannes blijft ‘de leerling die Jezus liefhad’, de gezegende, hij die lag aan de borst van Jezus. Het is goed: laat het Westen Petrus eren en het Oosten Johannes en laten er eventueel ook nog Thomas-christenen in India zijn. We zijn een gemeente van broeders en zusters, die samen een huisgezin vormen en voor elkaar zorgen en elkaars pastor, elkaars herder zijn, ook als in hun midden één wordt beroepen om dat bij uitstek te zijn.

En, ja natuurlijk, wil Petrus weer die rots in de branding, die rots waarop de kerk – in ieder geval die van het westen – gebouwd zal worden, dan moet er nog wel een indringend gesprek gevoerd worden, want er valt nog iets uit te praten. En dat gesprek moet plaats vinden bij het kolenvuur, een vuur zoals er brandde op de binnenplaats van het gerechtsgebouw, waar Petrus zich wilde warmen en waar hij uiteindelijk zijn heer, zijn broeder en zijn vriend tot drie keer toe zou verloochenen. Simon van Johannes, heb je mij lief, meer dan zij? Hij spreekt hem niet aan als Simon Petrus, maar als Simon de zoon van Johannes (in het Aramees: Simon bar Jona), want of hij werkelijk een rots is of dat weer kan worden, moet nog blijken. En hij moet hem niet zomaar liefhebben, maar zelfs meer dan de andere leerlingen, hij wil immers de eerste zijn, degene die zegt: kom ik ga vissen en de anderen volgen hem. En Simon zegt hem: Ja heer, u weet dat ik uw vriend ben. Wie dit verhaal vaker heeft gehoord, verwacht, ‘gij weet dat ik u liefheb’ zoals in bijna alle vertalingen staat, maar Oussoren heeft gezien dat er twee verschillende woorden worden gebruikt, die je wel allebei met liefhebben kunt vertalen, maar dat moet je hier natuurlijk niet doen, want dan had de schrijver zelf ook wel twee keer hetzelfde woord kunnen gebruiken. We kennen overigens beide Griekse woorden, het eerste is agapao, waar het woord agapè (van de agapè-maaltijden) vandaan komt. Het is de onderlinge liefde in de gemeente, waartoe we allemaal geroepen zijn om elkaar lief te hebben. Het tweede woord is ‘fileo’ dat we kennen uit woorden als homofilie of heterofilie, daarvan is het woord ‘filos’ dat ‘vriend’ betekent afgeleid. Mooi vertaald dus: u weet dat ik uw vriend ben. ‘Weid mijn bokjes’, de eerste opdracht om voor de kudde, de gemeente te zorgen. En dan vraagt hij het opnieuw en opnieuw geeft Simon hetzelfde antwoord. Wees herder over mijn schaapjes. En dan voor een derde keer, want zoals hij hem drie keer verloochend heeft, moet hij het drie keer terugnemen. En dan wordt hij voor het eerst Petrus genoemd door de schrijver. Petrus werd bedroefd dat het hem een derde keer gevraagd werd. ‘Und weinete bitterlich’ zegt de Matthäus-Passion als de haan heeft gekraaid. De schrijver van het Johannes-evangelie bewaart de tranen voor hier, alsof hij nu pas werkelijk beseft, wat hij gedaan heeft. Heer, u weet alles, u weet dat ik uw vriend ben. Ja hij weet alles, hij weet van je verloochening en ook dat je zijn vriend bent. Hoed mijn schapen! Petrus heeft zijn les geleerd. Het moet afgelopen zijn met het voorop willen lopen. Wie leider wil zijn, moet ook geleid willen worden. Predikanten horen dienstbaarheidscursussen volgen in plaats van leiderschapscursussen. We weten dat er in de hele wereld heersers zijn, die heersen over de mensen, maar zo zij het bij ons niet, wie onder u de eerste wil zijn, hij zij u aller dienaar, ja, zoals Jezus, die werkelijk de eerste in ons midden was, ons aller dienaar wilde zijn. De les van Petrus is een les voor allen die in de gemeente leiding willen geven, of geroepen zijn om leiding te geven. De Amstelkerkers hoef ik niet uit te leggen, dat ik daarvoor een heel leven nodig heb gehad en het nog steeds opnieuw moet leren.

En dan draait Petrus zich om en de eerste die hij ziet is de leerling die Jezus liefhad. In oude vertalingen stond altijd nadrukkelijk ‘dien Jezus liefhad’ om duidelijk te maken, dat hij het object is van Jezus’ liefde. Ja, datzelfde woord ‘liefhebben’, aan Johannes hoeft het niet gevraagd te worden, hij was, is en blijft de geliefde leerling. En Petrus beseft: als het mijn opdracht is om de kudde te leiden, hoe staat het dan met hem, die mij in liefde zo ver vooruit is. Het is niet de goede vraag. Onze opdracht, onze roeping, is onze roeping, de vraag waarom van een ander meer of minder wordt gevraagd, is niet aan ons. Als ik wil dat hij blijft tot ik kom, wat zegt dat jou? We hebben allemaal onze eigen taak in de gemeente en in de wereld. De één is niet meer of minder dan de ander, maar het is ook niet allemaal hetzelfde. Wij moeten Jezus navolgen, elk op de hem of haar eigen wijze en met elkaar moet het een kleurige gemeente van zusters en broeders zijn. Thomas, de twijfelaar, is één van de twaalf, Petrus die hem verloochent heeft is één van de twaalf, Johannes, de leerling die Jezus liefheeft is één van de twaalf, ja zelfs Judas, die hem heeft overgeleverd was één van de twaalf. Ze horen er allemaal bij en met elkaar representeren deze twaalf, pars pro toto, de wereldwijde gemeente van volgelingen van Jezus. De schrijver of redacteur van het Johannes-evangelie heeft gedacht: dat moet er ook nog bij, daarover mag geen misverstand bestaan en daar moet ze vooral geen ruzie over krijgen. Ja, zo had het moeten zijn en zo zou het ook weer moeten worden. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.