Preek in De Nieuwe Stad (Amsterdam Z.O.) 21/11/2021

Preek in De Nieuwe Stad (Amsterdam Z.O.) op zondag 21 november 2021

Gelezen werd Sefanja 1,14-2,3 en Marcus 13, 14-27

Gemeente van Christus,

Apocalyptische verhalen, zoals dat van Sefanja over de grote dag des Heren of de Rede over de laatste dingen uit het evangelie van Marcus, staan in deze dagen in een slechte reuk. Heel lang waren het vooral streng gelovige christenen die waarschuwden voor het einde der tijden en de grote eindstrijd tussen goed en kwaad. Tegenwoordig kennen we ook een kleine groep fanatieke moslims, die geloofden dat bij Dabiq, dat ligt ergens in de buurt van de grens tussen Syrië en Irak, het Armageddon zal plaatsvinden. Daarom hadden ze daar een kalifaat gesticht en trokken van daaruit ten strijde tegen allen die zij als ongelovig beschouwen, dat zijn het Westen, door hen in de regel aangeduid als de Kruisvaarders, maar ook het merendeel van de Moslims, die niet dezelfde opvattingen hebben als zij. Zij dachten die eindstrijd te kunnen bespoedigen door dood en verderf te zaaien en anderen zagen in het feit, dat er op zo grote schaal dood en verderf wordt gezaaid nu juist het teken, dat het einde der tijden nabij is. Wedergeboren christenen in de Verenigde Staten zijn vaak die laatste opvatting toegedaan en hebben hun antwoord al klaar: ‘nuke them’ luidt hun verzoek aan de overheid: in het Nederlands vertaald: gooi er een atoombom op. Dat kalifaat is voorbij, zoals ook allerlei apocaplyptische bewegingen rond de millenniumwissels in 1000 en 2000 doodgebloed zijn, maar terreur en tegenterreur is er nog steeds en niet alleen in moslimlanden als Iran en Afghanistan. We kunnen nog steeds onze ogen niet sluiten,  we leven inderdaad in een tijd, waarin verschrikkelijke dingen gebeuren, maar door te denken dat dit het einde is en mee te gaan in een alles of niets strijd, die eigenlijk alleen maar niets voor allen kan betekenen, maken we dat niet beter.

Sefanja schrijft zijn profetie in de tijd van koning Josia. We bevinden ons dan aan de vooravond van de Babylonische ballingschap. Ook dan staat de wereld in brand. De Babyloniërs hebben de macht in het Midden-Oosten overgenomen van de Assyriërs en al wat de Assyrische aanvallen heeft overleefd, wordt nu bedreigd door de Babyloniërs.

Een profeet is iemand die aanvoelt, hoe God moet denken over de gang van zaken en dat doorgeeft aan de mensen. Sefanja velt op grond daarvan een snoeihard oordeel: Alles zal ik van de aardbodem wegvagen, niets blijft er over, maar – en dat is wezenlijk voor de profeten van Israël: Hij verkondigt nooit een absoluut en onvoorwaardelijk oordeel. De oordeelsprofetie is altijd een roep tot omkeer. Van de grote Joodse theoloog Abraham Jehoshua Heschel, die een dik boek heeft geschreven over de profeten, heb ik geleerd, dat dit voor alle profetieën geldt, dat het altijd een roep om omkeer om bekering is. Dat er wel wordt gesproken over een straf van God voor alles wat wij mensen verkeerd doen, maar dat het niet zozeer de aankondiging van die straf is, als wel de oproep om er alles aan te doen om het te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan het verhaal over Ninevé.

Nu ben ik allerminst de opvatting toegedaan, dat alles wat er misgaat een straf van God is. Ik ben ook geen profeet, maar de profeten van Israël zijn die opvatting dus ook niet toegedaan. Zij proberen zo nuchter mogelijk de situatie waarin het volk verzeild is geraakt te analyseren (let wel, analyseren met het Woord van de Eeuwige als leidraad) en trekken dan conclusies. Het zijn de teksten, die wij plegen te lezen op de laatste zondagen van het kerkelijk jaar. U heeft gehoord, Sefanja is zeker niet mals. Het is een kwestie van interpretatie. Hoe lees je apocalyptische teksten: lees je het als toekomstvoorspelling, of lees je het als een beschrijving en analyse van wat er gebeurde in de tijd dat het verhaal geschreven werd? Sefanja gaat over de ballingschap en de apocalyptische rede van Marcus gaat over de ondergang van Jeruzalem in het jaar 70. Sefanja zag het Babylonische spook aankomen en waarschuwde zijn volksgenoten, in de hoop dat het ergste misschien nog voorkomen zou kunnen worden. Marcus, op dat moment waarschijnlijk in Rome, heeft geweten van de ondergang in het jaar 70 en laat Jezus ertegen  waarschuwen. Hij geeft op een ingewikkelde manier een positieve betekenis aan dit verschrikkelijke, waarvan zowel de synagoge als de volgelingen van Jezus compleet ondersteboven zijn. Hij zegt feitelijk tegen ze: Denk erom, het einde is het einde niet. Al dat verschrikkelijke dat jullie nu meemaken is misschien wel de voorbode van een nieuwe tijd, de tijd van Messias Jezus. Daarom herinnert hij, verwijzend naar een tekst uit het boek Daniël, naar de “verwoestende gruwel”. Dat slaat op een gebeurtenis in de tweede eeuw voor Christus als Antiochus Epifanes, één van de vele Seleucidische opvolgers van Alexander de Grote, het voor het zeggen heeft in Israël. Hij houdt de Hellenistische cultuur voor de beste aller tijden en zichzelf voor een goddelijke verschijning (Epifanes, waar ook de naam voor de zondagen van epifanie is afgeleid, betekent: de verschenene, maar de Joodse traditie duidt hem aan als ‘epimanes’ “de gek”, ach het scheelt maar één letter). Hij snapte niet, dat er nog mensen waren, die vasthielden aan verouderde godsdienstige opvattingen en wilde ze daar hardhandig van afhelpen. Daarom plaatste hij een groot beeld van Zeus (of zijn Syrische variant de Baal Sjemaiem, de Heer der hemelen) in het Heilige der heiligen en dwong de Joden daarvoor te knielen en varkensvlees te eten als bewijs, dat ze ook modern waren geworden. Zijn beleid vormde de aanleiding voor de Makkabese opstanden. De tempel is verwoest en Marcus zegt: weet je nog van dat gruwelijke afgodsbeeld? Als dat opnieuw verschijnt, als het staat op de plaats waar het niet hoort (ik zal maar zeggen als in de kerk de mammon en de moloch worden aanbeden in plaats van de god van Israël) weet je dat er verschrikkelijke dingen staan te gebeuren. Dingen, die je niet tegen kunt houden, waar je bang voor bent, waarvoor je moet vluchten, maar ook dan: dat is niet het einde. Apocalyptiek in de beste zin van het woord gaat niet over het einde, maar over het nieuwe begin, dat erna komt. De grote joodse filosoof Franz Rosenzweig schijnt ooit gezegd te hebben: christenen hebben het over het einde der tijden, joden spreken over de komende wereld. Laat je niet meeslepen in een ondergangsretoriek, bestrijd terrorisme als de extreme misdadigheid die het is, maar maak er geen Apocalypse Now, geen allesvernietigende oorlog van. De laatste zondag van het kerkelijk jaar wordt in de traditie ook wel “eeuwigheidszondag” genoemd. Eeuwigheid is afgeleid van het woord “eeuw”. In het jodendom spreekt men over deze eeuw en de komende eeuw “olam ha zè” en “olam ha ba”, eeuwigheid herinnert aan het einde, maar ook aan de komende eeuw aan het rijk van gerechtigheid en vrede, aan de komst van de Messias en zijn koninkrijk. Het kerkelijk jaar probeert deze gedachte voelbaar te maken voor de kerkgangers. Na eeuwigheidszondag met zijn apocalyptische lezingen komen de zondagen van advent, de weken van verwachting, van uitzien naar het feest. Marcus spreekt over het ergste dat er ooit is gebeurd sinds de schepping en ik kan me inderdaad niet voorstellen, dat de Joden van zijn dagen zich iets ergers hebben kunnen voorstellen dan de ondergang van Jeruzalem. De wereld heeft sinds die tijd heel veel verschrikkelijks gezien: Er zijn de kruistochten geweest. Er zijn in de zestiende eeuw pestepidemieën geweest, die in sommige gebieden van Europa de bevolking hebben gehalveerd. In 1755 trof een aardbeving en aansluitend een tsunami Lissabon, de hoofdstad van Portugal met naar schatting honderdduizend doden en een eeuw later leidde de uitbarsting van de Kraketau in Indonesië, wat toen onderdeel van het koninkrijk der Nederlanden was, tot een veelvoud daarvan aan doden. Zelf maakten we op de dag na kerst in 2004 de tsunami in Azië mee, die aan meer dan tweehonderdduizend mensen het leven kosten. Er was de Holocaust, waarin zes miljoen joden werden omgebracht. En er stierven daarnaast nog tenminste tien miljoen mensen in die oorlog. Ik zeg dit niet, om u te vertellen, dat het allemaal nog veel erger kan maar wel om het spreken en denken in apocalyptische termen in te dammen. Al de genoemde rampen waren apocalyptisch van omvang en elke tijd heeft zijn eigen wereldbrand, maar steeds weer bleek: het is het einde niet. En als dit het einde niet is dan moeten we ons richten op de toekomst, uitzien naar de mensenzoon, die komt op de wolken. En we worden gewaarschuwd voor valse messiassen, want hoe heftiger het toegaat in onze wereld, hoe groter het gevaar van mensen, die daar hun voordeel mee denken te halen. Het is nu zaak, lieve mensen, het geloof niet te verliezen: laat de angst geen heer zijn over je, want Christus is Heer. Wie nu moet lijden, zo geloven we, zal ten laatste overwinnen. Ik zeg niet dat het einde der tijden of het Rijk Gods morgen aan zal breken, maar wel wil ik jullie oproepen om steeds weer te zoeken naar de tekenen van dat komende Rijk, niet alleen naar de aanslagplegers te kijken, maar veel meer nog naar bijvoorbeeld de tienduizenden vrijwilligers, die zich in onze wereld bezighouden met de opvang van vluchtelingen. De grote dag des Heren, het Dies Irae, dies ille van Sefanja is ook de oproep tot omkeer, Marcus’ rede over de gruwel der verwoesting, is ook een oproep tot uitzien naar wat komen gaat.. In de requiem-missen, zelf beschouw ik die van Mozart als één van de mooiste muziekstukken die ooit zijn geproduceerd, vormde het Diës Irae, dat betekent de Dag van de toorn, een vast onderdeel. Juist bij uitvaartdiensten, dacht men, dat de mensen doordrongen moesten worden van al het verschrikkelijks dat hen na hun dood te wachten stond. Ik heb als kind op de Veluwe gewoond en de strenge protestantse variant wel aan moeten horen. Geen gezongen mis natuurlijk, maar wel een donderpreek bij een begrafenis, waardoor je nog triester naar huis ging dan je er gekomen was. Dat moet natuurlijk nooit meer, maar de gedachte dat er geoordeeld wordt, dat er ooit een oordeel gesproken zal worden over al het verschrikkelijks dat mensen elkaar aan kunnen doen, om daarna met een schone lei in een nieuwe werkelijkheid, in een heel ander koninkrijk opnieuw te kunnen beginnen, dat wil ik eigenlijk niet kwijt, want zonder dat lijkt alles uitzichtloos en lijkt het er niet meer toe te doen wat we doen. Dus die dag, de grote dag des Heren moet er komen. Om met Bertolt Brecht te spreken: Es muss, es muss, es  muss! Maar misschien kunnen we over die dag ook anders spreken en anders zingen. Een beetje zoals Niek Schuman deed in het lied dat ik bewust na de eerste lezing liet zingen: Dag der dagen, als de tijden / zich tot heil zullen verwijden / voor wie bovenmatig lijden. Ja die dag! Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.