Preek in de Ontmoeting (Amsterdam-West) op zondag 22/6/2014

Preek in de Ontmoeting (Amsterdam-West) op zondag 22 juni 2014 (tweede na Pinksteren). Gelezen werd Jeremia 20, 6-13 en Mattheus 10, 16-33

Gemeente van Christus,

We hebben vanmorgen het tweede gedeelte gelezen van de uitzendingsrede. Jezus zendt zijn leerlingen erop uit, om zieken te genezen en koninkrijk der hemelen te prediken. En als we dat verhaal horen, voelen we ergens wel aan, dat wat Jezus tegen zijn leerlingen zegt, niet alleen tegen hen is gesproken, maar over hun hoofden heen ook tegen de jonge gemeente van Christus in de tijd, dat Mattheüs zijn evangelie op schrift stelde en in het verlengde daarvan ook tegen ons. En dat maakt ons bang, want zieken genezen – we zouden het graag willen, maar we kunnen het niet. En hoe zullen we geloven, dat we wel in staat zijn het evangelie van het komende koninkrijk op de juiste wijze te verkondigen als we niet in staat zijn de begeleidende tekenen, die daar volgens Jezus onlosmakelijk bij horen tot stand te brengen? Waarom we dat niet kunnen? Zeggen, dat we onvoldoende geloven, dat is te gemakkelijk. Het is ook niet eerlijk tegenover al die mensen van goede wil, die zich met hart en ziel inzetten voor het evangelie. Kennelijk, zo moeten we vaststellen, is ons die volmacht, waarover de leerlingen beschikten, niet gegeven. Maar dat ontslaat ons natuurlijk niet van de opdracht om te proberen de ziektes in onze maatschappij en in onze kerk op te sporen en daaraan te doen, wat we eraan kunnen doen. En het ontslaat ons ook niet van de opdracht het evangelie te verkondigen. Maar die twee blijven wel bij elkaar horen. Een verkondiging, die alleen maar verkondiging is en voorbijgaat aan de concrete nood van de mensen, dat kan niet. Niet, die Here, Here roepen, maar die doen de wil van mijn vader, lazen we in de Bergrede. We zullen er dus op uit moeten. En dat bedoel ik niet letterlijk in die zin, dat we nu allemaal ons boeltje moeten verkopen en op alle hoeken van de straat moeten verkondigen, maar ik bedoel het wel letterlijk in die zin, dat het verhaal dat ons troost en bemoedigt, het verhaal waarmee we in deze gemeente zo intensief bezig zijn, niet bedoeld is om uitsluitend binnen de muren van deze kerk te blijven. Het zal verder moeten komen, het zal geleefd en gedaan en verkondigd moeten worden. En hoe dat kan, hoe dat zo gebeurt, dat het geloofwaardig is voor mensen van nu, dat is misschien wel de belangrijkste vraag, waarmee de kerk in onze tijd geconfronteerd wordt. En die confrontatie begint onvermijdelijk met een harde vaststelling: de manier waarop het nu gebeurt, slaat niet aan, werkt niet. Heel anders dan twintig en dertig jaar geleden, is er nauwelijks sprake van grote vijandigheid tegen de kerk, de belangstelling voor religieuze zaken neemt overal in de wereld, ook in ons land toe, maar deze nieuwe belangstelling betekent niet, dat mensen weer naar de kerk komen, maar dat ze zich in allerlei soms obscure en paranormale bewegingen storten, omdat het verhaal dat ze in de kerk horen, hen niet raakt, niet aanspreekt. In een gemiddelde boekhandel is de plank met boeken over kerk en theologie heel beperkt, zo niet afwezig, maar staan planken vol over esoterische overwegingen, astrologie, new age, noemt u maar op. Mensen zoeken, maar wij vinden ze niet en bij ons vinden ze het niet. Maar als de musical Jesus Christ Superstar wordt uitgevoerd, of een hele stad in rep en roer wordt gebracht voor de presentatie van “The passion”, dan is de belangstelling gigantisch. Aan het verhaal ligt het dus niet, dat is nog steeds even actueel en spannend als altijd, maar de manier waarop wij het brengen is kennelijk niet meer van deze tijd. Misschien is dat wel juist, omdat het verhaal dat we vertellen geïsoleerd is van het concrete leven van de mensen. Hoe moet het dan wel? Ik zeg niet dat ik de antwoorden weet, maar wel, dat we met elkaar, in gesprek met elkaar en luisterend naar de Schrift, eruit moeten kunnen komen. Zie, ik zend u als schapen onder de wolven, weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven. Schapen onder wolven, dat is niet een wit-zwart-schema, de schapen deugen en de wolven deugen niet, maar het zegt iets over de weerloosheid van degenen, die de boodschap uit moeten dragen. Ze hebben alleen maar die boodschap. Dat is een vaststelling, maar ook een opdracht, ze moeten het ermee doen, geld en macht om hun boodschap aan de man te brengen, dat gaat niet. Voorzichtig, sluw als slangen en argeloos als duiven, het lijkt een tegenstelling, hoe kun je dat allebei tegelijk zijn: ik vertaal het zo, je moet weten, heel goed weten, met wie je te doen hebt, hoe de wereld is, waar je je in begeeft, maar dat wetend moet je wel gaan, moet je erover heen stappen en je argeloos en weerloos in hun midden begeven, als duif, gericht op de vrede. Je weet, dat haat en spot en hoon je deel zal zijn en toch moet je je niet bezorgd maken, het zal je ingegeven worden, wat je te doen en wat je te zeggen hebt. Je hebt maar één boodschap: het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Maar dat kan ook zo maar een abstractie worden, wat is dat, het koninkrijk der hemelen: het is het koningschap van Christus, zijn verheerlijking, maar ook dat is nog abstract, bijbeltaal, theologen-taal. Hoe zeg je dat, zodat het verstaan wordt, ook door mensen die totaal vervreemd zijn van kerk en theologie. Ik zou het zo zeggen: een goed leven in vrede en vriendschap met alle mensen, het leven van het komende koninkrijk, dat is niet alleen mogelijk, het ligt eigenlijk voor de hand, er wordt met smart op gewacht. Zeker, niet door iedereen, er zullen altijd mensen zijn, die menen dat er over de ruggen van anderen meer te halen valt, dat ze de rat-race niet alleen vol kunnen houden, maar zelfs kunnen winnen. Zij, die blijven geloven, dat de mens de mens een wolf is. Dat zijn de wolven, maar vergeet nooit, de schapen zijn in de meerderheid. Het aantal mensen dat belang heeft bij vrede en vriendschap, bij rust en liefde, zal altijd de overhand hebben. Sluit je bij hen aan, kies hun partij ten opzichte van degenen die het voor het zeggen hebben in de staat en in de kerk. Het zal je niet in dank afgenomen worden, maar de slaaf staat niet boven zijn Heer. De navolging van Jezus betekent bereidheid om te delen in zijn lijden. Wie ons vertelt, dat er niets schoner en heerlijker is dan in Jezus te zijn en dat het een doorlopend geluk is – en horen we dat niet door die volle stadions schallen bij de grote meetings van EO – die vertelt de helft van het verhaal. We zullen eerlijk moeten zijn, het gaat om een moeilijke weg, o zeker, ten diepste belooft dat een groter geluk dan wat ook in de wereld, maar op de korte termijn, levert het ons problemen op. Jezus spiegelt zijn volgelingen niets voor – behalve dat ze uiteindelijk bevrijd, behouden zullen worden – en dat zouden wij onszelf en anderen ook niet moeten doen. Juist het feit, dat we in onze wereld niets te vrezen hebben, zou ons tot nadenken moeten stemmen. Dat de reden daarvoor niet is, dat onze hele wereld doordrongen is van het evangelie van het komende koninkrijk, dat hoef ik u niet te bewijzen, dat kunt u van dag tot dag op straat, in de krant en op de televisie vaststellen. De enige reden kan dus zijn, dat ons verhaal er niet toe doet, niemand bekommert zich erom, je hoeft je er zelfs niet tegen te verzetten, want het slaat toch niet aan, het bloedt vanzelf doodt. Lieve mensen, wil er toekomst zijn voor de kerk, of veel belangrijker, toekomst voor dit evangelie van het koninkrijk, dan zal daar verandering in gebracht moeten worden. Onze verkondiging zal zich weer moeten richten op het hart van de samenleving, niet om een ethisch reveil of een herkerstening van ons land teweeg te brengen, maar om het zichtbaar en merkbaar te maken. We hebben een woord voor het hart, maar we hebben ook een woord voor de wereld, en die twee kunnen niet los van elkaar. Terwijl de kerkgang en kerkelijke betrokkenheid bij ons – niet alleen in Amsterdam – met sprongen terugloopt, is er bijvoorbeeld een groep van zo’n vijfduizend Ghanezen in Amsterdam, waarvoor de kerkruimtes niet aan te slepen zijn, omdat ze vrijwel alle vijfduizend als vanzelfsprekend elke zondag in de mooiste kleren die ze hebben ter kerke gaan. Iedereen gaat mee, van de allerkleinsten tot de alleroudsten. Er komt een combo in de kerk, ze zingen de muziek waarmee ze zich vertrouwd voelen en op de wijze waarop ze gewend zijn ook hun niet gelovige liederen te zingen, meerstemmig, met dans, beweging en handgeklap en de kerkdienst vindt bijna geen einde omdat ze zo blij zijn elkaar te ontmoeten en na afloop honderduit met elkaar praten. Ik hoef u dat inmiddels niet meer uit te leggen, want ieder kent deze diensten die niet zelden ’s middags worden gehouden in kerken waar ’s morgens een PKN-dienst was. Ik zeg helemaal niet, dat wij moeten dansen in de kerk, dat zijn we niet gewend en dat doen we op die manier ook buiten de kerk niet. Ik zeg ook niet dat we allemaal evangelicaal moeten worden en onze diensten met mee schwung en halleluja’s op moeten vrolijken, maar wat ik wel zie, is dat daar op een authentieke manier geloofd en gevierd wordt op een wijze, die past bij heel hun dagelijkse leven. Zo lang wij denken, dat geloof voor achter de voordeur is en dat het vooral niet moet gaan over dat wat ons door de week bezig houdt, onze sociale activiteiten, onze politieke bezigheden, ons bezigzijn in de buurt, dan blijft het een doodse boel en zullen – vooral jongere –  mensen blijven afhaken, omdat ze niet zonder reden denken dat het nergens over gaat in de kerk. Bestaat er eigenlijk wel een op kerk en wereld betrokken gelovig leven buiten de kerk? Komt onze terughoudendheid niet ook voort, uit het feit dat we zo onze twijfels hebben over de mate waarin we zelf ernaar leven. Bij mij wel, zal ik maar zeggen. Christus belijden voor de mensen, wat is dat? Ik denk, met alles wat je bent en wat je hebt, in je doen en in je laten, in je spreken en in je zwijgen, zichtbaar, voelbaar en hoorbaar laten zijn, dat je gekozen hebt voor dat koninkrijk van vrede en gerechtigheid. Als we dat als gemeente willen, dan zal er heel wat moeten gebeuren, maar als er niets gebeurt dan houdt het ook gewoon op. We hebben eigenlijk geen keus meer: we moeten een nieuwe start maken of we moeten ons erbij neerleggen, dat we ieder jaar kleiner worden en op den duur verdwijnen. Ik geloof er nog steeds in en dat heeft heel veel te maken, met mijn diepgaand bezig zijn met de theologie van Dietrich Bonhoeffer, wel eens aangeduid als “de theoloog van de werkelijkheid”. Van hem leerde ik, dat je God niet kunt zien los van de wereld en de wereld niet los van God. Godswerkelijkheid noemde hij dat. Het is een manier van kijken naar de wereld, waarbij geloof en leven één geheel vormen. De vraag, wat ik eigenlijk geloof, is tegelijk ook de vraag, wat mij te doen staat in de wereld. Als deze vragen hoorbaar worden gemaakt, als daarover gepreekt, gezongen en nagedacht wordt en het is geloofwaardig (dat wil zeggen, dat het niet verstaan kan worden als een truc om weer mensen in de kerk te krijgen) dan gaat het weer ergens over. Dat wil niet per definitie zeggen, dat er dan geen mensen meer afhaken, maar niet, omdat het nergens over gaat. Ik stel voor, dat we het er gewoon op wagen, voorzichtig als de slangen en argeloos als de duiven. We zijn gezondenen, we hebben een opdracht, een concrete zending. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.