Preek in de Muiderkerk 3/7/2022

Preek in de Muiderkerk op zondag 3 juli 2022. Gelezen werd Jesaja 66, 10-14 en Lucas 10, 1-20

Lieve gemeente

We hoorden vanmorgen eerst een paar verzen uit het schitterende slothoofdstuk van het boek Jesaja. Jesaja troost Jeruzalem . Het zal echt een stad van vrede zijn. De volkeren zullen ernaar toestromen en onderwezen worden uit de Tora en er zal voor altijd en eeuwig vrede zijn op een nieuwe aarde en in een nieuwe hemel. Het sluit af als het slot van de Openbaring, het laatste hoofdstuk van onze bijbel. Die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, dat is wat in het evangelie ‘het koninkrijk van God’ wordt genoemd en Jezus zendt mensen uit om de goede boodschap dat dit koninkrijk in hem nabij is gekomen te brengen, eerst aan het eigen volk en vervolgens aan de hele aarde.

In het evangelie van Lucas staan twee uitzendingsverhalen. Het eerste vinden we aan het begin van het negende hoofdstuk en het tweede hier aan het begin van het tiende hoofdstuk. In het eerste verhaal worden de twaalf uitgezonden, in ons verhaal worden er zeventig uitgezonden. Dat eerste verhaal hebben de andere evangelisten ook en heel veel fragmenten uit ons verhaal vinden we daar ook, maar dan steeds in verband gebracht met de uitzending van de twaalf. Waar die zeventig bij Lucas vandaan komen? Ze komen zomaar uit de lucht vallen. We hebben het steeds over de twaalf leerlingen, de twaalf apostelen (dat woord apostel betekent uitgezondene) en dan opeens gaat het over “zeventig anderen”, er komen dus niet nog achtenvijftig leerlingen bij, maar het zijn zeventig anderen. Wat Lucas hiermee wil zeggen is volgens mij dit: er zijn twaalf apostelen, net zo veel als er stammen zijn in het huis van Israël, zij worden uitgezon­den tot heel Israël, zoals Jezus ook zijn eigen zending in de eerste plaats ziet als een zending naar het huis van Israël. Zeventig is het getal van de volkeren. En natuurlijk zijn die mensen niet uitgezonden naar alle landen van de wereld, maar Lucas kijkt vooruit, hij schrijft zijn evangelie vanuit het gezichtspunt van de jonge gemeente na de ondergang van Jeruzalem, de jonge gemeente, die begint uit te zwermen naar alle landen binnen het grote Romeinse Rijk. Hen heeft hij op het oog als hij niet zoals Mattheus en Marcus de leerlingen er nog eens op uit laat trekken, maar zeventig anderen. Het gaat dus over de gemeente in de wereld. En daarover wor­den verschillende dingen in beeldspraak gezegd: het eerste gaat over de oogst. Lucas ziet in heel die in beweging zijnde volkerenwereld een gewel­dige kans, maar de gemeente is klein, een Gideonsbende, een klein groep­je voortrekkers. Dat groepje gokt op medestanders, zoekt ook buiten de wereld van het Joodse geloof naar mensen, die ze kunnen overtuigen van de zaak van het koninkrijk. Daar gaan ze voor en daar bidden ze om. Het tweede beeld komt uit de herderswereld. Zie, ik zend jullie als lammeren in het midden van de wolven. Dit is een heel gevaarlijke beeldspraak geble­ken, want vaak werd die uitspraak aangehaald als het ging over de plaats van de kerk in de wereld. Maar dan speelde dat in een veel latere periode, toen de gelovigen de catacomben al lang hadden verlaten en in feite al helemaal niet meer zo onmachtig waren. En dan wordt het een wij-zij beeld, wij zijn degenen die God aan hun kant hebben en zij, zij zijn de grote boze buitenwereld. Zo is dit beeld niet bedoeld, het beeld gaat over diegenen, die werkelijk als Jezus het verhaal over het komende koninkrijk willen uitdragen. Zij staan met lege handen, geen geldbuidel, geen reistas, geen schoenen. Ze leven van het voedsel dat hun wordt aangeboden en slapen waar men een plekje voor hen vrijmaakt. De wolven, dat zijn niet zo maar de ongelovigen, de wolven, dat is de wereld, waarin voor dit verhaal van het naderende koninkrijk, voor deze houding van vrede en gerechtigheid eerst, al het andere komt later, geen plaats is. Een wereld, waarin de mens de mens een wolf is, waar het eten of gegeten worden is. Daarin zijn zij weerloze lammeren en ze zijn dat niet omdat ze klein of zielig of zwak zijn, maar omdat ze op pad zijn gestuurd, zonder wapens, zonder reserves, alleen maar toegerust voor de vrede. Wie zo in de wereld staat mag het over lammeren en wolven hebben, maar zal het waarschijn­lijk niet doen, want hij wil niet zoeken naar de wolven, hij wil in die grote boze wereld zoeken naar een kind van de vrede. Naar een goed mens, die hem onderdak aanbiedt en te eten geeft en met hem na wil denken over de toekomst van de wereld. Als je zo iemand vindt, dan werk je vandaar­uit. Dan vlieg je niet van hot naar haar, maar kiest daar je uitvalsbasis. Als je ontvangen wordt prima, als je niet ontvangen wordt dan klop je het stof van je voeten en ga je verder. Maar de boodschap is in beide gevallen hetzelfde, dat het koninkrijk nabij is, dat er echt iets kan veranderen, dat een leven in liefde en vrede mogelijk is. Johannes en Jacobus stelden in het vorige verhaal voor, dat zij zouden vragen dat er vuur uit de hemel zou komen om de Samaritaanse dorpen te vernietigen, die hen niet wilden ontvangen. Maar Jezus bestrafte ze en zei dat ze gewoon verder moesten trekken naar het volgende dorp. En nu wordt er gezegd, dat het voor de steden, die hen niet ontvangen op die dag erger zal zijn dan voor Sodom en Gomorra. Vanwaar die omslag? Of is het wel een omslag?. Ook nu wordt geen vuur uit de hemel neergezonden. Wie de boodschap van de vrede niet horen wil, blijft vechten, wie het verhaal van het Lam Gods niet verdragen kan, blijft een wolf onder de wolven en gaat daar uiteindelijk in ten onder. Hoe verschrikkelijk mensen ten onder gaan in een wereld die van geen vrede wil weten, dat lezen we dag in dag uit in de kranten en zien we op de televisie als we de verslagen horen over de oorlog in Oekraïne. Daar blijven de demonen van oorlog en haat heer­sen, daar lokt het ene geweld het andere uit totdat de spiraal van geweld op een niveau komt, dat het alles verwoest. Die spiraal kan alleen door­broken worden door mensen, die bereid zijn als lammeren onder de wol­ven gezonden te worden, die het erop wagen, zich totaal inzetten.

En dan komen die zeventig terug. En ze zijn dolenthousiast en heerst een soort pinkstersfeer. Het werkt, er gebeurt wat, het verhaal wordt gehoord en slaat aan. Soms heb je dat. Zo maar opeens, dat er doorbraken komen, dat het bastion van de haat wordt afgebroken, dat mensen beginnen te luisteren naar elkaar, dat eeuwenlange verdeeldheid wordt overwonnen. Heer, ook de demonen onderschikken zich aan ons in uw naam. Dat wil zeggen: de machten van haat en vijandschap, de macht van het geld en het eigen gelijk, ze moeten wijken voor deze boodschap van vrede en gerechtigheid, van het koninkrijk, dat zo dichtbij is gekomen, dat we het bijna aan kunnen raken. (Just above my head, schreef James Baldwin). En Jezus zegt: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Ook dat is beeldspraak, maar een hele bijzondere. Satan is in de wereld van het joodse geloof een heel bijzonder begrip. Andere godsdiensten kennen goede en boze goden, kennen yin en yang, licht en donker, de machten van goed en kwaad. Israël belijdt alleen de ene God, die het mensengeslacht uit het duister van de chaos aan het licht heeft gebracht. Zij weten dat er tegenkrachten zijn, maar weigeren die als god­delijk te erkennen en daarom noemen ze die tegenkracht satan, tegenstan­der of als ze Grieks spreken zeggen ze diabolos, degene die alles door elkaar gooit. Hij komt voor in het scheppingsverhaal, als degene die de mens influistert: goede schepping, wat goede schepping, geloof er niet in, grijp zelf naar de macht, kies zelf maar wat goed en kwaad is. Wetten zijn voor het klootjesvolk, de Übermensch beslist zelf wat ie wel of niet doet. Waar deze macht de overhand krijgt, verdwijnt het eenvoudige goede leven, wordt alles ambivalent: je kunt het zo bekijken, maar ook heel anders en aan het eind van de dag heb je precies dat gedaan, wat je ei­genlijk niet doen wilde. Daar waar mensen op weg gaan als lammeren te midden van de wolven, zonder een dubbele agenda, zonder vooroorde­len en bijbedoelingen, met alleen maar dit ene perspectief, bij te dragen aan de vrede, mee te werken aan de komst van het koninkrijk, daar verlie­zen de demonen hun macht, daar verliest ook deze tegenstander zijn macht. Hij lijkt wel in de hemel gezeten en even machtig als God zelf, maar hij is het niet! Waar voor de simpele weg van de liefde wordt geko­zen, daar valt hij als een bliksem uit de hemel. Valt neer op de aarde en laat daarmee zien wat hij is; hij is niet anders dan onze eigen begeerte, onze eigen drang naar machtsverwerving en zelfverheerlijking en tegen­over de liefde verdwijnt hij als sneeuw voor de zon. Zo groot is de macht van de liefde (inderdaad sterk als de dood). De liefde onderwerpt de de­monen van de haat. Wie zo de liefde van Jezus uit kan dragen, beschikt over een grote macht, of beter gezegd een grote volmacht, want het is macht bij de gratie van en dat is niet hetzelfde (ook niet het­zelfde woord) als de macht van de vijand. Als je je zou verheugen over die macht, dat wil dus zeggen als je uit bent op de overwinning van het chris­tendom op de andere religies of op de boze buitenwereld dan ben je al verkeerd bezig, dan ben je erin getrapt, dan ben je toch als zij: uit op roem en macht en eer. Verblijdt je dat je namen opgeschreven staan in de he­melen. Het enige waar je werkelijk blij mee kunt zijn, is dat je misschien een heel klein steentje hebt bijgedragen aan de komst van het koninkrijk, dat je de wereld een heel klein beetje beter hebt gemaakt. Onze macht, de macht van de liefde, is volmacht, is genade, als ie macht wordt is ie niets meer. Wie durft? Kwetsbaar, ongewapend, zonder reserves? De oogst is groot (dit verhaal, het is zo ijzersterk, het heeft altijd kans, zo lang er mensen zijn die het willen vertellen, maar veel meer nog die het willen doen), maar de werkers…? Laten we de heer van de oogst bidden, dat hij werkers en werksters uitstuurt tot zijn oogst. Amen.

 

Speech ter gelegenheid van mijn veertigjarig ambtsjubileum

 

Lieve vrienden van Amstelkerk en Muiderkerk,

 

Morgen, 4 juli 2022, is het precies veertig jaar geleden dat ik door Jaap van Zwieten de Blom werd bevestigd als predikant van de Amstelkerk. Jaap en ik waren bevriend geraakt in de jaren daarvoor toen ik secretaris was van het Darmstadt-comité in Duitsland en Jaap studentenpredikant in Bochum. Nog geen half jaar na die bevestiging verongelukte Jaap jammerlijk, toen hij met zijn fiets hier vlakbij en ook vlakbij zijn huis werd aangereden door een vrachtwagen. Ik erfde van hem een Kittel (dat is een groot negendelig Woordenboek voor het Nieuwe Testament en een klein kaartje dat Jaap altijd op zijn bureau had liggen: daarop stond een tekst, die luidde:

Ich bin ein kleiner Kommunist

Und habe nichts mit Geld,

weil unser Meister Jesus Christ,

davon ja auch nichts hält.

Het heft heel lang op mijn bureau geplakt gezeten, maat toen het ons, vooral door de carrière van Rieta steeds meer voor de wind ging, vond ik het genant worden en haalde het weg. Ik heb nog steeds niet veel met geld, maar zoals Rieta kan betuigen, ben ik wel goed in het uitgeven ervan vooral aan mijn alsmaar groeiende bibliotheek.

Afgelopen vrijdag ontdekte ik nog iets. Weer veertig jaar daarvoor, in 1942 preekte K.H. Miskotte in de Amstelkerk. Het was de zondag na kerst en hij preekte over de lofzang van Simeon, over de messiaanse verwachting en hij zei in dat verband: je moet een beetje joods zijn om de bijbel te begrijpen! Jawel, midden in de oorlog. U begrijpt, je hoeft niet joods te worden, maar je moet wel met joodse oren leren luisteren. Het Evangelie lezen als uitleg van Tenach. Dat betekent levenslang leren en ik moet zeggen, dat ik dat de grootste vreugde van het predikantschap vond, te mogen leren, met steeds weer andere groepen mensen, samen over de teksten gebogen, soms teksten uit de bijbel, maar wat mij betreft ook van Bertolt Brecht of Walter Benjamin of Dietrich Bonhoeffer.

Collega’s en kerkbestuurders die niet zo veel hebben met dat leren, heb ik altijd weer voorgehouden dat we zijn beroepen en aangesteld als ‘herder en leraar’ en dat leren dus een kerntaak van de kerk is. Ik hoef hier niet uit te leggen, dat dit me wel de nodige frustraties heeft opgeleverd. Dat ik niet opgevolgd wordt als predikant voor het leren in Amsterdam, dat ons leerhuis nu zelfs het geld niet meer gegund wordt om zonder eigen predikant door te gaan. Ik heb het er vandaag liever niet over. Het tekent mijn haat-liefde-verhouding met de kerk. Ik houd van de kerk, als de nog steeds geweldsvrije ruimte waar over alles gepraat kan worden, waar we elkaar niet de maat nemen, maar menen allemaal van elkaar te kunnen leren. In een wereld waarin het gesprek, ik bedoel het echte gesprek, steeds minder een plaats heeft, is zo’n kerk onmisbaar. Maar als in de kerk de kool en de geit wordt gespaard en om de hete brei heen wordt gelopen, voorzichtig dan breekt het lijntje niet, dan gaat het nergens meer over en gaat er niets meer van uit. Hoe vaak heb ik het niet gehoord van afhakers: het zegt me allemaal niets meer, het gaat nergens meer over. Ik ben allergisch voor evangelicaal lieve here jezus-gedoe, maar één ding hebben ze veel beter begrepen dan wij keurige protestanten en katholieken. Het is geen vriendelijk verhaaltje voor achter de kerkdeur of achter de voordeur, het gaat om de hele mens en het moet over het hele leven gaan. Toen ik begon in de Amstelkerk, vond ik – en ik denk dat nog steeds – dat ik een lot uit de loterij had getroffen. Een kerkelijke gemeente die ergens voor ging met elkaar. Natuurlijk vierden we ook avondmaal, maar wat voor mij bijna meer liturgie was dan het avondmaal was dat we ook echt iedere week met elkaar aten en daarna samen de tekst gingen lezen die op de eerstvolgende zondag aan de orde was. Maar de kerk kon ook afgestaan worden voor de Marokkanen van de actie voor de 182 en als er een demonstratie in Den Haag was tegen de plaatsing van kruisraketten dan kwam er een grote bus voorrijden bij de Amstelkerk en die ging helemaal vol naar Dan Haag. Het was mijn droomgemeente en ik ben nog steeds dankbaar dat ik daar vijftien jaar predikant mocht zijn, al weet ik ook wel dat het vuur in de loop van die vijftien jaar wat doofde ook bij mij. Bedankt lieve mensen, ik had dit voor geen geld van de wereld willen missen. En daarvoor moeten jullie ook echt bedankt worden, want dominee zijn kun je alleen samen met je gemeente. Jullie hebben ook minstens een beetje van mij gehouden en daarvoor blijf ik jullie altijd dankbaar. Mijn moeite met de kerk als instituut heeft nooit afbreuk gedaan aan mijn liefde voor de gemeente. Zoals mijn grote vriend en leermeester Bert ter Schegget Ernst Bloch placht te citeren: de wereld heeft recht op gemeente. Nog steeds.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.