Preek Leerdienst in de Willem de Zwijgerkerk 22/1.2023

Preek in de Leerdienst in de Willem op 22 januari 2023.

Gelezen werd uit de sidra wa’era (ik ben verschenen): Exodus 6, 1-12 en 6,28-7,13; uit de haftara: Ezechiël 29, 1-10 en uit de Apostolische geschriften: Efeziërs 6, 10-18

Lieve gemeente,

‘Ik ben de Heer’, ani adonai, Het staat met grote letters als waarmerk in de tekst en wordt meermalen herhaald. Hier gaat het verhaal over de bevrijding echt beginnen. Een bevrijding die alleen door Hem tot stand gebracht wordt. Op 9 mei 1945, vier dagen na de bevrijding preekte Miskotte in de Nieuwe Kerk. Het was een dankdienst en het thema van de preek luidde: Gods vijanden vergaan. In vrijwel alle omstandigheden een gevaarlijke en pretentieuze uitspraak. Te gemakkelijk spannen we God voor ons karretje en benoemen onze vijanden als Gods vijanden zodat hij wel aan onze kant moet staan. Patriarch Kyrill, beschouwt de Oekraïners als vijanden van God, waardoor voor hem vrijwel alles tegen hen geoorloofd is. God zij dank doen tot op heden onze kerken niet hetzelfde in omgekeerde richting. Ik zou begrijpen als de Oekraïners het zo beschouwen, maar dat doen ze gelukkig niet en ons past dat zeker niet. Miskotte zei het wel en met recht, want de regering die als één van haar belangrijkste doelen de uitroeiing van Gods volk had gesteld en daar helaas voor een groot deel in slaagde, mocht daarom terecht zo aangeduid worden. Zo, op deze manier is het de Eeuwige zelf die strijdt voor zijn volk in Egypte. En hij strijdt met geweldige gerichten, zo desastreus, dat we ze buiten deze context niet zouden kunnen begrijpen, laat staan rechtvaardigen. De aanleiding tot deze totale oorlog wordt direct in het eerste hoofdstuk van Exodus verteld als de Farao opdracht geeft aan de Hebreeuwse vroedvrouwen om alle joodse jongetjes om te brengen. Dat zou natuurlijk op den duur tot het einde van het joodse volk leiden. Maar ook daar, bij twee dappere joodse vroedvrouwen begint het verhaal van de bevrijding, van de uitredding. Ze doen het niet, ze zijn God meer gehoorzaam dan de Farao.

Hier in dit zesde hoofdstuk van het boek Exodus, aan de vooravond van de tien slagen over Egypte, begint deze strijd op leven en dood, maar om ieder misverstand uit te sluiten staat er als opschrift bij dit gedeelte: Ik ben de Eeuwige. Als de Eeuwige zich bij het braambos aan Mozes openbaart en hem de opdracht geeft om zijn volk uit te leiden uit Egypte, zegt Mozes: Als het volk mij straks vraagt: ‘Wie heeft jou gestuurd, wat is zijn Naam, wat moet ik dan zeggen’ dan luidt het antwoord: Ik zal er zijn, ik ga met je. Die naam die hier steeds weer herhaald wordt, krijgt nu invulling. Hij is wel verschenen aan Abraham, Izaak en Jakob, maar met zijn naam, die onuitsprekelijke naam van vier medeklinkers, heeft hij zich aan hen niet geopenbaard. Dat klinkt een beetje gek, want ook in het boek Genesis wordt hij Adonai, Eeuwige, genoemd met diezelfde vier letters en in ieder geval tegen Abraham en Jakob heeft Hij diezelfde woorden uitgesproken: Ik ben de Eeuwige. Bedoeld wordt waarschijnlijk dat ze de hele inhoud, de hele strekking van die naam nog niet te kennen hebben gekregen. Dat zal nu gebeuren. De Eeuwige legt zichzelf en daarmee zijn Naam uit. In de eerste zeven verzen die Adriaan heeft voorgelezen, is God aan het woord. Zijn eerste en laatste woord luidt: Ik ben de Eeuwige en daartussen een hele reeks zinnen die allemaal in de eerste persoon enkelvoud staan: Het eerste rijtje: Ik ben verschenen, Ik heb een verbond gesloten, Ik heb het gekreun gehoord, en ik gedenk mijn verbond. En het tweede rijtje, opnieuw voorafgegaan door ‘Ik ben de Eeuwige’: Ik zal jullie uitleiden, ik zal jullie redden, ik zal jullie loskopen, ik neem jullie tot volk, ik word jullie tot God, ik breng jullie naar het land, ik geef het jullie als erfgoed. Dat is het paspoort van de Eeuwige. Hij is de God van Abraham, van Izaäk en Jakob, het eenzijdige verbond dat hij gesloten heeft is een belofte en die belofte doet hij ook gestand. Uitleiden, redden, loskopen, in één woord bevrijden. Ik ben de Eeuwige, ik ben je Bevrijder. Dat is wat je weten moet als het erop aankomt. Het is deze God, die Mozes naar de Farao stuurt, de God die met hem mee gaat. Maar Mozes protesteert, een eerste poging is niet erg goed afgelopen, integendeel, de Farao maakte de lasten voor het volk Israël nog zwaarder. De kinderen van Israël, zijn eigen mensen, hebben niet naar hem gehoord, hoe zal dan de grote en machtige Farao dat wel doen. En opnieuw, in het Exodusboek nu al voor de derde keer, zegt hij dat hij onbesneden van lippen is. Dat is een rare uitdrukking. Niet zelden is daaruit afgeleid dat Mozes zou stotteren en de Nieuwe Bijbel Vertaling, die kennelijk dat onbesneden maar raar vindt, heeft vertaald: ik kom moeilijk uit mijn woorden. Dat zou best bedoeld kunnen zijn, maar het woord ‘onbesneden’ hangt natuurlijk ook samen met de besnijdenis als teken van het verbond. In het volgende gedeelte dat we gelezen hebben, herhaalt Mozes het nog een keer: Zie, ik ben onbesneden van lippen. Jesaja zal bij zijn roeping zeggen, dat hij onrein van lippen is. Een gloeiende steen van het altaar, waarmee een engel zijn lippen aanraakt, moeten hem rein maken, dat is geschikt om een profeet van de Eeuwige te zijn. Zou dat niet ook kunnen zijn, wat Mozes zegt: ik ben niet geschikt om uw profeet te zijn, ik heb geen recht van spreken, want ik heb immers bloed aan mijn handen. Maar de Eeuwige wil van geen uitvluchten weten: Oké, Aäron mag namens jou als profeet spreken, maar dat neemt niet weg, dat Mozes de gesprekspartner van de Eeuwige is. De verhoudingen moeten duidelijk zijn. Mozes is als God voor de Farao en Aäron zijn profeet. Als God voor de Farao, dat wil zeggen, de macht van de Eeuwige, die strijdt voor Israël straalt af op Mozes. Hij zal tegenover de grote en machtige Farao met een groter gezag staan. Dat gezag ontleent hij aan God en die zal zijn woorden bevestigen met grote en machtige daden. De Egyptenaren zullen het weten dat ik JHWH ben. Bijna net zoals de kinderen van Israël het moesten weten, moeten ook de Egyptenaren het weten, maar wat klinkt het anders. De kinderen van Israël moesten het weten opdat ze er vertrouwen van zouden krijgen, de Egyptenaren zullen het weten, ze zullen het aan den lijve ondervinden. Mozes en Aäron doen het, ze doen het precies zoals hun geboden is. Die frase komt meerdere keren voor in Exodus en er wordt mee gezegd, dat Mozes en Aäron niet naar eigen inzicht hebben te handelen, ze hebben zich te houden aan hun opdracht, daarmee staat of valt hun gezag. Als klein voorproefje daarvan krijgen we het fragment, waarin Aäron zijn staf op de grond moet werpen, waardoor die een adder wordt. Meestal wordt met ‘slang’ vertaald, maar het woord uit Genesis 3 over de slang als het sluwste dier van het veld is een ander woord, en als Mozes in Exodus 4 zijn staf op de grond moet gooien, verandert die in een slang en daar staat hetzelfde woord als in Genesis 3, maar hier staat een ander woord. Het Genesiswoord komt van een werkwoord dat ook waarzeggen betekent en het woord dat hier gebruikt wordt heeft eerder een associatie met gif. Vandaar dat ik in navolging van Buber met ‘adder’ heb vertaald. Het is kennelijk een bekende goocheltruc, want de magiërs van Egypte kunnen het ook, maar dan gebeurt, waarom het eigenlijk gaat: de stok van Aäron verslindt de andere stokken en geeft daarmee een beeld van hoe de strijd af zal lopen. We hebben wel een vermoeden wie de stok en stut en Aäron is! Maar Farao geeft niet toe, zijn hart wordt versterkt en dat heeft er kennelijk mee te maken dat de Eeuwige zelf het hart van Farao verhardt. Het lijkt alsof God oppositie tegen zichzelf voert, maar dat gebeurt alleen, opdat duidelijk zal worden, wie Hij is. Het is niet de tovertruc van Aäron of wie dan ook, die de zaak beslist. We zouden hier ingewikkelde theologieën over predestinatie op los kunnen laten, maar ik zal dat niet doen. Kennelijk is door de bijbelschrijvers gedacht: hoe is het toch in godsnaam mogelijk, dat de Farao zelfs tot aan de laatste slag vol blijft houden. Dat moet wel de bedoeling van God geweest zijn.

Ik heb geloof ik al wel eens het verhaal over de instelling van de Haftara, de profetenlezing die bij een Thora-gedeelte hoort, verteld. Het verhaal gaat dat Antiochus IV Epifanes, de Hellenistische vorst die in de tweede eeuw voor onze jaartelling over Israël regeerde, dat is de koning die een Zeusbeeld in het heilige der heiligen liet plaatsen, de gruwel der verwoesting waarnaar ook in het evangelie verwezen wordt, ook verboden zou hebben dat er nog uit de Thora werd gelezen. De joden losten dat op door een profetengedeelte te lezen, waarbij iedereen gelijk moest denken aan een bepaald gedeelte uit de Thora. Hier is dat wel heel duidelijk. Ezechiël wil waarschuwen tegen het steunen op Egypte (en dus in opstand komen tegen Babel) en spreekt daarom zijn profetie tegen Egypte uit en die lijkt inderdaad als twee druppels water op het verhaal uit Exodus. We zullen hier niet op de kleine verschillen ingaan, maar we kunnen zo wel zien, hoe dat gewerkt heeft met die haftara, die vervolgens standaard bleef horen bij de toralezing in de synagoge. Liever ga ik tenslotte nog even in op de door mij gekozen lezing uit de brieven. Een beroemd gedeelte over de wapenrusting Gods. Hoe kun je die militaire uitdrukking gebruiken in combinatie met de Thora-tekst, waarvan de strekking juist lijkt te zijn, dat de Eeuwige strijdt voor zijn volk? Dat wordt pas duidelijk als we horen wat dan die wapenrusting is: de gordel der waarheid, het pantser van de gerechtigheid, geschoeid met de bereidheid tot vrede en dragend het schild van het geloof. Daar wordt ons een lesje geweldloze weerbaarheid geleerd, waarvan volgens mij de strekking is, niet dat je de vijand moet verslaan, maar dat je overeind moet blijven, je niet mee laat slepen in het geweld en de wraakzucht van de vijand, maar het geloof behouden. Niet terugschieten maar de vurige pijlen van het kwaad uitdoven. Dat lijkt geen gemakkelijke boodschap in tijden van oorlog, maar het is de les voor een gemeente, die weet dat ze in militair opzicht nooit de bovenliggende partij zal zijn en die dat ook niet wil zijn en zich daarom geoefend heeft in deze vorm van geweldloosheid. Je zult er de oorlog niet mee winnen, maar misschien kun je de vijand een andere kant en een andere mogelijkheid laten zien, zoiets als ‘de andere wang toekeren’. Geloven dat de zachte krachten zullen winnen in het eind. Daarvoor bidden en vechten met de wapenrusting Gods. Mij lijkt dat ons ten diepste niet zo heel veel anders overblijft, wanneer we niet meegesleept willen worden in een eindeloze escalatie. Het water breekt de steen en het nietige, geestloos en murw geslagen volkje wint het tenslotte van de oppermachtige Farao. Moge het zo zijn, ook in onze dagen. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.