Preek in de Ark (Noord) 26/9/2021

Preek in de Ark (Amsterdam-Noord) op zondag 26 september 2021.

Gelezen werd: Numeri 11, 24-29 en Marcus 9, 38-50

Lieve Gemeente,

Laat ik vanmorgen beginnen met een anekdote. Sommigen van jullie kennen hem misschien al wel, want ik heb hem vast wel eens eerder verteld. Het was alweer meer dan twintig jaar geleden. Paus Johannes Paulus II had geestelijke leiders uit heel de wereld bij elkaar geroepen voor een bijeenkomst met het oog op de vrede in de wereld. Op één van de bijeenkomsten wordt een vlammend betoog voor wereldvrede gehouden door de Dalai Lama. Een kardinaal, die naast de Anglicaanse aartsbisschop van Kaapstad, dat was toen Desmond Tutu staat, fluistert hem in het oor: What a pity that he isn’t a Christian. Waarop Tutu hem antwoordt: Oh, that’s not a problem, then you know: God is not a christian.

Ik zei anekdote en dat roept altijd de vraag op of het wel echt gebeurd is. Maar ik kan u vertellen dat ik in mijn boekenkast een boek heb met voordrachten van Tutu met juist deze titel: God is geen christen.

En ik vertel, dat omdat het wat mij betreft het thema van vanmorgen is: moet je erbij horen, moet je lid van de gemeente, moet je christen zijn, om serieus genomen te worden in wat je doet en zegt en beschouwd te worden als een geïnspireerd mens. Dat is ook wat de beide vanmorgen gelezen teksten met elkaar verbindt.

Laten we eerst kijken naar die korte episode uit Numeri.

Mozes heeft zich beklaagd dat hij in zijn eentje moet zorgen voor een volk van zeshonderdduizend man, maar de Eeuwige heeft hem beloofd dat hij zijn Geest neer zal laten dalen op zeventig wijze mannen, oudsten van het volk, die Mozes daarvoor uit moet zoeken. Mozes doet wat de Heer van hem vraagt, hij verzamelt zeventig oudsten bij de tent van samenkomst. De Eeuwige legt hen zijn Geest op en zij profeteren.

Twee mannen waren in het kamp achtergebleven, twee mannen waarvan we later zullen horen dat ze ook door Mozes waren aangeschreven. Zeventig is een mooi getal in de bijbel. Zeventig geldt als het getal der volkeren, zeventig vertegenwoordigen de hele wereld, maar tweeënzeventig is minstens zo mooi, 72 is twaalf keer zes: twee drietallen uit elke stam van Israël, heel Israël en alle stammen in heel hun volheid vertegenwoordigd! De twee hoorden er eigenlijk bij, maar ze zijn achtergebleven in het kamp, maar de Eeuwige lijkt te weten, dat het er eigenlijk tweeënzeventig moesten zijn, want de Geest rustte ook op hen en als die zeventig daar bij de tent van samenkomst profeteren, doen deze twee dat in het kamp. Maar u weet hoe dat gaat, als iemand afwijkt, iets anders doet dan de grote groep. Het wordt gelijk vastgesteld en doorgebriefd aan Mozes: Eldad en Medad heten ze. Hun namen rijmen en dat kamt omdat dit DAD in hun naam komt van een Hebreeuws werkwoord dat liefhebben betekent. Eldad betekent dus: God heeft lief. En Medad: geliefde of lieveling. U begrijpt: hun namen maken het duidelijk: ze horen er echt bij. Jozua, jawel, de latere opvolger van Mozes, zegt Mozes, dat hij het moet beletten, maar dan reageert Mozes met die prachtige woorden: Och, waren allen van het volk van God maar profeten. Vrij vertaald: Laat duizend bloemen bloeien: hoe meer geestdrift, hoe meer enthousiasme hoe beter. Natuurlijk betekent dat niet dat alles kan. Van deze twee wordt gezegd, dat de Geest van de Heer op hen rustte, dezelfde Geest die de andere zeventig liet profeteren. De opdracht blijft: Beproeft de Geesten, of ze van God zijn. Maar dan moeten we wel bedenken, dat die Geest van God waait waar en waarheen ze wil, ook buiten de kerk, ook buiten wat wij herkennen als spiritualiteit en gelovigheid.

Als zo vaak vormt het evangelieverhaal een radicalisering van de hele kwestie. Eldad en Medad hoorden bij het volk, hoorden zelfs bij de aangeschrevenen, die als oudsten van het volk Mozes bij moesten staan. Nu gaat het nog wat verder: de leerlingen hebben iemand gesignaleerd die in naam van Jezus demonen uitwerpt. Ze hebben dat verhinderd: ‘omdat hij ons niet volgt’. Heeft u het gehoord: ze zeggen niet: omdat hij u niet volgt, want dat doet hij kennelijk wel, wanneer hij in de naam van Jezus werkt, maar hij volgt ‘ons’ niet. Hij maakt geen deel uit van het apostolisch genootschap dat ze met elkaar vormen, hij hoort niet bij hun kerk. Extra pijnlijk, omdat we twee weken geleden, nota bene in het zelfde hoofdstuk van Marcus lazen, dat er iemand met een zieke geest bij de leerlingen werd gebracht en zij die niet uit konden werpen. En kijk daar is iemand, die doet het wel. Jezus zegt: verhindert hem niet! Dat is hetzelfde wat hij in het volgende hoofdstuk zal zeggen, als de leerlingen proberen de ouders tegen te houden die hun kinderen naar Jezus willen brengen: Laat de kinderen tot mij komen en verhindert ze niet! Nu heeft hij ook een mooie verklaring: wie iets goeds doet in mijn naam kan moeilijk een dag later iets slechts over mij zeggen. En dan volgen de vaak vergeten woorden: wie niet tegen ons is, is voor ons. De andere uitdrukking, die ook in het evangelie staat en wel bij Mattheus, is ons veel vertrouwder: Wie niet met mij is, die is tegen mij. Jezus gebruikt het ‘ons’ zoals de leerlingen het ook gebruikten, toen ze zeiden: hij volgt ‘ons’ niet. Het ‘ons’ van de leerlingen, van de volgelingen van Jezus, van zijn  kerk, is een ‘ons’ dat eigenlijk geen grenzen kent. Iedereen mag meedoen. Nou ja, iedereen: diegenen die uitdrukkelijk tegen ons zijn, die proberen het werk van liefde, vrede en gerechtigheid, te verhinderen, in de weg te staan, die kunnen niet meedoen, maar verder iedereen. Iedereen, ja iedereen! Onze kerken, en vooral het meer orthodoxe deel ervan, heeft altijd een uitgesproken opvatting over uitverkiezing gehad, die er in de regel op neer kwam, dat ‘wij’, de eigen groep, of soms zelfs maar een klein deeltje van de eigen groep, erbij hoorden en alle anderen niet. U weet het vast nog wel: dat we dan luidkeels zongen over ‘de ware kerk des Heren’ en ervan overtuigd waren dat wij dat waren. Het woord ‘uitverkiezing’ komt uit Tenach, het eerste testament, waar over Israël wordt gesproken als het ‘uitverkoren volk’. Maar dat betekent nooit, dat zij gered zullen worden en alle anderen verloren gaan. Wie ‘uitverkoren’ is, is dat omdat hij of zij een bepaalde taak heeft te vervullen. Hij is uitverkoren omwille van anderen. Niet iedereen is uitverkoren, maar iedereen mag wel meedoen! Wie iemand die omwille van zijn geloof wordt vervolgd helpt, zijn loon zal hem niet ontgaan. Nee, want hij of zij zal in die vervolgde kerk zusters en broeders vinden om lief te hebben en het leven mee te delen. En ja, natuurlijk zijn er ook tegenstanders: die, laat ik het maar helder zeggen, rotzakken die de zaak met alle geweld willen versjteren. Die de kleinen en zwakken laten struikelen, want daarover gaat het hier als er wordt gesproken over ‘aanstoot geven’. Als wij zeggen, dat iemand aanstoot geeft, dan bedoelen we b.v. dat hij of zij niet passend gekleed is, maar daar gaat het hier niet om. Het ware hem beter dat een molensteen….  Dat betekent natuurlijk ook niet dat wij – als een soort inquisitie – vast zouden moeten stellen wie dat zijn en zo iemand dan op die manier ter dood zouden moeten brengen. Denk niet dat het nooit gebeurd is. In de tijd van de inquisitie was dat vooral een straf voor vrouwen, die werden in de regel niet opgehangen of verbrand, maar verdronken. In 1527 was Wendelmoet Claesdochter uit Monnikendam de eerste vrouw die haar leven gaf voor de leer van de Reformatie. Zij zou gezegd hebben, dat de hostie tenslotte ook maar een stukje brood was en heeft dat met de dood door verdrinking moeten bekopen. Goed, dat doen we niet meer. Tom Naastepad heeft ooit eens gezegd: als we dat wel deden, dan zou de Marianentrog nog niet diep genoeg zijn om ze daar allemaal in te verdrinken.

Nee, wat bedoeld wordt, is dat wie werkelijk dwars ligt, wie het goede leven en de komst van het koninkrijk moedwillig wil verhinderen, dat die uiteindelijk ook geen deel uit kan maken van dat goede leven en dat koninkrijk. En dat is misschien wel het allerergste, dat als het werkelijk goed zou komen en de hele wereld in vrede zou leven, een paradijs op aarde, dat je er dan niet aan mee mag doen, Inderdaad dan was het misschien nog beter….

De leerlingen zouden het zo graag weten: wie er wel en wie er niet bij horen. Wie voor ons en wie tegen ons zijn. En wij zouden dat natuurlijk eigenlijk ook wel willen weten. U heeft wellicht de algemene beschouwingen de afgelopen week een beetje gevolgd en daar heeft u kunnen horen, dat er ook sprekers zijn, die helemaal niets met kerk en geloof te maken hebben, maar die ook precies menen te weten wie er wel en niet bij horen, wie wel en niet mee mogen doen. Het zijn, net als heel vaak in de kerk, altijd ‘de anderen’ die niet mee mogen doen en het zijn altijd ‘wij’ die er wel bij horen en wel mee mogen doen. Eigen volk eerst, de rest deugt niet of heeft pech gehad, maar hoe dan ook, ze horen er niet bij en we moeten ze tegenhouden. Misschien, als je het dan toch wilt hebben over de tegenstanders, de dwarsliggers, degenen die bewust het goede leven en de onderling liefde willen verstoren en ons zo afhouden van het Koninkrijk, misschien, moet je dan eerst bij jezelf beginnen. In hoeverre staan we zelf de zaak van het Koninkrijk niet vaak in de weg? Je hand, je voet, je oog, wat je denkt te kunnen grijpen, de weg die je denkt te moeten gaan, wat je ziet en je begeerte opwekt, zijn dat niet juist de dingen die ons dwarszitten, die ervoor zorgen dat het in onze wereld, en jawel ook in onze kerk, lang niet zo goed gaat als het wel zou moeten en kunnen gaan? Hak ze af of ruk ze uit! Dat klinkt natuurlijk barbaars. Handen afhakken, dat doen ze misschien in Iran of Afghanistan, maar niet bij ons. Nee, dat moet ook meer symbolisch begrepen worden en vooral in samenhang met diegenen die zo graag anderen, die ‘ons’ niet volgen zouden willen veroordelen. Als er toch geoordeeld moet worden, als er toch bloed moet vloeien dan eerst het eigen bloed. Van mijn leermeester Bert ter Schegget, bij wie ik ethiek deed, heb ik geleerd, dat we de moord meer moeten vrezen dan de eigen dood, want wie niet tegen ons is, is voor ons. Laten we dan terughoudend zijn in ons oordelen en veroordelen en beslissen, wie er wel en niet bij horen. Een ieder die – en dat waren in de afgelopen dertig jaar zo ongeveer alle ministers of staatsecretarissen die verantwoordelijk waren voor het immigratiebeleid – streng maar rechtvaardig wil zijn, is in de regel vooral streng en als het erop aankomt weinig rechtvaardig. Nee, streng voor jezelf, ruimhartig naar anderen, dat is wat Jezus van ons vraagt. En ook naar onszelf niet streng om de strengheid, maar streng omwille van de weg die we te gaan hebben. De weg die leidt naar het koninkrijk. Dat hebben we niet in onze macht, dat kunnen we zelf niet organiseren, maar we kunnen met elkaar binnen en buiten de kerk stapjes zetten, kleine stapjes meestal, waardoor het leven voor anderen en daardoor ook voor ons net iets aangenamer wordt. Zout zijn! Dat betekent dat je smaak geeft aan het leven. Je moet zout in jezelf hebben. Dat is best een moeilijke uitspraak. Zout in jezelf, zo nuchter! Even niet over de Geest, die over je moet komen, maar het moet in jezelf zitten. Dat betekent niet, dat we dat allemaal van nature hebben. Was het maar waar, ach was ieder van het volk maar profeet. Maar het is iets wat je met elkaar moet ontwikkelen. Misschien is dat nu wel juist waarvoor we een gemeente, waarvoor we kerk nodig hebben. Om te leren zout te zijn, omdat als een soort tweede natuur aan te leren. Mijn al eerder genoemde leermeester Ter Schegget, had het in dit verband over een ‘leerschool van het geweten’. Ook geweten is niet aangeboren, maar aangeleerd. Uit ervaring weten we: wie nooit liefde heeft ontvangen en geleerd, kan het ook niet geven. Je moet gehoor geven aan je geweten, gewetensvol handelen, maar dat moet ontwikkeld worden, in de kerk bijvoorbeeld, aan de hand van de Schriften, in de samenspraak met elkaar, hier in Amsterdam-Noord en overal waar we daartoe opgeroepen worden. Amen.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.