Preek in het Gast-huis (Amsterdam-West) 7/2/2016

Preek bij de LATE-leerdienst in het Gast-huis op zondag 7 februari 2016

Uit de sidra Misjpatiem (Ex. 21-24) werd gelezen: Ex. 21, 12-27; 22, 19-26, 23, 6-9 en 24, 1-8. Uit de Haftara Jer. 34, 8-17 en uit het evangelie: Luc. 18, 1-8.

Lieve vrienden,

Afgelopen donderdag zei Frits Koetser, de joodse leraar, die ons sinds het begin van dit jaar tweewekelijks een cursus Talmud geeft hier in het Gast-huis, dat het jodendom geen onderscheid maakt tussen godsdienstige of rituele voorschriften en sociale voorschriften en Pinchas Lapide schreef een kleine veertig jaar geleden in een opstel over Bonhoeffer en het jodendom, dat joden – anders dan de meeste christenen – geen enkele moeite hebben met Bonhoeffers gedachten over religieloosheid, want – zo schreef hij – het woord ‘religie’ komt in Tenach niet voor, God dienen doe je met heel je leven en is niet een specifiek religieuze aangelegenheid.

Beide uitspraken kunnen verhelderd worden aan de hand van de Sidra Misjpatiem, waaruit we vanmiddag een aantal fragmenten gehoord hebben. Misjpatiem betekent ‘rechten’ of ‘rechtsregels’ en deze sidra bevat zowel regels die wij tot het strafrecht zouden rekenen als godsdienstige voorschriften over de sabbat en de grote feesten. Maar in het gedeelte over de verbondssluiting, dat Anne-Marie als inleiding op dit gedeelte las hoewel het eigenlijk een afsluitende samenvatting van dit gedeelte is, wordt gesproken over ‘al deze woorden’ en daarmee worden zowel de rechtsregels als de godsdienstige voorschriften bedoeld. Al deze woorden, zo belooft het volk, zullen ze doen en willen ze horen, want het doen gaat voorop. Je moet het eerste gehoord hebben voordat je ze kunt doen. Ja, dat klopt, maar toch staat er ‘doen en horen’, want je mocht eens denken dat het er in de eerste plaats om gaat dat je ze hoort en gelooft. God dienen doe je door je leven, waarin bepaalde rituelen ook een rol spelen – en wat mij betreft niet een onbelangrijke – maar die zijn onderdeel van een geheel; een geheel, dat door Tom Naastepad ergens is aangeduid als de ‘liturgie van het leven’.

Onze sidra volgt op het twintigste hoofdstuk van het boek Exodus, waarin de Decaloog, de tien woorden staan, die overigens zoals u weet ook uit zowel godsdienstige als sociale voorschriften bestaan. In die Decaloog worden de geboden heel kort en bondig weergegeven: Niet doden, niet echtbreken, niet stelen, geen vals getuigenis spreken. Op zich glashelder, maar je kunt er wel vragen bij stellen. Wat wordt er precies bedoeld en wat is de straf als je je daar niet aan houdt? Stel nou, dat je iemand per ongeluk doodt of dat je iets geleend hebt en het is stukgegaan, is dat ook stelen? Welnu, in deze sidra worden een aantal gevallen nader uitgewerkt en elders in de schrift worden nog meer voorschriften nader uitgewerkt en in de eerste eeuwen van onze jaartelling hebben de rabbijnen de Misjna geschreven, waarin alle geboden nader uitgewerkt worden, ook die waarover verder in de Schrift niets gezegd wordt. En over alle voorschriften uit de MIsjna wordt weer uitvoerig gediscussieerd, hoe die in concrete situaties moeten worden toegepast. Al die voorschriften en heel die discussie moet er uiteindelijk voor zorgen dat er gekomen wordt tot een halacha, een wandel, een manier van leven, waarbij geformuleerd wordt wat je in welke situatie moet doen. Deze uitvoerige regelgeving heeft ertoe geleid, dat het jodendom, vooral in de ogen van de christenen, als een wettische godsdienst werd beschouwd, waarvan we godzijdank door de Here Jezus bevrijd waren. Ik ga jullie vandaag niet meer uitleggen, dat dit berust op een verkeerd verstaan van de apostel Paulus. Wel wil ik duidelijk maken, dat het goed beschouwd niet om de letter van de wet gaat (daarover valt immers te discussiëren en die kan ook veranderd worden), maar om de gedachte, dat er nu eenmaal dingen zijn, die wel mogen en die niet mogen, zoals de beroemde schoolmeester uit het verhaal van Abel Herzberg het uitdrukte. Het gaat er niet om, dat je je angstvallig aan de wet houdt, als was het een wetboek van strafrecht, maar dat je nadenkend en bewust leeft. Daarom staan er in onze sidra ook voorschriften over het braak laten liggen van het land om de zeven jaar, zodat de armen kunnen eten wat er dat jaar nog op groeit. Het zijn en blijven in de eerste plaats aanwijzingen voor een leven in vrede en vrijheid. Als je dat doet, dan gaat het jullie allemaal beter. Dat levert een hele range van voorschriften of aanbevelingen, die variëren van: ‘dat kun je beter niet doen’ tot ‘als je dat doet, ga je alle boeken te buiten, dan kun je eigenlijk niet leven in onze gemeenschap’.

En daarmee kom ik op één van de grote moeilijkheden in onze tekst, die ik daarom bewust heb geselecteerd in de te lezen gedeeltes: het grote aantal keren dat er om een doodstraf wordt gevraagd. In het gedeelte dat ik begon te lezen, kwamen er gelijk vier categorieën voorbij: wie iemand doodslaat, wie zijn vader of moeder slaat, wie iemand steelt om als slaaf te verkopen en wie zijn vader of moeder vervloekt en verderop, in het niet-gelezen gedeelte wordt ook nog gezegd, dat een tovenares niet in leven gelaten moet worden (daar hebben we eeuwen van heksenverbrandingen en -verdrinkingen aan te danken) en dat wie bij een beest ligt zeker gedood moet worden. Laten we vooropstellen: de afschaffing van de doodstraf is een grote stap voorwaarts en een ieder die daarop terug wil komen, moet je niet vertrouwen, want wie weet sta jij op het lijstje van degenen die zij graag terechtgesteld zouden zien. Het is pas sinds de Verlichting, dat de doodstraf ter discussie staat. Liechtenstein was in 1798 het eerste land dat de doodstraf afschafte en geleidelijk aan volgden de meeste Europese landen. Nederland schafte in 1870 de doodstraf af, maar maakte een uitzondering voor het oorlogsrecht. Je begrijpt: te veronderstellen, dat het denkbaar was geweest dat Israël vele eeuwen voor het begin van onze jaartelling geen doodstraf gekend zou hebben, is redelijk absurd. Je moet het dus plaatsen binnen het kader van die tijd en dan vaststellen, dat de doodstraf wordt opgelegd om eigenrichting en bloedwraak te voorkomen. Bovendien worden er in latere dagen zoveel beperkingen vastgelegd (minimaal twee getuigen een meerderheid van rechters, maar ook weer niet met algemene stemmen, want dan zouden de rechters mogelijk bevooroordeeld zijn en iemand moet het toch ook voor de verdachte opnemen) dat hij zelden meer werd uitgevoerd. Maar de strekking is een andere. Van de dingen, waarop de doodstraf wordt gesteld, daarvan wordt feitelijk gezegd: “dit kan echt niet in onze samenleving” en omdat langdurige gevangenisstraffen niet in het systeem zaten, moest zo iemand ter dood worden gebracht of voorgoed verbannen uit de gemeenschap. Het leven is heilig, want het is het leven dat God gewild heeft en waartoe hij de mens in zijn beeld heeft geschapen. Daarom moet zonneklaar zijn: een mens doodslaan, dat kan absoluut niet. Natuurlijk als het per ongeluk gebeurt, dan moet het anders beoordeeld worden. En een mens stelen om hem te verkopen, dat is eigenlijk hetzelfde als hem doden. Overigens moeten we hieruit concluderen dat het achtste gebod: “niet stelen” zonder nadere toevoegingen na niet doden en niet echtbreuken, ook hierover gaat over het stelen van mensen om ze te verkopen. En verder gaat het om het slaan van de ouders (ook wanneer ze daarmee niet gedood worden) en het vervloeken van de ouders. Dat woord vervloeken, in het Hebreeuws ‘qalal’ is het tegendeel van ‘kabeed’ (eren) dat we horen in de Dekaloog. Je ouders vervloeken, niet in ere houden is dus precies het tegenovergestelde van wat ons in de Tien Woorden geleerd wordt: Eert uw vader en uw moeder. Het gaat hier niet om kinderen die een onvertogen woord tegen hun ouders spreken of hen zelfs slaan (krijg je houten handjes van, werd ons vroeger geleerd) maar om volwassenen die hun oud geworden ouders in de steek laten, hen niet bijstaan, maar eerder een klap verkopen en zeggen, wat zijn jullie nog waard, jullie produceren toch niets meer, je kunt net zo goed dood zijn. Daar eindigt de beschaving, daar eindigt iedere samenleving. Ik zal u eerlijk zeggen, dat de enige reden waarom ik tegen verdere versoepeling van de euthanasiewet ben, is dat ik daar bang voor ben, dat ouderen aangepraat gaat worden, dat ze maar beter voor een goede dood kunnen kiezen omdat ze anders anderen tot last zouden zijn. Natuurlijk zullen wij mensen daarvoor niet terechtstellen, maar met elkaar moeten we weten: een oudere verdient hoe dan ook respect (of dat betekent dat de overheid de verplichting heeft om voor ze te zorgen of dat ook een beroep op hun kinderen gedaan mag worden, dat laat ik hier even buiten beschouwing).

Tot twee keer toe wordt er over vreemdelingen en verdrukking gesproken in onze sidra en beide keren wordt verwezen naar de vreemdelingschap en de verdrukking in Egypte. En daarmee is kennelijk, zoals in het opschrift van de Tien Woorden, het karakter van de voorschriften aangeduid. Je bent uitgeleid uit Egypte, uit het land van de verdrukking en de vreemdelingschap, daarom moet je met elkaar een gedragscode aanleren, die verdrukking van de vreemdeling onmogelijk maakt. Sociaal zijn is niet een optie (de ener partij is voor, de andere partij is tegen), maar is een uitgangspunt en een voorschrift. Zonder solidariteit kan geen samenleving bestaan. Dat begint ermee, dat je elkaar niet doodslaat en steelt, maar moet er uiteindelijk ook toe leiden, dat je de armste onder jullie, je minste broeders en zusters niet laat verkommeren en omkomen in de armoede. God dienen is deze voorschriften in acht nemen. Wie dat stelt tegenover de veronderstelde barmhartigheid of genade van het Nieuwe Testament heeft van de hele Schrift niets begrepen. Deze wetten zijn barmhartigheid en genade en wel in de eerste plaats voor degenen die dat het hardst nodig hebben, degenen die het risico lopen om in hun ellende om het minste of geringste doodgeslagen te worden (waarom denken jullie dat de helft van de voorbeelden in deze sidra over de slaven en slavinnen gaat) of als slaaf verkocht of als nutteloze oudere opzij geschoven. Daarom worden deze wetten in een verbond, in een sociaal contract vastgelegd. Het is geen wetboek dat aan het volk wordt opgelegd, maar een reeks afspraken, waarvan ze met elkaar zullen zeggen, we zullen het doen en horen!

Niet toevallig gaat de Haftara over het vrijlaten van slaven en slavinnen. Complete afschaffing van de slavernij zat er in die tijd, zo goed als de afschaffing van de doodstraf, domweg niet in, maar als Zedekia uit dankbaarheid voor de afwending van het gevaar van Nebukadnezar een vrijlating van de slaven (kennelijk een tot dan toe nagelaten uitvoering van de bepalingen van het jubeljaar) uitroept, dan wordt er gezegd, dat dit is wat juist is in de ogen van de ENE. En als men vervolgens die vrij geworden mensen via de achterdeur weer als slaaf in huis wil nemen, dan is dat omgekeerde omkeer, terugkeren van de goede weg. Mensen, en in het bijzonder vreemdelingen, weduwen en wezen hebben er recht op, dat voor hen wordt opgekomen en – dat is wat het evangelie eraan toevoegt met de gelezen gelijkenis – ze mogen ook opkomen voor dat recht. Ze mogen plat gezegd blijven zeuren bij de instanties totdat ze krijgen waar ze recht op hebben. Let wel, ik zeg niet dat mensen zomaar recht op alles hebben en daarvoor op hun strepen mogen staan, totdat ze cosmetische ingrepen vergoed krijgen en vrijgesteld worden van belasting over de winst op hun aandelen, maar de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, kortom de mensen die dat het hardst nodig hebben, hun moet recht verschaft worden. Overheden, die God niet vrezen en zich om geen mens bekommeren – waarom denk ik nu opeens spontaan aan het neoliberalisme van ‘greed is good’? – moet je op hun huid blijven zitten, moet je aanspreken op de uitgangspunten van onze sociale rechtstaat. We moeten niet verdrinken in een stortvloed van regels en bepalingen, maar dat is kritiek op de bureaucratie en niet op de regels zelf. Een samenleving heeft regels nodig en voor ons gevoel is de Tora van Israël de alleroudste en eerste grondslag voor een sociale samenleving. Zoals het toen werd vastgelegd kan het in zijn letterlijke vorm nu niet meer toegepast worden. Calvijn heeft het nog even geprobeerd in Genève, maar dat was toen ook al geen onverdeeld succes. Maar de geest van de Tora, de bevrijding uit het diensthuis is voor ons tot op de dag van vandaag een lichtend voorbeeld. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.