Preek in de Opgang op 27/11/2022

Preek op zondag 27 november in de Opgang (Osdorp)

Gelezen werd Jesaja 2, 1-5 en Mattheüs 24, 32-44

Lieve mensen,

Advent heeft altijd al een dubbel gezicht. Advent betekent ‘komst’ en gaat over de komst van de Messias die we verwachten, maar traditioneel is de kleur van de zondag paars en paars is de kleur van de inkeer, ook wel de kleur bij rouwdiensten. En die dubbelheid vinden we ook terug in de teksten van vanmorgen. De prachtige tekst over de zwaarden die worden omgesmeed tot ploegscharen uit Jesaja naast de wat sombere tekst uit Mattheus, waarin weliswaar de komst van de mensenzoon centraal staat, maar die komst ook gelijk in verband brengt met het oordeel dat samenhangt met die komst. Ik kan me zo voorstellen, dat we in deze dagen van oorlog en benauwenis het liefste mijmeren over de tekst van Jesaja: eindelijk vrede, graan en wijn verbouwen en vreedzaam zitten onder je vijgenboom. De toch behoorlijk bijbelvaste Bertolt Brecht zou uitroepen: Doch die Verhältnisse die sind nicht so! Mooi gedacht, maar zo zit de wereld niet in elkaar. Dat het er niet zo rooskleurig uitzag dat heeft Jesaja ook wel geweten, hij leefde vermoedelijk in de laatste jaren voor de ballingschap, hij weet hoe het Noordrijk al is afgevoerd naar Assyrië en ook het Zuidrijk, Juda en Jeruzalem, bedreigd wordt door de machtige koning Sanherib, een gevaar dat in de dagen van Hizkia nog maar ternauwernood afgewend kan worden. Maar hij heeft een visioen, een visioen over een nieuwe toekomst, de toekomst van de Heer, de bevrijding van Jeruzalem, de volkeren die komen om in Jeruzalem de tora van de Eeuwige te leren. ‘Waar het visioen ontbreekt verwildert het volk’, zo luidde de titel van een boek van Dorothee Sölle dat ze meer dan dertig jaar geleden schreef. En dat is misschien wel precies wat er met onze wereld aan de hand is en waarom deze advent zo donker is. Het visioen ontbreekt. Visie op hoe het nog goed kan komen met onze wereld ontbreekt ook. We worden geregeerd door een minister-president die van ‘visie’ ooit zei dat het een roze olifant in de kamer is. Politiek wordt dan een zaak van opportunisme van technisch proberen te regelen, wat er geregeld kan worden zonder een helder plan voor de langere termijn. Tegelijk moeten we natuurlijk wel bedenken, dat Jesaja’s visioen niet een eigen mooie wensdroom is, maar een gezicht dat hem van elders voor ogen wordt gesteld. Inderdaad de omstandigheden zijn er niet na en wij weten ook van kant hoe wij een dergelijke toekomst zouden kunnen realiseren. Het moet ons aangezegd worden, we moeten het leren. We moeten het leren uit de wet van de Eeuwige, die van Jeruzalem uitgaat. We moeten het leren van de evangelist Mattheus die ons in de Bergrede een totaal andere manier van leven en een andere manier van politiek bedrijven voorstelt. Willem Aantjes werd in een boek over hem de ‘bergredenaar’ genoemd en gelooft u mij maar, dat was niet als een compliment bedoeld. Mensen met een visioen worden in de regel weggezet als dwaze idealisten, mensen die geen verstand hebben van economie, zoals mijn vroeg overleden vriend, Amsterdams predikant en later kamerlid Ab Harrewijn werd verweten. Wie denkt dat het anders kan dan zoals het gaat, wordt voor gek versleten, want zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar, er zal altijd oorlog zijn en noem de cliché’s maar op. Dat wist Dorothee Sölle ook toen ze het genoemde boek schreef en het is er sindsdien niet beter op geworden. Ja, in veel opzichten slechter. En toch kunnen we niet zonder dat visioen. We moeten een doel voor ogen hebben, we moeten ergens naar toe kunnen leven en dat moet meer zijn dan een beter leven in het hiernamaals, dat moet er ook voor het hier en nu komen. Ik begrijp dat we vaak de hoop verliezen, maar we kunnen er net zo min zonder als we zonder geloof en liefde kunnen.

De lezing uit Mattheus maakt deel uit van wat wel de grote eschatologische rede van Jezus wordt genoemd. In goed Nederlands meestal aangeduid als ‘de rede over de laatste dingen’ al betekent ‘eschaton’ niet alleen laatste maar ook ‘beslissende’. Zoals Dietrich Bonhoeffer in zijn Ethiek schreef over de laatste en de voorlaatste dingen en daarover in een latere brief vanuit de gevangenis aan zijn vriend Eberhard Bethge schreef: ‘Wij geloven in het laatste, maar leven in het voorlaatste, zo is het toch’. Ja zo is het. Het beslissende, en in die zin het laatste is de wederkomst van Christus of Joods gezegd: de komst van de Messias, maar wij leven in een wereld waarin de omstandigheden daar nog niet naar zijn, waarin ons het zicht op die komst steeds weer wordt bemoeilijkt. Hoe doen we dat met dat visioen over het laatste, het vrederijk, de komst van Christus, voor ogen leven in deze vaak donkere wereld? Daarover gaat dit gedeelte van het Mattheusevangelie dat we gelezen hebben. Het bevat een paar hele kleine gelijkenissen en aansluitend daarop een vermaning. De eerste gelijkenis gaat over de vijgenboom. Israël dat minder koude winters kent dan wij (al worden ze bij ons ook steeds minder) kent veel bomen die het hele jaar groen blijven, maar zo  niet de vijgenboom, die verliest in de winter zijn bladeren. En als dan in het voorjaar de takken zachter worden en er voorzichtig eerste blaadjes zichtbaar worden, dan weet je dat de zomer aankomt. Dat zal voor een ieder toen en nu helder zijn. En direct daarop de uitleg: zo weten jullie ook dat als jullie al deze dingen zien, dat het nabij is, voor de deur. Al deze dingen, dat zijn de dingen die in het direct voorafgaande worden genoemd. Dat is de grote verdrukking, door de profeet Daniël de gruwel der verwoesting genoemd. Dat is als de Hellenistische vorst Antiochus Epifanes een altaar voor Zeus opricht in het heilige der heilige en daarmee de heilige tempel in Jeruzalem ontwijdt. Dat is al gebeurd voor de dagen van Jezus, dus heeft hij het over een hernieuwde ontheiliging en dat moet wel de verwoesting van de tempel door de Romeinen in het jaar zeventig zijn. Dat betekende het einde van het Joodse volk in Palestina, de meeste van de overlevenden gingen in de diapora, de grote verstrooiing. Na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen. De wereld is echt volledig donker geworden, maar juist dan moet je weten dat het komt. Let wel ook dit is gelijkenis, is beeldspraak. We moeten ons niet laten verleiden om op basis van een bepaalde uitleg van de Schrift het einde van de wereld te verkondigen. Dat is in het jaar duizend gebeurd en in het jaar tweeduizend en nog verschillende keren daartussen en het is uiteindelijk niet gebeurd. Persoonlijk houd ik het erop dat Jezus verwijst naar de verwoesting van Jeruzalem, die voor het Joodse volk beleefd moet zijn als de ondergang van de wereld. Dat wordt nog versterkt door de opmerking dat dit geslacht voorzeker niet voorbij zal gaan voordat deze dingen geschieden. Maar dan gaat het over in een andere kwestie die naar het lijkt wel naar veel verder weg verwijst. Dat is niet zo duidelijk als één plus één of als het beeld van de vijgenboom waardoor je precies weet wanneer het staat te gebeuren. Maar van die dag, en dat is de grote dag des Heren, waarover de profeten schrijven, de dag van de komst van de zoon des mensen, weet niemand. De engelen van de hemel niet en ook de zoon niet, maar de vader alleen. Een voetnoot in mijn Griekse Nieuwe Testament vermeldt dat die opmerking ‘ook de zoon niet’ er in latere tekstversies uit is gehaald. Hij staat ook niet in onze Statenvertaling, maar latere vertalingen als NBG en NBV hebben het wel. Ik vermoed dat in later dagen toen het geloof in de goddelijkheid van Jezus, dat in het Nieuwe Testament nog ontbrak, ontstaan was, die woorden eruit zijn gehaald want als Jezus God was, was hij ook almachtig en alwetend. Jezus heeft wel weet van de voorhanden zijnde ondergang van Jeruzalem, die voorspelde hij, zegt de evangelist, maar van deze dag weet hij niet en weet dus niemand en wij moeten ook niet pretenderen dat wij het wel zouden weten. In dit gedeelte wordt dan ook drie keer gesproken over de komst van de Zoon des mensen, terwijl dat in het eerste gedeelte helemaal niet wordt genoemd. Dus wat daar ‘nabij, voor de deur’ wordt genoemd is dus niet de komst van de Messias, maar waarschijnlijk de ondergang van Jeruzalem. Het verhaal van Piet Leupen, die schreef over de vergissing van Jezus is dus ook niet terecht, al zullen de eerste gemeentes waarschijnlijk wel gedacht zullen hebben dat met de ondergang van Jeruzalem ook het einde van alles in zicht was. Die grote dag des Heren wordt in een volgend gelijkenisje vergeleken met de dagen van Noach. Het is een puinhoop in de wereld, maar men gaat vrolijk door met eten en drinken alsof er niets aan de hand is en voordat de vloed uitgestort wordt merkt men het niet en ziet ook de voortekenen ervan niet. Zo onverwachts is de komst van de mensenzoon. Want zoals gezegd die grote dag des Heren, die ook niet per se het einde van de wereld betekent, brengt scheiding teweeg: de een wordt aangenomen, de ander niet. Dus moet je waakzaam zijn, dus moet je het visioen niet vergeten, maar het levend houden, erin geloven en ervoor willen werken. En dan eindigt het met een laatste kleine gelijkenis, de komst van de Zoon des Mensen is als de komst van een dief in de nacht. Je weet niet wanneer hij komt. De nacht wordt – zoals we dat ook in de scheepvaart doen, opgedeeld in drie wachten. In welke wacht de dief komt (je zou denken in de hondenwacht, in de donkerste uurtjes) weten we niet. Zou de heer des huizes het wel weten, dan zou hij niet slapen en zijn voorzorgsmaatregelen genomen hebben. Daarom zo luidt de slotconclusie, moeten wij ook waakzaam zijn, want de zoon des mensen komt op een moment dat wij het niet verwachten. Waakzaam zijn, dat is niet stil maar, wacht maar. Waakzaam zijn, wakker zijn, is actief. Denk aan de manier, waarop we op 4 mei opgeroepen worden om waakzaam te zijn tegen nieuw opkomend fascisme. Het is duidelijk dat we dan niet stilletjes af moeten wachten, maar actief moeten blijven. Daarom staat er nu naast dat waakzaam ook dat we bereid moeten zijn, voorbereid. Zoals het adventslied zingt: verwacht de komst des Heren, o mens bereid u voor. Dat verwachten wij met advent, het gaat niet alleen om dat kindje in de kribbe, het gaat ook om de komst des Heren. We moeten ons voorbereiden, we moeten ook zijn weg bereiden. We moeten proberen licht te brengen in het donker van onze wereld en bovenal we moeten het visioen van Jesaja voor ogen houden. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.