Preek in de Willem de Zwijger 1/8/2021

Preek in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 1 augustus 2021. Gelezen werd Deuteronomium 10, 12-22 en Marcus 7, 1-23 (uit de Naardense Bijbel)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Twee lezingen, zoals terecht in deze gemeente en in de meeste kerken gebruikelijk is. Een uit het Eerste en één uit het Tweede Testament. Ik zeg hier maar even ‘eerste’ en ‘tweede’, want de gebruikelijke termen ‘oude’ en ‘nieuwe’ wekken toch enigszins de suggestie, dat het oude van vroeger is, toch al min of meer heeft afgedaan, of vooral het boek voor de joden, terwijl het tweede het nieuwe is, dat daarvoor in de plaats is gekomen, dat vooral voor ons christenen is. In de afgelopen kleine veertig jaar, dat ik predikant mocht zijn in Amsterdam en vooral in de laatste vijftien jaar, waarin ik predikant van Tenach en Evangelie was, heb ik mij met hart en ziel gewijd aan de opdracht om deze opvatting tegen te spreken. Om het idee, dat wij, nu we Jezus hebben ons niet meer aan de wetten van het Oude Testament hoeven te houden, waar mogelijk te bestrijden. Maar nu hebben we vanmorgen twee lezingen, uit Deuteronomium en Marcus en die lijken op het eerste gezicht elkaar toch tegen te spreken. Het boek Deuteronomium is geformuleerd als de laatste grote rede van Mozes voordat het volk het land binnen zal trekken. Het heet tweede wet, of ‘de wet opnieuw’. Dat wil zeggen, voor het volk Israël het land binnen, herinnert Mozes ze nog aan alles wat de Eeuwige hun God hen via hem heeft opgedragen. In Exodus en Leviticus ging het vooral over alle religieuze geboden: hoe de tabernakel gebouwd moest worden en de Ark, hoe de priesters gekleed moesten zijn en hoe de offers gebracht worden. Hier in Deuteronomium gaat het vooral over de sociale geboden, over hoe je als mensen met elkaar zou moeten gaan. Maar vergis je niet. Mijn Amsterdamse Talmoed-leraar Frits Koetser leerde ons: het Jodendom kent geen verschil tussen religieuze en sociale geboden. Je hebt de Eeuwige je God lief door hem te aanbidden en te vereren, maar evenzo door je naaste lief te hebben, door je te houden aan de sociale verordeningen. Boven het vanmorgen gelezen gedeelte heeft de NBV, waaruit we dan ook niet hebben gelezen, als opschrift gezet: ‘Gehoorzaamheid leidt tot voorspoed’. Erger kan deze tekst nauwelijks misverstaan worden. Het lijkt wel de grondslag voor het hedendaagse vooral in Amerika populaire prosperity-geloof. Als jij je aan de regels houdt en als goed christen leeft, zul je een rijk en gelukkig leven leiden. Al die arme sloebers – zo moet je dan wel denken, die het zoveel slechter gaat dan jou, die zullen het dus wel verkeerd doen. Natuurlijk niet! Israël wordt collectief aangesproken en misschien wordt in Israël wel pars-pro-toto de hele mensheid collectief aangesproken: als jullie je houden aan de geboden van de Eeuwige, dat wil zeggen als jullie elkaar de hersenen niet inslaan, als jullie extra aandacht hebben voor de wees en de weduwe en voor die vreemdeling, die toevallig in jouw poort is gekomen – de zwerver te gast, zoals Piet Oussoren vertaalt – dan gaat het je met elkaar beter, dan zul je het goed hebben in het land dat ik jullie zal geven. Dat is de weg, die de Eeuwige je wijst; hem liefhebben is die weg volgen. Daarvan is ook met de komst van Jezus Messias geen tittel of jota verloren gegaan: dat geldt nog steeds. Ik zou haast zeggen, omdat we ons als mensheid aan deze regels zo weinig gelegen laten liggen, gaat het vaak zo slecht in de wereld. Niet omdat God straft, maar omdat wij er zelf met elkaar vaak een puinhoop van maken. Omdat we geen aandacht hebben voor de nood van de derde wereld, omdat we geen aandacht hebben voor ons leefmilieu waar toch ook onze kinderen en kleinkinderen hopelijk nog heel lang zullen kunnen leven. Niet ‘wie zoet is krijgt lekkers’, maar: houdt je aan de noodzakelijke regels die om je bestwil zijn gegeven, want anders wordt het een puinhoop.

Het Jodendom heeft, zoals wij weten, die regels van de tora, die wetten van de Eeuwige uitgewerkt in de Talmoed. Het uitgangspunt daarvan is uitstekend. Men noemt dat: een haag om de wet! Dat betekent: omdat je bang bent, dat je de wet, al was het maar per ongeluk, zult overtreden, zet je er op wat ruimere afstand nog wat piketpaaltjes omheen waar je niet aan voorbij moet gaan. Doe voor de zekerheid wat meer dan van je gevraagd wordt. Maar in de loop der jaren is die haag gegroeid en gegroeid en soms zijn er zo regels ontstaan, waarvan we eigenlijk niet meer goed weten waarvoor ze dienen, maar waar je je toch aan moet houden. Ze zijn gebruik geworden, in de zin van: zo doen wij dat nu eenmaal. Centraal in dit hele culturele gebruik staan de begrippen: rein en onrein. Daarover gaat het twistgesprek dat Jezus voert met de Farizeeën en enkele uit de Schriftgeleerden. We lezen vaak in het evangelie ‘de Farizeeën en de Schriftgeleerden’ en denken dan dat het allemaal één pot nat is. Hier wordt gesproken over de Farizeeën en enkele van de Schriftgeleerden. De Farizeeën zijn de ‘afgescheidenen’ (dat betekent het woord Farizeeën, al lees je in Van Dale een heel andere, negatieve uitleg van het woord). Het heeft waarschijnlijk te maken met de periode dat eerst de Grieken en daarna de Romeinen het voor het zeggen hadden in Israël. Zij hielden zich natuurlijk niet aan de voorschriften van de tora en vonden dat de Joden daar ook maar beter mee op konden houden, u begrijpt: dat barbaarse gedoe van al die stamreligies in het Midden-Oosten, dat moest maar eens afgelopen zijn! Het Hellenisme en zijn kielzog de daarop gebaseerde Romeinse overheersing brachten tenslotte de beschaving. Een beetje op de manier waarop bij ons door sommigen hautain wordt gesproken over de Joods-Christelijke beschaving. De Farizeeën hebben zich afgescheiden van deze indringers en allen die helemaal of een beetje met hen meededen. Ze hebben daarbij de opvatting gehuldigd, dat zij als degene die zich aan alle voorschriften hielden, de reinen waren en alle anderen, joods of heidens, de onreinen. Sommigen van de Schriftgeleerden hadden zich bij die opvatting aangesloten. Ik moest denken aan het verhaal over de bruiloft te Kana, waar wordt gezegd, dat daar watervaten staan voor de reiniging van de Judeeërs, want ook als je samen met Galileeërs eet en bruiloft viert, moet je wel oppassen dat je je daardoor niet verontreinigt. Maar Jezus verandert het water uit die vaten (ik zeg maar even het water van het onderscheid) in goede wijn, die wordt uitgedeeld aan Galileeërs en Judeeërs. Tussen haakjes, dat is de reden dat ik ook de teksten uit het Nieuwe Testament niet uit NBV of NBG laat lezen, omdat die vertalingen de gewoonte hebben om het woord Judaioi, Judeeërs overal met ‘joden’ te vertalen (terwijl natuurlijk de Galileeërs, Jezus en zijn leerlingen, ook Joden zijn, en dat ‘joden’, ‘joden’ toch negatief klinkt). Het gaat nu over het wassen van de handen. De leerlingen van Jezus, voor het grootste deel Galileeërs nemen gewoon een stuk brood en eten dat. De Farizeeën en alle Judeeërs zijn gewend eerst stevig de handen te wassen. Het staat er echt: ze wassen ze niet gewoon, ze wassen ze stevig. Ik denk niet dat ze daarmee het advies van Rutte, was je handen stuk, opvolgen, maar dat er bedoeld wordt te zeggen, dat ze het nadrukkelijk doen, zodat iedereen het ziet, het is niet een kwestie van hygiëne maar van ritueel. Marcus legt nog even uit, dat het veel verder gaat, dat ze zich eerst afspoelen als ze van de markt komen en dat al hun gerei ook ritueel gereinigd moet worden. Er mocht eens iets onreins aan zitten, stel dat een heiden er met zijn onreine tengels aan gezeten heeft. De Farizeeën en Schriftgeleerden weten heel goed dat dit helemaal geen voorschriften uit de tora betreft, ze hebben het over de overlevering van de oudsten. Zo doen wij dat altijd en daarom moet iedereen dat zo doen en wie dat niet doet is geen goede Jood. Jezus noemt het met een citaat uit Jesaja lippendienst en zet het af tegen de dienst die uit het hart komt. Ja, ze laten als het erop aankomt de geboden van God (heb God lief en de naaste als uzelf) los om zich te kunnen houden aan alle overleveringen, die er door de eeuwen heen aan toegevoegd zijn. Hij noemt het voorbeeld van het eren van vader en moeder. Een vrome Farizeeër kan tegen zijn ouders zeggen: dit is korban, dat is voor het offer, dat is geheiligd, dat kan ik jullie dus niet te eten geven. Vader en moeder eren, dat betekent in de eerste plaats hen verzorgen en onderhouden als ze dat zelf niet meer kunnen. En door zo het religieuze los te maken van het sociale en dat religieuze als natuurlijk veel belangrijker voorrang te geven, wordt het gebod feitelijk om zeep geholpen. Dus Jezus zegt niet: ach die geboden, dat is van vroeger, daar hoef je je niet meer aan te houden, maar hij zegt: de veelheid van de regels heeft het zicht op het gebod en zijn betekenis verduisterd en het woord van God krachteloos gemaakt.

En dan begint er een tweede gedeelte, niet meer het twistgesprek met de Farizeeën, maar de uitleg, eerst aan de schare en daarna nog uitvoeriger aan de leerlingen. Het gaat daarbij om wat van buiten af bij de mens naar binnengaat en over wat van binnenuit uit de mens naar buiten gaat. En we  moeten daarbij even terug naar de tegenstelling rein en onrein. Voor de Farizeeën was het duidelijk, alles wat goed Joods is, wat zich tot in de puntjes aan alle voorschriften houdt dat is rein en wat dat niet doet, dat is onrein. En zij denken dat wat rein is het risico loopt door het onreine verontreinigd te worden. De omgekeerde beweging, dat wat rein is het onreine zou kunnen reinigen, daar geloven ze niet in, daarom hebben ze zich afgescheiden van alle anderen, van heel die onreine bende, om zichzelf vooral rein te houden. Daarom eten ze niet met heidenen samen en als ze het kunnen voorkomen ook niet met Galileeërs. Jezus die lerend en genezend en reinigend rondgaat is nu juist het voorbeeld van het reine, dat reinigend werkt in zijn ontmoeting met onreinen, zij worden gereinigd en genezen. En als hij wil dat zijn leerlingen, zijn volgelingen erop uittrekken om heilzaam rond te gaan, dan kan dat alleen wanneer zij niet leven met de angst om verontreinigd te worden. Daarom zegt Jezus tegen zijn leerlingen als ze om uitleg vragen: zijn ook jullie zonder begrip, oftewel, heb je dan niet gezien wat ik bedoel. Wat van buiten komt kan je niet verontreinigen als jouw hart, jouw intenties zuiver zijn. Ach het eten dat raakt het hart niet, dat komt in de buik en wat niet nuttig is voor het lichaam verdwijnt er ook weer uit en zo reinigt het alle spijzen. Wat vertaalt de NBV, voor dat laatste: ‘zo reinigt het alle spijzen’: ‘Zo verklaarde Hij alle spijzen rein’. En die Hij (die niet in de tekst staat) is dan natuurlijk Jezus. Ik kan dat bijna niet anders begrijpen dan unverfroren anti-joods. Zie je wel, Jezus zegt ook dat al die spijswetten onzin zijn. Het staat er niet en het wordt niet bedoeld. Ik zeg niet dat wij ons aan alle oudtestamentische spijswetten moeten houden. Er is door de eeuwen heen wel het een en ander verandert. Maar ook die spijswetten zijn gegeven, ons ten goede: het zegt ons: steek niet onnadenkend alles in je mond, denk na over wat goed voor je is. Weet, bepaalde dingen zijn goed om te eten, anderen niet: paling en varkens en nog een aantal zaken eet je misschien maar liever niet omdat het aaseters of alleseters zijn en je dus nooit weet wat je via de voedselketen binnenkrijgt en in hoeverre het goed voor je is. Maar doe ook niet panisch. Denk na, leef bewust, eet bewust. Dat is toch, en dan komen we terug bij de tekst uit Deuteronomium, wat ons is opgedragen: dat we God de Heer liefhebben. Dat is een moeilijke opdracht, want dat betekent dat we bij alles na moeten denken: wat ik doe, of wat ik denk te gaan doen, heb ik daarmee God lief, aanbid ik hem daarmee in mijn handelen, is het goed voor mijn medemensen, want dat is wat God van me vraagt.

Dat er steeds minder mensen naar de kerk gaan, dat vind ik in heel veel opzichten jammer, maar ik zie bij heel veel mensen die niet meer naar de kerk gaan, en jazeker dat geldt ook voor mijn eigen dochters, dat ze toch bewust leven, nadenken bij wat ze doen, ethisch benul hebben. Als dat zou verdwijnen. Als we allemaal onnadenkend raak zouden leven, wat bijna per definitie ten koste van je medemens gaat, dan zou er nog veel meer verloren gaan. We moeten het religieuze en het sociale niet los van elkaar maken, we moeten het Oude en het Nieuwe Testament niet tegen elkaar uitspelen. Uiteindelijk zegt Jezus niets anders dan wat de strekking van Tenach is: dat het gaat om wat uit je hart komt, dat is niet hartje lieve gevoelens, maar het centrum van denken en doen, daar kan het goede maar ook heel veel verkeerds uit voorkomen, dat kan een mens verontreinigen, ja dat kan een hele gemeenschap, onze hele natuur en onze cultuur te gronde richten. We kunnen niet als afgescheidenen leven. De grote Engelse dichter John Donne schreef: no man is an island, each man is a piece of the continent, dat continent heet aarde onder de hemel, plek om te leven, gemeenschap van mensen en dieren, die het met elkaar goed zouden kunnen hebben. Zo moge het zijn. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.